Zonder grenzen (Droogenbroodt) en blauw…

Poëzie zonder grenzen

Selectie uit: Droogenbroodt, Germain, Poëzie zonder grenzen. Anthologie moderne internationale poëzie, 2020, (Point-Editions en Boekenplan)


Nooit alleen

Altijd

deze strelende

wind

deze Aarde

fluisterend

aan onze voeten

dit grenzeloos

verlangen

te zijn

gras

boom

hart.

FRANCISCO ALARCÓN (Mexico)


Aarde

Gedichten en vlinders

met vleugels vliegen ze

over welke grenzen ook.

FRANCISCO ALARCÓN (Mexico)


Luchtigheid

Als een ijzeren storm

is het leven op mijn puin gevallen,

met al zijn verledens en versleten pantoffels,

met zijn gerooide bossen,

en het leven weegt niet.

Het weegt niet meer dan die vlinder

die zich neerzet in het licht

en die alvorens te sterven

zijn vleugels spreidt.

CARMEN ALARDlN (Mexico)


Ars poética

Ik,

dichter van roeping,

die zo dikwijls veroordeeld werd

om raaf te zijn

zal mij nooit veranderen

om de Venus van Milo te worden

terwijl die in het Louvre heerst

en sterft van verveling

en stof ophoopt

ontdek ik

dag aan dag de zon

en tussen valleien

vulkanen

en oorlogsellende

kijk ik uit naar het beloofde land.

CLARIBEL ALEGRÍA (Nicaragua)


Ik heb geen meningen nodig

Ik heb geen meningen nodig.

Evenmin nog geleuter

of theologische redevoeringen

die mijn wonde verdoven.

Ik heb jouw woorden nodig,

de beeltenis van jouw gelaat

tussen de lakens,

jouw laatste kreunen

in mijn oor.

CLARIBEL ALEGRÍA (Nicaragua)


Ik raak graag bladeren aan

Meer nog dan boeken

Tijdschriften

En kranten

Meer nog dan beweeglijke lippen

Die de boeken,

Die de tijdschriften

De rampen nazeggen,

Raak ik graag bladeren aan

Bedek ik er graag mijn gelaat mee

Om hun frisheid te voelen

En de wereld te zien

Door hun gezeefd licht

Door hun groen

En naar mijn stilte te luisteren

Die rijper wordt

En op mijn lippen trilt

En uiteenvalt op mijn tong

En naar de aarde te luisteren

Die ademt

En de aarde is mijn lichaam

En ik ben het lichaam

Van de aarde

Claribel.

CLARIBEL ALEGRÍA (Nicaragua)


Ik wil alles zijn in de liefde

Ik wil alles zijn in de liefde

de minnaar

de minnares

de duizeling

de bries

het water dat weerspiegelt

en deze vluchtige

weifelende

witte walk

die ons een ogenblik toedekt.

CLARIBEL ALEGRÍA (Nicaragua)


Grenzen

Ik was de walk

en de regen

en de zee

en ik wil de avond zijn

en de muur

en jou.

CLARIBEL ALEGRÍA (Nicaragua)


Te mogen groeien

Een eiland uitvinden

zo veelkleurig

als het licht

In zijn schaduw

welkom te heten

de aarde

Haar te vragen

ons op te nemen

in tuinen

waar wij mogen groeien

broederlijk

mens bij mens.

ROSE AUSLÄNDER (Oostenrijk)


Verkopen

In de lente

verkoop ik

viooltjes uit verloren tuinen

in de zomer

rozen van papier

asters uit woorden

in de herfst

’s winters

ijsbloemen van het venster

van mijn dode moeder

Zo leef ik

van de dag

naar de nacht

s Nachts

roem ik

maan en sterren

tot de zon verschijnt

en mij verkoopt

aan de dag.

ROSE AUSLÄNDER (Oostenrijk)


Tranen

Ze doven het vuur

dat in je brandt

Op bevel

van een verbijsterende seconde

rollen ze je ogen uit

over de weg van je wangen

Niemand

kan ze tegenhouden

Ze vragen

jouw toestemming niet

Betrouwbare zoutdruppels

Van je binnenste zee.

ROSE AUSLÄNDER (Oostenrijk)


Starend in het wit

Sneeuw

heeft op poezenpoten

de tuin heroverd

de daken en de bomen bezet.

Bevroren staren

de botten je aan,

zwarte pupillen

in het wit der twijgen.

WOLFGANG BÄCHLER (Duitsland)


Alleen de liefde zal standhouden

… weet je dat alleen de liefde bekwaam is stand te

houden terwijl alles instort…

Sergio Ramirez

Alleen de liefde zal standhouden

terwijl als opgeblazen torens dagen,

maanden en jaren neerstorten.

Alleen de liefde zal standhouden

stilletjes de aangestoken lamp voedend,

het lied dat in de keel bleef steken,

de poëzie, achtergelaten in de liefkozing van het lichaam.

een dag, welke dag ook,

zal de weg weer omkeren

zal ik hem zien, groot in de verte,

naar mij toekomend,

ik zal zijn stem horen die mij roept,

zijn ogen zien, die naar me kijken

en ik zal weten dat de liefde standgehouden heeft

terwijl alles instortte.

GIOCONDA BELLI  (Nicaragua)


MOEDERSCHAP II

Als een dankbare aarde

breidt mijn lichaam

zich uit.

Het vlakke deel van mijn buik

begint de vorm te krijgen

van een ronde kloppende heuvel,

terwijl er binnenin,

wie weet welk wonder

van water, bloed en stilte

zich als een vuist opent en groter wordt

de zoon die je temidden

van mijn vruchtbaarheid hebt verwekt.

GIOCONDA BELLI  (Nicaragua)


Ode aan het bos

Bedankt, bos, omdat je mij het zicht teruggaf,

zelfs als ik mijn ogen sluit

en mij in jouw grassen heb neergevlijd

heeft het een manier om mij met mijn handen

aan de wortels vast te houden

als mijn voet geen bodem meer vindt.

Je leerde me de angst te overwinnen

om ’s nachts te wandelen,

omgeven door onbekende geluiden,

van wezens die ik niet zie

tenzij met de ogen,

die als kleine manen

achter een hemel van zwarte schors verschijnen

en die een ziel observeren

waarvan ik me niet herinner dat ik haar had.

PlETRO BERRA (Italië)


Elegie aan de oever van de zee

Hoe vaak heeft de vloedgolf het strand niet overgoten

en heeft ze mij naar jou gevraagd.

In haar ogen straalde de glans

en die natuurlijke elegantie

die jou zo eigen is.

Ik was er meteen van overtuigd,

dat jullie broers en zussen waren.

Getijden

komen regelmatig voor,

en ze blijven terugkomen.

Maar jij komt nooit meer terug.

CORIN BIANU (Roemenië)


Allerzielen

Jij die me met gestrengheid

van je wegduwde

en mij met spookverhalen

schrik aanjoeg, je komt nu

over de muur gluren,

bedeesd, uit vrees

te worden verjaagd.

Het sneeuwt en in een vage

nevel laten je koude voeten

sporen na.

Ongetroost strek je je hand

naar me uit,

ook bij de doden is er hoop.

Zo loop je, moeder, kind,

de lanen af, onzeker, jij die

heerste, eindelijk een glimlach

op de gesloten zeis

van je lippen.

Maar het sneeuwt en de dag

loopt ten einde en brengt

ook dit keer vergiffenis

noch vergeten.

