
Asche
nur Verband für den Schmerz des Lichtes
auf Erden?
Nelly Sachs
Een mens gaat voortdurend op zoek. Is het niet naar God, waarover hij heeft horen spreken, dan is het wel naar zichzelf, eigenlijk de onbekende factor in zijn leven. Er zijn veel teksten geschreven over deze zoektochten, veel poëzie en nog meer boeken met soms uitgestippelde routes. Paul Blok, die een leven achter zich heeft van vallen en opstaan en daarbij veel dingen over zichzelf en zijn leven heeft ontdekt, heeft een boek geschreven waarin het begrip tussenruimte en het begrip (innerlijk) licht centraal staan. Hij heeft ontdekt hoe belangrijk de tussenruimte is, tussen vallen en opstaan bijvoorbeeld, tussen in de grond worden gezaaid als zaad en daarna een moment van rust (de tussenruimte) en tenslotte de groei na het ontkiemen. Uit de donkere aarde opnieuw naar het licht. Blok gebruikt aan het begin van zijn boek, dat diverse stappen in dit proces van innerlijke groei behandelt, de volgende metafoor:
Als de zon langzaam opkomt boven het bedauwde land, kijkt een boer
even naar de morgenlucht om te bepalen waar de wind vandaan komt
en laat dan zwijgend uit zijn hand het zaad vallen in de open, stille,
wachtende aarde. Nog eenmaal aanschouwt het vallende zaad het licht
en terwijl de boer met zijn hand de aarde toebedekt en het donker
maakt, slaat het zaad die lichtherinnering in zich op.
Zoals die herinnering aan het licht het zaad de kiemkracht geeft om
zich diep geworteld in de aarde een weg naar het licht terug te zoeken
om zich te ontplooien, te bloeien, te geuren en honderdvoudig
vrucht te dragen, zo dragen wij ook een licht-her-innering in ons
mee. Zo is er ook in ons dat verlangen om al onze gaven en talenten
te ontplooien en om een Licht te zijn voor onszelf en voor onze
omgeving.
(…)
Vanuit de mystiek zou ik willen beweren dat het de herinnering is tijdens
de val uit de hand van de boer naar de aarde. Het is de herinnering
aan het licht dat de kiem aanzet zich een weg te banen door de donkerte
naar het Licht. En om in de mystieke interpretatie te blijven zou
ik dat groeiproces van het donker naar het licht de pelgrimage van het
zaad willen noemen. (Paul Blok, pag. 15-16)
Het zaad pelgrimeert als het ware in dit beeld naar een nieuw bestaan, vruchtvol, als alles meezit. Als het weer de goede condities voor groei en bloei vervult. Deze metafoor van het zaad (gevoed en als het ware gemotiveerd door het licht) past Blok ook toe op de geestelijke groei. Hij noemt dit proces een innerlijke pelgrimage, een zoektocht naar het ‘ware zelf’ dat soms is ondergesneeuwd, toegedekt met sluiers, met ervaringen uit het verleden die pijn doen, die trauma’s hebben veroorzaakt.
Ik moet daarbij ook denken aan een gedicht van mijn schoonmoeder die als jongmeisje in de oorlog schreef:
Wachtende aarde.
Ik sta verloren in het wijde land
Waar nog de grauwe grond bezond moet worden
en waar de wind, al zingend, hand in hand
de vlakke velden dicht aaneen wil gorden.’t Oneindig land dat overal wil einden,
maar bij het einde weer opnieuw begint,
het is ’n water dat na elke golf weer deinde,
het is ’t lachen van het liefste kind.Ik hef mijn hand op naar een naakte tak
die zwaar en zwijgend wacht als ’t land daaronder
op ’t ademen van een nieuw getij,
want zonder dit zachte suiz’len van de ademtocht
die brak door kille eenzaamheid
kan ’t nieuwe leven geen bloesem
en geen jonge vruchten geven.
Elisabeth Chausséé (Els De Wert-Ritzen)
Ook hier een tussenruimte, een moment van wachten, ontvankelijk land dat tijd nodig heeft om de lente te laten gebeuren. Na haar overlijden citeerden we een van haar lievelingsgedichten (dat ook bij Paul Blok wordt geciteerd):
De waterlelie
Ik heb de witte waterlelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in ’t licht.
Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer . . .
Frederik van Eeden
Uit: Van de passieloze lelie, 1901
Het begrip tussenruimte dat Paul Blok hanteert kun je ook heel letterlijk verstaan in de vormgeving van gebouwen. Zo kent bijna elke kerk een tussenruimte, voordat je de grote ruimte van gebed binnentreedt. Deze tussenruimte is een overgangsruimte, een moment van je bij elkaar pakken, beseffen dat je nu een bijzondere ruimte binnengaat. Mijn tandarts, vroeger toen ik klein was, had voor zijn praktijkruimte zo’n tussenruimte tussen de wachtkamer en zijn praktijk. Deze was niet groot, slechts rond de een meter lang met twee deuren, donker, er viel geen licht binnen. Dat maakte het bezoek extra spannend.
