Edmond Jabès
Uit: Le Livre des Ressemblances – het Boek der Gelijkenissen

De woestijn
“Het woord van de oorsprong is een woord van de woestijn, O woestijn van ons woord”, schreef rebbe Aslan.
“Er is geen plaats voor degene wiens voetstappen hem in de richting van zijn geboorteplaats voeren; alsof geboren worden slechts het gaan in de richting van je geboorte inhield. Mijn toekomst is mijn oorsprong”, zei hij.
“Er is geen weg terug meer mogelijk voor degene die ver de woestijn is ingetrokken. Van elders gekomen, is het elders zijn tweede horizon geworden. Zand is de vraag. Zand is het antwoord. Onze woestijn kent geen grenzen”, schreef rebbe Semama.
Hij hield een beetje zand in elke hand. “Enerzijds de vragen, anderzijds de antwoorden. Ze zijn beide even zwaar als stof” zei hij eveneens.
Scheppen is van de toekomst het verleden van elke daad maken.
Met een voorbeeldige stiptheid hervat de jood zijn vrijwillige tocht in de richting van de woestijn; gaat hij een woord tegemoet dat nieuwe kracht heeft gekregen en dat zijn oorsprong is geworden.
“Door te scheppen schep je de oorsprong waar je jezelf in stort”, schreef rebbe Sanua.
“De oorsprong is afgrond” Rebbe Behit.
- Als God in de woestijn: gesproken heeft, dan is dat om Zijn woord van elke wortel te beroven, opdat de schepselen bevoorrecht zijn in hun verbond met Hem. Van onze ziel zullen wij een verborgen oase maken, zei rebbe Abravanel.
- En met Zijn geschreven woord, vroeg de volgeling, wat doen we daarmee?
- Van Zijn verkondiging van vuur maken we een boek van vuur dat niet kan opbranden en dat nooit zijn laatste lezing krijgt, antwoordde rebbe Abravanel. Maar rebbe Hassoud, wiens uitspraken en commentaren vanwege hun vrijmoedigheid meestal slecht in de smaak vielen bij de exegeten, kwam tussenbeide en zei:
- Zwervend is het woord van God. Het vindt zijn echo in het woord van het rondzwervende volk. Zijn woord kent geen oase, geen enkele schaduw, noch enige vrede, doch slechts de onmetelijkheid van de zeer dorstige woestijn; doch slechts het boek van die dorst, het allesverzengende vuur van het vuur dat op de drempel van de verterende onleesbaarheid van het overgeleverde Boek alle boeken tot as terugbrengt.
“Wat hebben wij gedaan, behalve onszelf tot in het oneindige ter discussie stellen, door zelfs vraagtekens te plaatsen bij het brommen van de vlieg? Daarin bestaat onze nederige verdienste en tevens de bron van onze wanhoop” schreef rebbe Feroush.
“Op welk verscheurend moment van ons onvermogen zullen wij gedwongen worden het boek te knevelen in onze lezing? Ik sluit mijn ogen. Ik weiger nog verder te gaan. Moge het boek zich uiteindelijk van onze ketenen bevrijden” heeft hij geschreven.
HET VOORBIJGAAN HET GEZICHT
I
(Elk woord heeft een ander woord als bestemming.
«Leesbaar doch onleesbaar. Hoorbaar doch onhoorbaar: Ach, zul je me ooit kunnen lezen? Ach, zul je me ooit een keer kunnen horen?» schreef rebbe Samha. En rebbe Altiel schreef: «Zelfs niet een volledige naam. Zelfs niet een herkenbare klank: ternauwernood een stilte die bij toeval wordt opgeëist.
Ik zal nooit op jullie lippen zijn, noch in de vochtige warmte van jullie mond. Ik zal nooit deel uitmaken van jullie herinneringen, o mijn naasten, o mijn gelijken. En toch besta ik. En weldra zal ik sterven aan dit onbeschermde leven, aan hetzelfde ongrijpbare moment dat in de angst voor het gezicht nagejaagd wordt.»)
«Op geen enkel moment zal het boek het gezicht weergeven. Het kan hoogstens alleen het voorbijgaan ervan aangeven. Het boek noemt de nomade, de Hebreeër waarvan ‘hij die voorbij doet gaan’ de naam is, zoals het de woestijn noemt bij de naam die in de taal van mijn voorouders eveneens plaats van her woord is. Daarom is mijn boek een joods boek» heeft hij geschreven.