DONATELLA BISUTTI (Italië)


Naar het kasteel van Chirel stappend

De nevel brengt de ogen tot rust

en doet het leven opfleuren

in helder groen

in glinsters van steen.

Het is de trage ontdekking

van de nabijheid.

Ik kijk naar het pad en wandel,

het licht vloeit,

in een ogenblik van eeuwigheid

zal het weer geboren worden.

BERNA BLANCH (Spanje)


Het afscheid

Daar staat hij al, om de hoek, de ouderdom,

als een boom zonder bladeren. Laat ons

een ogenblik stilstaan, hier, onder de hemel,

die de palmbomen met goud omsluiert

en leg je hand op mijn schouder.

Laat ons het licht inademen dat verduistert

en de afstanden vergroot: een bedrog

dat het mededogen van een god is. Hij verguldt

het harde afscheid van je leven.

Je zal terug moeten keren, en opnieuw de weg

moeten gaan door de zo geliefde wereld,

mijn liefde en mijn stilte gaan met je mee.

Maar nog wacht hij op de nacht:

als daarboven het eerste hemellicht verschijnt

zullen we afscheid nemen en zal ik gaan, alleen.

FRANCISCO BRINES (Spanje)


Het vlees en de droom

De tijd is een slechte dief: van de mens ontvreemdt hij

slechts wat die als armoedige bedelaar bezit.

Maar als hij die ellende ongedaan kon maken

zou hij niet meer de schim zijn die hij is geweest,

maar de legendarische koning die nog geboren moet

worden.

De droom is de materie waarmee god geschapen is,

en zoals het water het vuur, zo dooft het vlees de droom.

FRANCISCO BRINES (Spanje)


De herfst van de rozen

Je leeft reeds in het jaargetijde van de achtergebleven tijd:

je hebt het de herfst van de rozen genoemd.

Adem ze in en ontvlam. En luister,

als de hemel uitdooft,

naar de stilte van de wereld.

FRANCISCO BRINES (Spanje)


Ontmoetingen in de regen

Egel, mijn kleine stekelbroer,

Goed vermomd, een brok aarde gelijk

in de natte weide opgerold.

Doe maar alsof je dood bent! Ik weet wel beter:

helemaal binnen verbergen we beiden

onze kwetsbare levenswarmte.

CHRISTINA BUSTA (Oostenrijk)


Uit een stille herberg

De schreden

van de nacht in het gras

en onafgebroken de krekel

die lettergrepen

van de sterren telt

in de rode slaap

der begonia’s.

CHRISTINA BUSTA (Oostenrijk)


Echo

In haar geheugen kijken, de ziel die de zwaartekracht tart,

licht zoeken, dromen op blauwe lavendelbloesems,

kijken naar de spinnende regendruppels zwevend in de lucht

die het universum aan gene zijde veroveren en

weerspiegelen.

Kunnen we een kwantumsprong maken,

een stap voorwaarts doen,

samen de toekomst observeren en terugkeren,

een kijkje nemen in de theorie van alle dingen?

Wat we vandaag allebei nodig hebben zijn een paar touwtjes,

een handvol lieve, mysterieuze, algebraïsche dromen,

kleine paadjes langs een poëtische ruimte

en een klein zwart gat om ons een lift te geven.

SULTAN CATTO (VS)


De jaren van jou naar mij

Weer krult jouw haar, als ik ween. Met het blauw van je ogen

dek je de tafel van onze liefde: een bed tussen zomer en

herfst.

We drinken, wat gebrouwen werd, niet door mij, niet door

jou,

noch door een derde:

we drinken een leeg en laatste.

We kijken naar elkaar in de spiegels van de diepzee en reiken

elkaar vlugger de gerechten aan:

de nacht is de nacht, hij begint met de ochtend,

ze vlijt me bij jou neer.

PAUL CELAN (Boekovina)


Bloem zoals ik ze zie

Een bloem

doet helemaal niets

ze bloeit

ze bidt voor niets anders

dan voor licht

ze hunkert naar niets

ze schenkt zichzelf.

AMARANDRA CHAKRAVORTY (India)


De maan aanschouwend,

en verlangend naar een verre geliefde

De maan, helemaal vol nu boven de zee,

verlicht de hemel in een en al gloed,

schenkt de gescheiden harten

de diepzinnigheid van de nacht.

Ik blaas de kaars uit

om van de schittering te genieten

en trek mijn j as aan

omdat ik voel hoe de dauw intenser wordt.

Maar omdat ik jou geen handvol

maanlicht kan schenken,

zal ik terug gaan slapen

en hopen je te ontmoeten in een droom.

CHANG CHIU-LING (China)


Tel me niet bij de amandelen

Mach mich bitter,

zähle mich zu den Mandeln

Paul Celan

Tel er mij niet bij

tel mij niet

bij wat te bitter

of te duister was.

Tel mij bij jouw amandelen niet.

Schenk mij

als de nacht te duister is

van de sterren het licht

en van de dageraad de hoop

de papaver van de droom.

GERMAIN DROOGENBROODT (België)


De Amsterdamse grachten

een stad in november bij het vallen van de nacht:

niets dan de Amsterdamse grachten

plotseling

gaan de sinaasappelen aan de boom bij mij thuis

in de herfstwind heen en weer

ik sluit het raam, maar dat helpt niet

de grachten stromen terug, maar dat helpt niet

de zon is ingelegd met parels opgegaan

maar dat helpt niet

vluchten duiven dwarrelen als ijzervijlsel neer

straten zonder jongentjes lijken plotseling leeg

na de regen in de herfst

het dak waar overal slakken op rondkruipen

– mijn vaderland

over de Amsterdamse grachten vaart het traag voorbij…

DUO DUO (China)


De sneeuw

Je kwam stilletjes

zoals de sneeuw komt

en ‘s ochtends was het hart

helemaal wit

en wist het niet wat te zeggen.

Je hebt mij bedekt

als het kleinste der viooltjes

en in het gezang van de pimpelmees

heb ik van de aarde die zich opende

de witte adem gevoeld

Zoals de appelboom ril ik

door jouw liefkozingen

Hoe licht deze avond de maan is.

RENATO FIORITO (Italië)


Een lied

Wat zal ik de vogels zeggen,

gedachten vloeien uit mij weg.

Ze wensen vleugels te krijgen

om te vliegen zoals de democratie

voorbij tempels en kastelen

over rivieren en stromen van mensen

tot ze aan mijn eigen voeten landen

alsof ze wensen dat ik niet heen zal gaan.

HATTO FISCHER (Duitsland)


Verrast

Welke zoete wijn ook

over mijn lippen stroomt

die zoals de woestijn

naar regen dorsten

die komt met de wind,

het zal altijd een teken zijn

niet alles verandert

in wijn en alleen die druiven

die dat kostbare sap bevatten

zullen wat nodig is voortbrengen

om mannen stom of zoet te maken

zoals engelen voor eeuwig staren

gelijk vaste iconen op het plafond

verrast door gevoelens

die buigen in de wind

zoals onkruid in de vijver.

HATTO FISCHER (Duitsland)


Het hart

Men zegt dat het zo groot is

als mijn gebalde vuist.

Klein, dus,

maar voldoende

om dit allemaal

in beweging te brengen

Het is een arbeider

die goed werkt

alhoewel hij verlangt naar rust,

het is een gevangene

die vaag hoopt

te ontsnappen.

ALAIDE FOPPA (Guatemala)


Het schilderij

Constanza nam de borstels.

Op de omslag van het tekenschrift

wat vruchten en groenten.

Constanza schilderde de kersen groen

en de bananen

blauw.

De salades gaf ze gouden penseelstreken

net alsof ze de hemel zochten.

Ik dacht toen aan de volwassenen,

zo realistisch en uitgediend.

ASTRID FUGELLIE GEZAN (Chili)


Grafschrift

Een vogel leefde in mij.

Een bloem reisde in mijn bloed.

Mijn hart was een viool.

Soms beminden ze mij, soms ook niet. Ze

beminden mij af en toe. Ook mij

verheugde: de lente,

de verstrengelde handen, het gelukkig zijn.

Ik zeg dat de mens het moet zijn!

Hier rust een vogel.

Een bloem.

Een viool.

JUAN GELMAN (Argentinië)


Het mooiste

Het mooiste van de dood is

dat ze onverwachts komt.

Je haalt adem door je mond

en laat je langzaam gaan.

En langzaam wordt het ijl

in je vernielde hersenen

je gaat ergens ver naar toe

en ooit, op een dag, kom je aan.

ALEKSANDUR GEROV (Bulgarije)


Ronsard

Aan de roos

Als alle rozenblaadjes zich zouden kunnen

ophopen tot een berg van rozen

zouden ze als een immense roos

tot in de ruimte reiken. Heeft de wereld

zoveel rozen verbruikt? Zoveel rozen

als er dagelijks opengaan.

ledere dag van het jaar is een roos die

van kleur verandert, de levende roos

die eenieder langzaam in zichzelf

ontwaart, nagebootst in de spiegel

van zijn constante overgang:

de eenzame roos.

JUAN GIL-ALBERT (Spanje)


Aroma

Voor de Chinese poëzie

Iemand bracht jasmijnen mee

en plaatste ze op een wit

voetglas tegenover de hemel

van het blauwe venster terwijl

een nauwelijks hoorbare

stem verkondigde:

de zomer is gekomen.

JUAN GIL-ALBERT (Spanje)


De stilstand van het zwijgen

Geluidloos

zoals een sneeuwvlok

kwam de Kerst

Op de kruising van de nacht

ontmoette ze de stilstand

Alhoewel ze vermoeid was van het reizen

gaf ze  aan hongerende kinderen de borst

De Heilige Avond was te gast

bij de mensen

De Kerst bleef niet lang met haar wonder,

snoerde haar zak gevuld met wensen

en liederen dicht en maakte rechtsomkeer

Alleen de ironie

kon ze niet meenemen

en hing haar als versiersel

aan de takken van de kerstbomen.

HUSSEIN HABASCH (Koerdistan)


Op het kerkhof

Op de grafstenen lees

Ik al die namen

allemaal goede mensen

die ons verlaten hebben

en ik vraag me af

waar zijn de slechte

ondergebracht

of leven die eeuwig

onder ons?

FRANZ HODJAK (Roemenië)


De sneeuw

Gelaat van de liefde die, in gedachten,

als sneeuw uit de hemel viel

en zich in de vragende malvenogen

veelvoudig weerspiegelde.

Dan voer een schok door de bomen

– O, de ondergang van de hemel.

En iedere mens veranderde dan in een boom,

omarmd en door de sneeuwvlokken bedekt.

ELISABETA IOSIF (Roemenië)


De brieven

als de brieven er niet waren

zo veeleisend

als de brieven er niet waren

en toch

blijft de angst

voor een tijd zonder brieven

hebben ze mij allemaal vergeten?

ERNST JANDL (Oostenrijk)


El Amor brujo

Hoe kan ik het je zeggen? Je bent ondraaglijk dichtbij,

Je bent als fruit dat openbarst in het hart,

Je bent de naam die de mond sprakeloos draagt

Zoals een zee in de palm van de aarde.

Ik raak je aan en ben jaloers op mijn aanrakende hand.

Aanraken, ik verlang om aan te raken.

De angst op dit roerloze moment gaat niet voorbij:

Je bent hier binnenin, hier is hier binnen.

Hier brandt het vuur van de ziel,

Maar verbrandt het vuur niet van het hart.

AMIR OR (Israël)


Trap naar de hemel 10 maart 2015

Ik loop de trappen op van de metro Plaza Egaña

Ik vind het fijn om rechtstreeks de hemel te aanschouwen

de grand lost zich op

de ruimte

ik voel de aantrekkingskracht van de aarde niet

een uitnodiging van de wolken volstaat om etherisch te

worden,

een vlucht van enkele seconden alvorens op de aardbodem

neer te komen

waar de Alledaagsheid weer opduikt.

MIRNA ORTIZ LÓPEZ (Chili)


Vredesspelletjes

De kinderen op de binnenplaats

speelden oorlog,

ze speelden hun oorlog

luid en schel.

Vanuit het venster

riep ik ze toe:

speel toch eens vrede!

Ik hoopte dat ze dan

minder lawaai zouden maken.

De kinderen beneden

op de binnenplaats waren enthousiast:

Laat ons vrede spelen!

Brulden ze

als uit een mond.

En ze overlegden

wat te doen,

gisten en maakten

alweer ruzie

en dan riep

een ukkepuk

naar mijn raam toe:

oom, hoe speelt men vrede?

PETER SCHÜTT (Duitsland)


Kerstmis

Sinds de hemel leeg is

wordt het op aarde voller

met duizend elektrische sterren

en koopjes waarmee winkeliers verlokken

De herders preken lang

in plaats van engelen zingen cd’s

Ook zonder de drie wijzen

zijn er koninklijke geschenken

Toch wordt er een kind geboren

de Messias is er niet bij

Hoe dan ook, het is een mens die wenst

dat de hemel niet zo leeg zou zijn.

GEORG SCHWIKART (Duitsland)


Je brief op een laken

Je brief op het laken,

onder de geurende lamp

is zo blauw als het nieuwe

hemd dat de jongeling

neuriënd gladstrijkt.

Blauw als de hemel, de

zee en mijn droom.

Je brief. En de zee heeft

haar zout, en de lucht, de

melk en het brood, de rijst,

ik zeg haar zout.

Het leven heeft haar sap

en de aarde haar zin.

De zin van God

en zijn beweging.

Zonder je brief zou het

leven geen leven zijn.

Je lippen zijn mijn zout,

mijn zon, mijn frisse lucht

en mijn sneeuw.

SENCHOR LEOPOLD SEDAR (Senegal)


Die bloedige jaren

Ik zou voor jullie kunnen zingen over

verre landen, over

leuke anekdotes, over

mirakels, over

veelkleurige vogels, over de

eekhoorns die uit mijn hand kwamen eten

of over de doezelige koalabeertjes,

Ach, kon ik het maar!

Ach, als ik het maar kon!

Die bloedige jaren

laten mij niet toe

te vergeten

(Hoe kan ik ze vergeten,

hoe zou ik het kunnen!)

STJEPAN SESELJ (Kroatië)


Mijn vader is licht

Mijn vader is zo licht als een bloem

als hij valt in de herfst, zoals de bladen

van het boek dat hij ooit las

in de warmte van de winter.

Als je van hier vertrekt,

vader,

zal ik ook vertrekken.

iets van jou

zal in mij achterblijven,

altijd.

En altijd zal iets van mi]

Weggaan met jou.

ENRIQUE SOLINAS (Argentinië)


De wind

Hij verzamelt bladeren,

bundelt ze samen,

rood, blauw, groen papier,

beschreven vellen,

waarin punaises steken.

In het voorbijgaan bukt hij zich,

over boeken,

zijn leven lang.

Mijn God, zoveel papier!

zoveel vodden!

Hij verzamelt ze,

bundelt ze,

dag in dag uit, zijn leven lang.