II
Scheiden om te verenigen: zoveel talloze verbintenissen.
«Om ons meester te maken van het universum, beschikken wij, zonderlinge vissers, slechts over een opeenstapeling van netten, die door de rede geknoopt zijn. Het oneindige is bezaaid met nutteloze, ondeugdelijke knopen» schreef rebbe Sari.
«Jij gelooft dat je het woord kunt uitvlakken met er een streep door te zetten. Weet je dan niet dat de streep transparant is? Niet de pen streept het woord door, maar de ogen die het lezen» schreef rebbe Taleb.
«Het woord ontwikkelt zich alleen overdag. Het woord is de vogel waarvan de schaduw schrift is» zei rebbe Naoumi. Waarop rebbe Haled antwoordde: «Het schrift is in dat geval het bewijs van het woord, zoals de schaduw op elk moment het bewijs van de dag is.» En bij voegde eraan toe: «Welke dag kunnen we ons voor de geest halen die niet eerst louter nacht was?»
Mijn boeken stoelen op toevallige citaten van fictieve personages, op hun omstreden borgstelling: steunen ze, in het aangezicht van de dood, dus slechts op zichzelf – op mij? Maar is er wel sprake van ondersteuning?
Ze berusten op hun eigen zeggingskracht die hun geen enkel respijt laat. Ze beroepen zich op geen enkele autoriteit, laten zich op geen enkele waarheid voorstaan, behalve dan die welke zichzelf onophoudelijk ter discussie stelt; daarom kunnen ze niet naar een of andere zekerheid streven of ook maar een beroep doen op enige hulp.
Boeken van een woord dat nooit afgerond is, evenmin dwingend als overtuigend, niet zekerder van zichzelf dan het van enig ander woord is. Boeken van een boek dat aan de vier horizonten gekluisterd zit en waarvan de zinnen de ruimte bekrassen, dunne straaltjes bloed…
«Het bloed van het universum voedt het woord dat het benoemt» zei rebbe Asfi. En hij voegde eraan toe: «De dageraad en de schemering zijn wellicht de twee polen van het woord.» «Maar daartussen,» vroeg men hem, «wat zit daartussen?» «Ongetwijfeld zit daar de dag en de nacht van de niet te dateren pijn,» antwoordde rebbe Asfi.
Een buiten-tijd is de tijd tussen het boek en zijn voorspel. Er zou op deze wijze voor elke aanvang een ondenkbaar begin zijn, een echo die gedempt wordt als de echo klinkt. De leesbaarheid – van het boek – hangt samen met de tijd – van het boek.
Alleen water heeft het vermogen om water omboog te brengen.
«De oceaan,» zei Sara, «is wellicht slechts een korrel zout op wiens ontreddering al het water van de wereld heeft gereageerd.»
(“Als we dan al niet kunnen weten wat de waarheid is,» schreef rebbe Naouab, «zullen we dan tenminste weten waar ze zich bevindt?»
… het is de vraag van de volgeling waardoor soms de meester kenbaar wordt. “De volgeling staat borg voor de meester;» schreef rebbe Sod.)
«De lezing van de eeuwigheid bestaat niet,» heeft rebbe Medid geschreven. «Het oneindige lezen is altijd alleen maar de verbrokkeling van de tijd lezen in het tijdsvoorschot van de benaming.»
III
«Zand tegen de tijd en zijn onmiddellijke leesbaarheid. Wit op wit is het Boek van God in de mens; zand op zand het boek van de mens in God,» schreef rebbe Sarar.
En Yukel zei: «(Boeken, van beton of steen, opgesteld in een vooraf bepaalde orde. verhieven zich bijna overal in de stad. Ik zocht tevergeefs naar het mijne.”
En Sarah zei: «We zullen nooit een woning hebben.»
En Yukel zei: ..Het was nacht. Je leunde met je ellebogen op de vensterbank van het verlichte raam in een van de gebouwen die voor mij oprezen.»
En Sarah zei: «We hadden in dat boek kunnen zijn.»
En Yukel zei: “Ik maakte aanstalten om naar je toe te komen in je kamer, toen ik plotseling werd omringd door zoveel gezichten die op het jouwe leken, dat ik niet meer wist tot welk gezicht ik me moest wenden.»