Je vraagt “Waar moet ik daarmee naartoe?

“Naar nergens, ik gooi ze weg.

MARIN SORESCU (Roemenië)


Omarm mij

Hou van mij als een gewoon wezen,

Niet simulerend of associërend,

Hou van mij, als je wilt, alleen als je wilt,

Hou van mij zonder de intensiteit van blauw.

Niet in de afgrond van de liefde voor oceanen,

Noch met fluwelen zefieren van winderige versmelting,

Plaats me evenmin op portalen van illusie,

Kus me ook niet met citaten uit boeken.

Vergelijk me niet met de voile maan,

Noch met de sterren die te vroeg schijnen,

Of met geurende bloeiende bloemen,

Evenmin met romantisch paljasgedoe.

Wees geen dichter van vloeiende woorden,

Maak je niet op met saffieren,

En overlaad me niet met diamanten,

Omarm me gewoon met zorgzaam gezang.

JYOTIRMAYA THAKUR (Indië)


Bruggen

Laat ons bruggen bouwen

zegt hij

van stenen en staal

onverwoestbaar door het gewicht

van de gewapenden die ons zullen redden

Laat ons buigzame dingen vlechten

zegt ze

lianen en groen takwerk

duurzame loopbruggen van oever naar oever

voor de haastige schreden van hen

die voor de gewapenden vluchten

Ik bouw met wat ik heb

Zeg ik

en werp mijn hart over de afgrond

het trekt een spoor door het duister

dat bied ik jullie als noodbrug aan

ze is smal

maar ze draagt.

ILSE TIELSCH (Oostenrijk)


We waren niet voor dagen als deze geboren

Dagen zoals deze zouden nooit meer terug mogen keren

Zo een ding

Zo een gedachte

Zo een dag zou nooit meer terug mogen keren, daarom

Gooi ik alles wat ik ooit ben geweest in het diepste van de

rivier.

Alles wat ik in mijn leven heb meegemaakt,

Alles wat ik vroeger was, ik gooi het allemaal weg

Om weer onbekommerd en hartelijk te kunnen lachen.

Voor onze toekomst

Gooi ik alles wat ik ooit ben geweest in de rivier.

De toekomst zal zeker komen

Ik laat ze naar me toekomen, rustig en volhardend

Ongeacht wat ik er in ruil voor moet geven.

TAEKO UEMURA (Japan)


Een oorring, nagelaten in mijn hand

De hele tijd hoorde ik

Hun fluisterende stem

Maar ik vermengde ze niet

Met mijn zuchten

Omdat ze mijn oren aanraakten

Droeg ik ze behoedzaam

Ooit veranderden ze

Door opwinding van kleur

Een ervan verdween in de zee

Maar de andere houd ik in mijn hand

Als herinnering aan die oorring met een parel

Die ik op een nacht moet kwijtgeraakt zijn.

TAEKO UEMURA (Japan)


De ogen zijn de hekken van de geest;

je kan ze beter sluiten, nu, uit voorzichtigheid,

nu de dag onverschillig verder gaat…

En de deuren van de ziel… de oren;

laten we die ook sluiten uit voorzichtigheid.

Laten we bidden voor de doden en de ouden,

dat ze iemand zouden hebben die hen liefheeft…

een beetje liefde, waarborg van leven,

zonder behoefte aan wetten en afkondigingen.

Liever een minimum fragment van leven

dan levende idiotie en vegetatie en krankzinnigheid.

PATRIZIA VALDUGA (Italië)


De dageraad

alleen door de nacht gebaard.

Ik wees

de vochtige ruiker niet af

die jij me van je tranen gaf

om naar gene zijde van de schaduw te gaan.

Ik werd verscheurd

Maar jij zei

dat hij niet mocht

sterven.

De dageraad.

JOSÉ ÁNGEL VALENTE (Spanje)


Wij verloren de woorden Weet

Wij verloren de woorden

aan de oever van de zee,

wij verloren de woorden

waarmee het zingen begint.

Landinwaarts keerden wij terug,

wij verloren de waarheid,

wij verloren de woorden

en de zanger en het zingen.

JOSÉ ÁNGEL VALENTE (Spanje)


Nu weet ik reeds dat we beiden een gedeelde of

gemeenschappelijke jeugd hebben gehad, omdat we

samen gestorven zijn. En de wens komt in me op om

naar de plaats te gaan waar jij vertoeft om mijn as,

samen met de jouwe, als najaarsbloemen neer te zetten.

JOSÉ ÁNGEL VALENTE (Spanje)


Weet

Wéét

zei je

nooit

nooit was ik zo gelukkig als deze nacht

Nooit. En je zei het me

precies op het moment

dat ik besliste het je niet te zeggen

weet

ik maak mij waarschijnlijk iets wijs

maar ik denk

maar ik geloof dat dit

de mooiste nacht van mijn leven was.

IDEA VILARIÑA (Uruguay)


Selectie uit: Droogenbroodt, Germain, Poëzie zonder grenzen. Anthologie moderne internationale poëzie, 2020, (Point-Editions en Boekenplan)


En blauw zal alles zijn

Selectie uit: Lockhorn, Elisabeth, En blauw zal alles zijn. Een bloemlezing. Samengesteld en ingeleid door Elisabeth Lockhorn, Amsterdam 2020, (Rainbow)


Ασραια

koel de nacht de blauw opalen

enkel naar uw afgrond talen

al de dalen van het heil

neem de voile violetten

om de slapen heldre wetten

Dionysos ik verwijl

puin op puin de wereldmachten

ga uw weg in het onverachte

is voor eeuwig ons verwant

koel de nacht de blauw opalen

door uw ziel gaan late stralen

en het beeld van Griekenland

Jan Engelman


het begin

het weinige van de werkelijkheid

wordt minder en minder

al het verre blauwe verorbert de echo

al het helle gele vreet aan de verte

ja er zijn stemmen als brandende bladeren krimpend

en voetstappen vluchtig als vleugelslagen

kom blinde kom dove kom stomme

er is een staat gesticht van stilte

van duisternis en stilstand

men mag weer zwijgzaam en wijs zijn

de natte giftige sporen der verbeelding weggewist

men mag weer stilstaan en staren

en met alle dingen verdwijnen

en gaan in maangladde tuinen

langs lege slakkehuizen en stenen

langs hard hars kristallen dorre takken en

even glimlachend spreken in de leegte

Lucebert


In liefelijk blauw

In liefelijk blauw bloeit met zijn metalen dak

de kerktoren. Die omzweeft het geroep

van zwaluwen, die omgeeft

her roerendste blauw.

De zon gaat hoog daarboven uit en geeft kleur aan het blik,

maar stil in de wind daarboven

kraait soms de weerhaan.

Komt iemand dan onder de klok de trappen afgedaald,

is ‘t leven stil, omdat,

als afgezonderd zozeer de gestalt’ is,

beelddragend de mens dan tevoorschijn treedt.

De vensters, waaruit de klokken klinken, zijn

als poorten van schoonheid.

Immers zolang nog natuurlijk zijn

de poorten, dragen zij de gelijkenis

van bomen in t woud. Maar reinheid is

ook schoonheid. Binnen uit andere bron

ontstaat een ernstige geest.

Maar zo eenvoudig zijn er de beelden, zozeer

heilig zijn deze, dat waarlijk vaak

men aarzelt hen te beschrijven.

De hemelsen echter,

die altijd goed zijn, te enen male,

als rijken bezitten deze

deugden en vreugden.

De mens mag dit navolgen. Mag,

als louter moeite het leven is,

een mens omhoogzien en zeggen:

Zo wil ik ook zijn? Ja,

zolang aan zijn hart nog de vriendelijkheid,

de reine, duurt, zolang meet niet

in overmoed zich de mens met de godheid.

Is onbekend God? Is kenbaar hij,

als de hemel. Dit geloof ik eerder.

Des mensen maat is ‘t. In dienstbaarheid,

doch dichterlijk woont de mens

op deze aarde. Maar reiner is niet

de schaduw der nacht, met de sterren,

als ik zo spreken kon, dan de mens,

die genaamd is een beeld der godheid.

Friedrich Hölderlin

Vertaald door Ad den Besten


Is wat je ziet

Is het jasje dat ik opschrijf niet het jasje

van twintig jaar geleden, pekingblauw

waaruit je centen strooide dat men ze raapte

een onuitwasbaar blauw

is de reiger gestrekt in de lucht niet de reiger

van zojuist bij de sloot, gebogen

als een veiligheidsspeld naar de sluiting – is het herinnerde

(slikken van een vis, kieuwspleten open

en dicht) zijn eigen baas (voorbij boven water)?

Hoe lang kun je doorgaan te zeggen

hoe het was en dat het er was

zonder te zeggen

dat het vertelde zich opneemt en wegvliegt over

de sloot en de vorm van de wereld

neemt toe

(en de schreeuw die ik geef als de trein voorbijrijdt de schreeuw

hoorbaar wanneer de trein

voorbij is gereden, een zachte

schreeuw maar een schreeuw).

Eva Gerlach


Dubbelportret

En toen was dat zwembad met die man er ineens,

heel blauw en heel wit met daarachter zachte groene bergen:

zo zacht, je kent het wel, dat je ze wilt aanraken

maar de wereld is veel te groot om zo te bevoelen

De man aan de kant droeg een jas. Hij bekijkt zichzelf,

zei jij, kijkt naar zichzelf. Ziet zichzelf. Je pulkte

werkwoorden af.

‘Zijn losse, vrije versie. Niets meer dan een onderbroekje,

onderwater, en aan slag.’

Museum, dubbelportret: een man, een jas, een zwembad

en zijn, of: jouw en mijn gedachten, weergaloos in hun

meervoudigheid

maar gevangen, als vruchtvlees in een schil, buiten bereik

van – et cetera.

Ook nu weer. En de wrede stilte van hoe licht het water was,

hoe het doodstil schitterde voor onze ogen, zo blauw en zo

wit.

Ik pakte je vast. Je voelde je gerimpelde handen, zei je, rook

de natte tegels, de zonnebrand. Ik dacht: de wereld is veel

te groot om zo te kunnen vatten en

kneep nog eens stevig in je hand.

Philip Huff


Op wandel

Het blauwe druifje, bloeiend in de lente,

ziet nooit de late roos, want die komt

in September. Natuur heeft een kalender

waardoor de vormen niet in staat zijn

om elkaar te kennen, laat staan

de geuren en hun kleur.

We strompelen, de keien zijn niet rond.

En onder ons ligt vaag het stadje

waar parkeren een probleem is,

de gasfitter is aan de drank

en achter bar Le siècle kweekt een man

zijn kanker als een lichte, hoge plant.

We wankelen onder de ijswind

en de dode, mensachtige eiken.

Je draagt een kind.

We worden ooit elkaars gelijken

Tijd slaat kalenders

in de wind.

Stefan Hertmans


Vergeet-mij-nietjes

Wat moet nog dat individuele?

Hoe blauw jullie ieder ook bent

jullie blijven gehecht aan je stelen

en worden als groepje herkend.

Wie kan het van ons uit ooit schelen

hoeveel werk en zelfs hoeveel pijn

het je kostte om niet een der velen

maar je bloedeigen bloempje te zijn?

Ik droom van een hut in de bossen.

Langs het bed en uit groeiende spleten

komen helgroene blaadjes en sprietjes

en ik slaap achter sluiers van mossen

volmaakt vergaan en vergeten

omringd door vergeet-mij-nietjes.

Leo Vroman


Men is vandaag ontzettend onsterfelijk

her is eindelijk de echte heldere herfst

die er haast nog niet is

de bladeren vergelen, nog betrekkelijk groen

de wind is nog blauw, wijst geen enkele richting

de grand ligt nog onder her gras

men rookt de zwarte sigaar van de dokter

men raakt bezweet door het werpen met dans

men drinkt zijn zevende glas

in een ligstoel later men stippelt

onder het genot van dit tijdstip

een reis uit

de reis voor de komende heldere winter

en men vindt met de pink weer die heldere weg

naar dat denkbeeldige eindpunt –

Gerrit Kouwenaar


Het vaderpaard I

Aan Pieter Mebius Hettinga

(7-3-1916 / 9-3-1993)

Morgen zal het voor eeuwig lente zijn, maar nacht is het nu.

De maan – de ziel van iemand die sterft in het duister – is

Vol, en dronken als het pad van dorp naar dorp is zij over

Zwarte piramiden van hoeven, vingerwijzingen

Van pikdonkere godshuizen en een paarse motorkap

Naar het vaderpaard in zijn geblindeerde paardestal

Geslingerd, in een laatste zucht van de wind, onder sterren.

Hoorbaar in het veld van oorsprong is de rijp, en boven

De holle rug van het wagenhuis met de zwartgelakte

Tilbury staat Venus te wachten op die gitzwarte hengst

Die nu gauw in een droom van licht rijst uit zijn zeezoute

stal.

Hoor. Blind van licht slaat een zeventigjarige hand aan,

Breekt los van zijn blauwe ketting, die verteert in zilveren

Vlammen, en hapt naar hoog opgetilde paardehoeven

Die, zwaar in het zwarte haar, het groene erf niet meer

raken.

Her klappen van de zweep door een grootvader, een

vader,

Slaat in de gespitste oren van een windstille hoeve,

In de grote schelpen van een kind dat naar wolken hapt.

En een diep dierlijk briesen, dat zich ogenblikkelijk paart

Aan het grage vragen van de weelderige merries

In de holle schuur van de lente, springt over de hekken

Het dauwnatte veld vol te beproeven geheimen in,

Tot in devote galmgaten van verre ootmoedige

Godshuizen, en de stenen leeuw van het zuidwesten,

waar

De eigenwijze klokken der wereld er stil van worden,

En zwijgen. Tijd een paard, en klompen van opwinding

rood

En groeiend als de windvervende iepebomen om een

Blozend appelhuis, brengen nieuw gras dravend thuis,».

hij tuigt

Paarden, die al gaande zilverbeslaan van zweet en strong, en

Wagens vol liefdes geloof in het vlees ment hij. En weer

Een briesen, dierlijk en diep; niet tegen te houden vliegt

het,

Bij nacht, de paden op naar de steigerende dans der

Dorpen, om te dingen naar huid en haar van een engel, en

Zie, lelielicht haar gelaat, grijsgroen haar ogen, groot, en

Zwart als de gestalde nacht haar lang golvend haar op

zolder;

Opanken, lakzwart als geschoenpoetste paardehoeven

Op hoogbenige fokdagen, dragen een katachtige

Weelde, die paait en vleit in de draaiwind van een

Charleston;

En over het pad van macadam, dat de liefde beslaat

Onder het slingerende wiel van de maan, dartelt er

Een grasgroen paar (in de odeur van een paard onderweg, of

Een koe) naar een appelgaard onder vallende sterren.

En een eerste ‘O’ van heel dichtbij breekt een hemel open –

Puft daar een Harley? – en rijdt over hete wolken paard.