En Sarah zei: «We hadden in al die boeken kunnen zijn.»
En Yukel zei: «(Welk boek zou het kunnen zijn, het onze, waarin geen boeken meer zijn?)
En Sarah zei: «Misschien het boek dat vóór het eerste en na het laatste komt; misschien het boek waarin alle boeken vorm krijgen en uiteenvallen.»
Heeft rebbe Arwab niet geschreven: «Het oneindige opent zich als een boek en binnenin is alles wit»?
IV
(“Elk gezicht is kwelling van Godswege, verwijzing naar de oorsprong, naar de Naam: naar de oorspronkelijke lezing die uit laatstgenoemde opnieuw is samengesteld. Twee namen, Jahweh en Ehjeh, zijn de namen van de Heer die Hij bekend maakte om de oorspronkelijke Naam, Ehwy. te verbergen,» schreef rebbe Sarda.
En rebbe Arias schreef “Ehwy , naam die in de ontbinding van de Naam ontbonden wordt.»)
Tot niets verworden, zoals men tot alles verwordt.
Overvloed aan water vergroot de dorst niet.
Voor de voordrempel
… de drempel die ons instinctief naar de drempel geleid zou hebben, zoals een duidelijke oever naar de oever die in mist is gehuld.
I
Elke avond brengt de belofte van een dageraad met zich mee. Elke dageraad is de verwonding van de avond.
«In de marge van jullie overtuigingen zou ik overal mijn weigering duidelijk kenbaar hebben gemaakt, mijn niet-behoren tot welke vorm van macht, welke stam, welke partij dan ook; want ik ben tegelijkertijd levend verleden en vermetele toekomst van de vraag,» zei hij.
En hij voegde eraan toe: «Laat jullie niet benevelen door de macht die de goddelijke lezing verleent aan degene die zich er uit vrije wil geheel aan wijdt, want jullie zullen aan jullie zelf sterven en niet aan de tekst.»
II
Bij de leeftijd die een jood opgeeft, moet je altijd 5000 jaar optellen.
«Zo oud is mijn stem dat ik ervan overtuigd blijf dat 1000 eeuwen haar op de proef hebben gesteld,» schreef rebbe Halat.
En hij voegde eraan toe: «Een stem zonder woorden.» «Jij zult van mij niets leren, behalve dan dat het Niets geleerd moet worden,» heeft rebbe Talba geschreven.
«Heb ik dan, gebogen over het boek. alleen geleefd in afwachting van het woord uit het raadsel dat, ofschoon door elke uiting overgebracht, tot op de dag van vandaag nooit ontcijferd is?» zei rebbe Gab.
En rebbe Barsa zei: “Het sleutelwoord geeft geen uitzicht op het woord, slechts op de leegte.»
En bij voegde eraan toe: «Het woord uit het raadsel is wellicht God. Daarom is elk boek de ruimte die met een ontbrekend woord is geschreven. Als we dus menen over de drempel van een gastvrije woning te stappen, zinken we, verraden, weg in het niets.»
Maar rebbe Ramat schreef hem: «Het niets wijst elke lezing af. Oog in oog met onze uitingen is er de aangeboren vertwijfeling van de blinde.»
III
«Of God nu bestaat of niet, dat is de vraag niet,» gaf rebbe Yasri toe tot grote verontwaardiging van zijn toehoorders.
«Als ik geloof dat God bestaat, bewijst dat nog niet dat Hij bestaat. Er niet in te geloven, bewijst al helemaal niet dat Hij niet bestaat. Als wij ons een beeld van God hebben kunnen vormen, dan is dat omdat wij in staat zijn om hem ons voor te stellen en helemaal in ons bedenksel op te gaan. God verblijft aan gene zijde, versterkt in Zijn mysterie en beschermd door Zijn geheim.»
En hij voegde eraan toe: «Mysterie en geheim zijn slechts de duizelingwekkende afstand tussen een toegestaan woord en een onacceptabele uiting.»
Bron: D.Van Speybroeck, De tranen van God. Genese van het beeld in werk van Gérard Garouste Jospeh Semah, Nijmegen 1998 (KUN), daarin Edmond Jabès uit Le Livre des Resemblances, Het boek der Gelijkenissen, pag. 53-63