Uit zompen van wad en zee schiet het vaderpaard te

voorschijn;

Van zeeklei geboetseerd is hij door de witte wijven

Voor zonsopgang, zoals hij daar staat, zijn schoften hoger dan

De borsten van de duinen, zijn flanken, spieren, strakker

Dan de blauwe strong van de noorderkim, de wilde vlakte

Van zijn rug, de sage van zijn balsemende hals, die

In de mythe van zijn zwarte wind verdwijnt, en de lusten

Van zijn staart die ingeplant staat als een boom in het

vlees;

En met zijn fijne hoofd in de wolken, zijn ogen diep in

Die van zijn merrie borend, vliegt hij de vlucht van

dansend

Haar na, mat afhaar vege lijf en springt, vloeiend in het tij.

En snuivend het zout van de stal, gaat hij in gestrekte

Draf voort over het hooikleurige strand, langs de zuigende

Zompen in de graskleurige glorie van een groeien.

Vast aan leidsel en strengen van de wassende maan, een maan

Vol van gebeden, deinend en wiegend op de golven,

Ontspringen blauwe veulens als vliegende vissen de dans

Van de zee; een zwarte merrie hinnikt innig, haar lip

Trilt, en de hooitijd maakt schone stapelwolken, en ze rijdt

Met een zwartgelakte tilbury door ringstekende

Zeedorpen, die een avond in fonkelen, waar het geurt naar

Leer, carbid, jenever, een vaderpaard zonder gareel.

Dat vaderpaard, dat de macadam uit de paden slaat, dat

Geblindeerde dorpen in een droom van hemelvaren

Over de zee doet zweven aan een onnoemelijk grote

Ballon van een maan, een liefde een laan door voert die

wijst

Naar een zeezoute stal met een goudgeel bed van zeestro en

Een zee die altijd oplicht, galoppeert, onderweg. Voort.

De spaken in het wiel van een drachtige zwartgelakte

Zomernacht draaien in hun vliegend rondgaan ^

langzaamaan

Terug in het licht van tijd versplinterende sterren. En

Vaderpaard en Venus rijden rijden door de nacht van

Het nu, want ooit ooit is het eeuwig lente geweest, ooit,

Ooit.

Tsjebbe Hettinga


Oedipus

In de behandelkamer is hij onze gids.

Op zijn geleide wordt wie is versteend

verstikt van woede. Vuur van haat

komt vrij. De loden schuld. De ogen

gaan kapot van afgunst. Razernij.

Dat hij zijn moeders blauwe schaduw

kent in elke vrouw wordt waar.

Het bitter huilen, knieën opgetrokken

van verdriet. Dat men zo hevig kan

verlangen, en dat niet, dat niet.

En wij, aan wie die op de bank ligt

traag geneest, zijn blind voor het begin

van het verhaal. Geen handboek dat vertelt

hoe iemand het zojuist geboren kind

heeft opgetild, op tafel heeft gelegd

en met een hand de voetjes vasthield.

Iemand heeft nagedacht, een priem

gepakt, heeft kracht gezet.

Anna Enquist


Toen kwam er een grote walvis (zomer 1978)

Toen kwam er een grote walvis in de wateren van Conchán

die daar voor anker ging.

Blauw was hij als de hemel blauw was, zwart met een

bewolkte lucht. En hij was blauw.

Iemand had hem zien komen uit het Noorden (waar er

veel zijn, naar men zegt).

Iemand had hem zien komen uit het Zuiden (waar het

vriest en waar de leeuwen wonen).

Anderen zeggen dat hij op zijn eentje zomaar opdook als

een paddestoel of als een wijnruitblad.

Wie dat blijven zeggen zijn de mensen van Villa El

Salvador, de armsten van de armen.

Het worden er steeds meer te zamen, achter de witte

duinen en op het zand: mensen als zandgrond op een

zandvlakte.

(Van de zee dringt slechts iets tot ze door wanneer zij ruig

is en de wind naar zee ruikt.)

De wind die over de blauwe rug strijkt van de dode walvis,

een eilandje van aluminium onder de zon.

De walvis die van Noord en Zuid kwam, en hier, in zijn

eentje, zomaar opdook uit de stromen.

De grote dode walvis.

De overheid vreest voor de kust: een blauwe ramp voor de

stranden van Conchán.

De grote dode walvis.

(De overheid waakt over de gezondheid van de

zomergasten.)

De walvis zal heel gauw gaan rotten als een rijpe vijg in de

zomer.

De ramp is, om precies te zijn, 40 runderen die verrotten

in de zee (of 200 schapen of 1ooo honden).

De overheid weet niet wat zij met zoveel dood vlees aan

moet.

De zomergasten passen wel op voor de ramp die op til is in

de netels van her natte zand.

Maar op het zand van Villa El Salvador zitten ze niet stil.

Het is doorgedrongen tot de armsten van de armen dat

achter de heuvels een eiland drijft van vlees dat nog van

niemand is.

En als de dag aanbreekt – niet van de oceaan maar van het

zand – worden de beste keukenmessen geslepen en de

bijl van de slager.

2ip werden de weinigen bewapend die zwemmen konden

in Villa El Salvador.

En te middernacht worstelden ze met de diepten waar de

golven bruisen.

De grote walvis dreef nog prachtig in de ijskoude golfslag.

Nog altijd prachtig.

Laat zijn vlees 10.000 monden voeden.

Laat zijn vel een dak zijn voor 100 hutten.

Laat zijn vet veel licht verschaffen in de nacht en alle

frituren van de zomer.

Antonio Cisneros

Vertaald door Laurens Vancrevel


Beeklibel

In een staalblauw Hitsen

veerend neergestreken

vleugels licht nog rits’lend

glanzend gazen wiek

zwart, een nauw ontweken

indigo muziek –

opwaarts, dan weer razend.

toomeloos, in rukken

op haar prooien azend.

Calopterix virgo –

vrouw lijk zijn uw nukken:

ook mijn lief geniet zoo.

Victor Westhoff


Gij staat zoo heel, heel stil

met uwe handen, ik wil

u zeggen een zoo lief wat,

maar k weet niet wat.

Uw schoudertjes zijn zoo mooi,

om u is lichtgedooi,

warm, warm, warm – stil omhangen

van warmte, ik doe verlangen.

Uw oogen zijn zo blauw

als klaar water – ik wou

dat ik eens even u kon zijn

maar ’t kan niet, ik blijf van mijn

En ik weet niet wat ‘t is wat

ik u zeggen wil – ’t was toch wat.

Herman Gorter


Jij-mei

Ik mars je over al mijn paden liefste

Jij-rood de rozen en jij-blinkende hot blauw

Jij-kano’s in de blik van elke vrouw

Jij-beelden in parijzen van het water

Jij-lentebroden in de manden van de straten

Jij-kinderen die met een hoofdvol mussen

Achter de zonnebal aandraven

Jij-mei jij-wij

Jij-herteknieën van de zuidenwind

Ik juich je sterrelings

Paul Rodenko


Hotel Ambassade

Langzaam trekt het late middaglicht

Een hoes van honing over Amsterdam.

De vleugeldeuren draaien ons gezicht

Van glas naar de verdwenen Herengracht.

Meeuwen liggen boven ons balkon

Te zweven in de gouden koepelnok

En schreeuwen zich verloren in de zon.

Wij drinken blind een koud geworden thee.

Vreemde talen lopen trappen op

En af en nemen ook ons afscheid mee

In slepende koffers, naar een ander huis.

Beneden staan wij blauw aaneengeschreven.

Leonard Nolens


Thales van Milete overdenkt de zee

Niets zegt iemand over deze zee

Als hij zegt: zij is blauw; maar over blauw

Zegt hij veel als hij zwijgend wijst naar de zee,

Dit bewegende water, want taal is niet alles –

Al zou natuurlijk zonder woorden dit water

Niet blauw zijn, zelfs niet water, noch zee,

Maar zonder mensen of goden iets onzegbaar

Gruwelijks, verzonken in een lege Hades

Die, als zaad verspild op een rots, wacht

Op goden en mensen, om zich te bevrijden

Van die stomme verschrikking: door het grieks.

Water. Zee. Aan de rand van de Styx, zo zegt men,

Zweren de goden bij wat hun het heiligst is: water.

Blauwe zee. Blauwe lucht. Onzichtbare wind in mijn haren.

Naderende golven; gebaard door de lijn waar blauw

Staat op blauw, de hemel op het water rust.

Maar moet niet elke golf, mochten de goden

Slapen, door iemand gezien zijn, bij dag en bij nacht –

Om het zijnde bij te staan, vast te houden,

Zoals de redder met een hand de drenkeling,

Zijn andere hand als een plant vergroeid met de rots?

Ik tel tot de verste, die ik net nog zien kan, het is

De tweeëntwintigste. Verre vriendin, dadelijk

Hier, maar nog niet, nog niet, nog een eeuwigheid niet.

Harry Mulisch


Vier seizoensimpressies van de Tafelberg (fragment)

Dinsdag19 mei

blauw dat doorschroeit

– alsof de kern van de

berg kobaltblauw is, alsof

het aan jou ligt dat blauw in

graniet zo

loom kan loskomen, in zand-

steen zo blauw

kan wegruisen over de baai, dat

schemer zo kan vervloeien in

lauwe blauwe kleuren,

dat water zich

ladderzat drinkt

aan al dat blauw en elke dag

op en top goddelijk met

vage rotsgeluiden

gekwetste echo’s

afgeeft

Antjie Krog

Vertaald door Robert Dorsman en Jan van der Haar


Ontdekkingen

voor Koos Schuur

Het zijn vaak kleine dingen die ontroeren;

Zij zegt: ik heb de blauwe nachtwind lief…

Blauw?, denk ik, blauw?, en trek blauwe contouren

Binnen haar ogen, nachtelijk perspectief…

Blauw?, denk ik, blauw?, en hoor de nachtwind loeien;

De scherpe hoek van ’t landhuis wordt een kiel…

Blauw?, denk ik, blauw?, en langzaam ga ik roeien

Over de blauwe golven van haar ziel…

Maar als de dag binnen de vensterkringen

Van raam en oog zijn gouden vogels wekt,

Zij onder ’t zelfde alledaagse zingen

Een beige trui en bruine rok aantrekt,

Heb ik een heimelijk, verwonderd zingen

In een blauw land, ver haar voorbij, ontdekt…

Frans Muller


Landschap met dode muis

Zo’n dood gebeurt – neem onvergetelijke

zonsondergangen in het dunste blauw

van winter, voor een ogenblik aanschouw

hun roden, violetten, die bezwijken

als uit geboomte duisternis, een uil

zichtbaar onhoorbaar neerglijdt en zich spreiden

vleugels tot vrees waaraan een prooi zal lijden:

noem onverzettelijk mooi klauw en kuil.

Een dood geschiedt, geschiedenis wil sterven;

geeft dat ons zijn afzienbaar is een zin? –

onvoorzien derven van de lust te leven,

zonder besef van schoonheid, weet van scherven,

zonder geluk gerust: een dier gaat in

vertrouwen heen, het sterft, hier ergens, even.

C.O. Jellema


Masochist

Mijn aangeboren poëzie sneed ik aan stukken

Met een blauwe kinderschaar.

Ik bewaar in mijn hand het lawaai

Van de scheurende vlinder.

Leonard Nolens


Het Riet

Hars zullen wij eten

hars en boomschors

en de wortels van eenjarige planten

De sterren sissen op mijn tong

en op de bodem van de beek adem ik water

Hoog op de paarse artisjokken

strek ik mijn leden uit

want een boot vol vlinders

zoekt, blind en met versleten doel, naar jou

Rulle kippen dromen

met gematigde verschrikking, maar morgen eten wij

Boomhars

hars en boomschors

En blauw zal alles zijn

blauw en meesterlijk: de zandweg

en het griend

En verder in het net

zitten de meeuwen – wit –

zij kennen het gevaar nog niet

Het grote rietveld weeft zich

dor, geel, verdord, maar aangenaam en droog

want boven is het blauw

En, ach, het meer zal ook wel blauw zijn

Te midden van het net

zitten de meeuwen op hun nesten

Grote witte grijze meeuwen

van toen ik door de regen werd geraakt

– voortdurend aan mijn naakte mouw –

en varens, man-manshoge varens,

en ook wel lagere, mijn haren kamden

doedelden

en maar met dauw bestreken en kleine stukjes haar

– ik had de dassen wel gezien

en ook hun witte oogstreep

twintig paar, of meer,

– tamelijk blauw –

net zo als de afgesneden kerseboom

Maar RIET

net en meeuwen

die er niet bóven zeeuwen

maar in het riet

En ik óók in het riet

‘Weelderig is de natuur

maar toch wel mooi

en breed

Jan Hanlo


de taal

De taal behoort aan de vogels

ik ben te mens om te vliegen

ik sta als een huis op de wereld

gebouwd en dik uit aarde

ik ben ongeveer degene

die schuilgaat binnen de muren

en uitvloeit achter de ramen

van de blauwe achterkamer

het geurt er naar mest en naar liefde

er staat een plant in een kooi

de taal behoort aan de vogels

de mens schuilt weg in het woord –

Gerrit Kouwenaar


Mei (fragment)

Violen bloeien uit dat zwarte op,

Twee blauwe bloemviolen, licht valt op

Hen niet, vanwaar?, maar zelve hebben ze

Blauw licht in zich, en daarvan lichten ze.

Ze spinnen en vlechten zoo een groot prieel,

Een wieg van blauw gebloemte, evenveel

Aan wederzijde – en toen was het klaar

En wachtten ze en keken naar elkaar.

Twee bleeke wezens traden toen te voor,

Dicht aan elkaar gedrongen, onderdoor

De armen hadden ze elkanders armen.

De hoofden naar elkander, zoo verwarmen

Z elkander met hun oogen, om hen heen

Is niets – zij tweeën zijn geheel alleen.

En d’eene spreekt en dit zijn hare woorden:

Gij zijt geheel in mij en ik behoorde

U al zoo lang, ik weet niet meer wat is

Uw of mijn leven, uw gelijkenis

Ben ik, gij mijn – wordt nu een kind geboren

Uit u en mij, dat zal ons toebehooren

Gelijkelijk, omdat wij beide zijn

Elkanders liefde waard, ik uw, gij mijn.’

Zoo zeggende verdwenen ze meteen,

En t donker ging en de violen heen.

Herman Gorter


Zeemeerminnendenim

In het ruwe blauw van denim

weekt het blauwe van de hemel

weent de zee om de zeemeermin

die haar benen moet ontberen.

Konden krab en kreeft zich keren

tot haar lurven en haar schubben,

vinnen dichten onder knopen,

door haar graten los te ritsen

dan zou zij opstaan uit de golven

en de aardbol overlopen

om in spijkerbroek te slenteren

door de stad.

Hagar Peeters


LXVII

De regen uit het zuiden, als een druppel

valt transparant en zwaar op Isla Negra,

de zee ontvangt hem in koud, open blad,

de aarde leert het vochtig doel van glazen.

Mijn ziel, geef in jouw kussen mij het water

zo brak als onze zee, zoet als de landstreek,

de natte geur uit duizend hemellippen,

gewijd geduld van zee in wintertijd.

Iets roept ons, poorten als vanzelf geopend,

het water doet de ramen lang relaas,

de hemel groeit omlaag, beroert de wortels,

de dag knoopt en ontknoopt zijn blauwe net

met tijd, zout, fluisteringen, groei en wegen,

een vrouw, een man, de winter op de aarde.

Pablo Neruda

Vertaald door Catharina Blaauwendraad


Fuga van de dood

Zwarte melk der vroegte we drinken haar ’s avonds

we drinken haar ’s middags en ’s morgens we drinken haar ‘s nachts

we drinken en drinken

we graven een graf in de luchten daar lig je niet krap

Een man heeft een huis die speelt met de slangen die schrijft

die schrijft als het donkert naar Duitsland je goudgele haar

Margarete

hij schrijft het en treedt voor het huis dan flitsen de sterren

hij fluit om zijn honden

hij fluit zijn joden te voorschijn laat graven een graf in de

aarde

gelast ons kom speel nu ten dans

Zwarte melk der vroegte we drinken je ’s nachts

we drinken je ’s morgens en ’s middags we drinken je s

avonds

we drinken en drinken

Een man heeft een huis die speelt met de slangen die schrijft

die schrijft als het donkert naar Duitsland je goudgele haar

Margarete

Je asgrauwe haar Sullamith we graven een graf in de luchten

Daar lig je niet krap

Hij roept steek dieper de grand in he jij daar en jij kom

zing nu en speel

hij grijpt aan zijn riem naar het ijzer hi) zwaait het zijn

ogen zijn blauw

steek dieper de spade he jij daar en jij speel door nu ten

dans

Zwarte melk der vroegte we drinken je ’s nachts

we drinken je ’s middags en ’s morgens we drinken je

s avonds

we drinken en drinken

een man heeft een huis je goudgele haar Margarete

je asgrauwe haar Sullamith hij speelt met de slangen

Hij roept speel zoeter de dood de dood is een meester uit

Duitsland

hij roept strijk zwaarder de snaren dan stijg je als rook in

de lucht

dan heb je een graf in de wolken daar lig je niet krap

Zwarte melk der vroegte we drinken je ’s nachts

we drinken je ’s middags de dood is een meester uit

Duitsland

we drinken je ’s avonds en ’s morgens we drinken en

drinken

de dood is een meester uit Duitsland zijn ogen zijn blauw

hij raakt je met loodzware kogel hij raakt je nu rauw

een man heeft een huis je goudgele haar Margarete

hij hitst al zijn honden tegen ons op hij schenkt ons een graf

in de lucht

hij speelt met de slangen al dromend de dood is een meester

uit Duitsland

je goudgele haar Margarete

je asgrauwe haar Sullamith

Paul Celan

Vertaald door Ton Naaijkens


Klauw

De hemel, kromgebogen wandelaar, raakt snel in ademnood;

Stelt hij zich als bemiddelaar, niemand die naar hem hoort;

Ik, wel, ik kleur hem blauw op blauw en goud op zwart.

Deze hemel is de schooltas van een kind

Vol bramenvlekken.

Rene Char

Vertaald door C. P. Heering-Moorman


De tijd is op

In memoriam Gerrit Komrij

De eerste keer Venetië: grandezza!

Je zag een gondelier, hij stonk van pracht,

de zon zonk als een wrak het water in

en schoonheid zegevierde in je hoofd.

Je leefde en het licht was als de dood.

Luguber de lagunen en luguber

de gondel die aan rotte palen trok.

En ’s avonds duizelde je stegen door,

verloor je je in dood en avontuur

en alles, alles was nu literatuur.

De stegen van een lege bibliotheek.

Het labyrint dat haast een vrijstaat leek.

– Je dichtte als Venetië. Geen hand

Schreef zo galant over het laatste uur.

De tijd is op. Vaar uit naar het azuur.

Menno Wigman


Het azuur

Schoon als de eenzelvige, onverschillig-schone bloemen

kwelt van het eeuw’ge azuur screen de spotternij

den machtelozen dichter, zijn genie verdoemend

doorheen de dorheid van een smartenwoestenij.

Vluchtend, met de ogen toe, voel ‘k hoe met eendre krachten

als een neer^ellende wroeging het staag beloert

mijn leed’ge ziel. Waar vlucht ‘k? En welke waanzinsnachten,

lompen, werpen op die verachting die mij roert?

Neev len, stijgt op! en strooit uw doods-eentonige asse

met lange lompen mist over de heemlen uit,

om te versmoren de loodbleke herfstmoerassen

en welft een zoldring wijd en wars van elk geluid…

En gij, lieve Verveling, rijs uit lethe-grauwe

poelen, met lijkwit riet en slib verward geraakt,

en stop met nooit vermoeide hand de grote blauwe

gaten kwaadaardig door de vogelen gemaakt.

Voorts, dat ononderbroken de schoorstenen smoken

en dat een dolende gevangenis van roet

dove in de afschuwlijkheid van zwarte, sliert’ge roken

de zon ter kim zieltogend in een gele gloed.

– Dood is de hemel – ‘k Spoed tot u, stof, start het wrede

Ideaal en de Zonde in de vergetelheid

voor mij, den martelaar, die komt ter legerstede

waar zich ’t gelukkig vee der mensen nedervlijt.

Want ‘k wil er, daar ten laatst mijn brein, het leeggesmeerde,

als de blanketseldoos neerliggend langs een muur,

den opsmuk van de snikkende idee verleerde,

naargeestig geeuwen naar een duister stervensuur.

Vergeefs! De zege is aan ’t azuur en in de klokken

hoor ik zijn zang; mijn ziel, het stolt tot stem van staal,

om met zijn boze zege ons meer nog te doorschokken,

en luidt, blauwe angelus, uit ’t levende metaal.

Het rolt doorheen de mist, aloud, uw aangeboren

doodsangst doorklievend als steeds treffend zwaard van

vuur;

waar in ’t onnut verderf, de opstandigheid, mij smoren?

Het spookt in mij! Azuur! Azuur! Azuur! Azuur!

Stéphane Mallarmé

Vertaald door Bert Decorte


De très riches heures van Jean, Due de Berry

Van het azuriet en het ultramarijn – stralend

boven bos en hooiland, en de val verlichtend

van de tomeloze engelenstroom – uit Saksisch

kobalt en ’t oostelijk Lapis Lazuli, gewreven

op marmer, en het groen van irisbladeren en

-bloemen, glanzen hel onze hemelen van juni,

juli en augustus boven valkenjacht, maaiers

en hooiers, glanst de knotwilgenrij; etgras.

Het naturel doorstaat eeuwen duister. Weefsel

van hechtheid, hoe grimmig nacht aanklopt aan

deuren van schoonheid, hoe hard de regens van

vergetelheid vallen, leeft in de rode egger,

blauwe zaaier, in Rome’s muren, beer en zwaan

boven ’t haardscherm. Einde is t ultramarijn.

H. H. Ter Balkt


Selectie uit: Lockhorn, Elisabeth, En blauw zal alles zijn. Een bloemlezing. Samengesteld en ingeleid door Elisabeth Lockhorn, Amsterdam 2020, (Rainbow)