Tussenruimte zijn er ook in onze geest, als we overvallen worden door gevoelens en verwachtingen, door hoop die plotseling opdaagt, of een gevoel van onverklaarbare vreugde, of soms een onmetelijk verdriet, melancholie. Eerst was er niets, was je bezig met gedachten aan iets anders, was je gericht op je handelingen, en als je dan even pauze neemt, even loslaat, kan het gebeuren dat deze gevoelens boven komen. De dichteres Anna Maria Carpi slaagt erin zowel de ruimte die haar aandacht trekt als het gevoel dat zo plotseling komt opzetten, te beschrijven in dit gedicht:
È da un suono remote
dalla casa, dalla stanza di fondo,
o è un mio tremito interno
o è quel giovane ailanto
che s’agita la fuori, all’imbocco del parco,
il selvatico che alligna dappertutto
senza riguardi.Di dove viene che non la vedo,
questa speranza
io non so in che cosa,
questa gioia improvvisa
fuori del cuore,
aliena
e canta
la sua infinita ragione d’esistere?
Es kommt von einem fernen Klang
aus dem Haus, vom hinteren Zimmer,
oder es ist ein inneres Zucken
oder der junge Götterbaum
da draußen schwankend, wo der Park beginnt,
wildgewachsen, überall Wurzeln schlagend,
rücksichtslos.Woher kommt sie, von mir ungesehen,
diese Hoffnung
ich weiß nicht worauf,
diese plötzliche Freude,
außerhalb des Herzens,
fremd
singend
ihr endloses Recht zu sein?
Anna Maria Carpi (vertaling Piero Salabè)
Ook de Duitse dichter Rainer Maria Rilke is een virtuoos in het beschrijven van deze innerlijke pelgrimage gevuld met tussenruimtes, dit wandelen op aarde op zoek naar God en naar zichzelf. In zijn boek van de pelgrimage komen al deze aspecten naar voren en verkent hij zijn relatie met God en met zichzelf. Een paar citaten uit dit boek wil ik hier weergeven omdat ze op een mooie wijze beschrijven hoe de zoektocht naar en de relatie met God en de zoektocht naar zichzelf en de relatie met zichzelf op de een of andere wijze samenvallen.
Pilgergott
Lösch mir die Augen aus: ich kann dich sehn,
wirf mir die Ohren zu: ich kann dich hören,
und ohne Füße kann ich zu dir gehn,
und ohne Mund noch kann ich dich beschwören.
Brich mir die Arme ab, ich fasse dich
mit meinem Herzen wie mit einer Hand,
halt mir das Herz zu, und mein Hirn wird schlagen,
und wirfst du in mein Hirn den Brand,
so werd ich dich auf meinem Blute tragen.
(…)
Und doch, obwohl ein jeder von sich strebt
wie aus dem Kerker, der ihn haßt und hält, es
ist ein großes Wunder in der Welt:
ich fühle: alles Leben wird gelebt.
Wer lebt es denn? Sind das die Dinge, die
wie eine ungespielte Melodie
im Abend wie in einer Harfe stehn?
Sind das die Winde, die von Wassern wehn,
sind das die Zweige, die sich Zeichen geben,
sind das die Blumen, die die Düfte weben,
sind das die langen alternden Alleen?
Sind das die warmen Tiere, welche gehn,
sind das die Vögel, die sich fremd erheben?
Wer lebt es denn? Lebst du es, Gott, – das Leben?
(…)
Du mußt nicht bangen, Gott. Sie sagen: mein
zu allen Dingen, die geduldig sind.
Sie sind wie Wind, der an die Zweige streift
und sagt: mein Baum.
Sie merken kaum,
wie alles glüht, was ihre Hand ergreift, –
so daß sie’s auch an seinem letzten Saum
nicht halten könnten ohne zu verbrennen.
Sie sagen mein, wie manchmal einer gern
den Fürsten Freund nennt im Gespräch mit Bauern,
wenn dieser Fürst sehr groß ist und – sehr fern.
Sie sagen mein von ihren fremden Mauern
und kennen gar nicht ihres Hauses Herrn.
Sie sagen mein und nennen das Besitz,
wenn jedes Ding sich schließt, dem sie sich nahn,
so wie ein abgeschmackter Charlatan
vielleicht die Sonne sein nennt und den Blitz.
So sagen sie: mein Leben, meine Frau,
mein Hund, mein Kind, und wissen doch genau,
daß alles: Leben, Frau und Hund und Kind
fremde Gebilde sind, daran sie blind
mit ihren ausgestreckten Händen stoßen.
Gewißheit freilich ist das nur den Großen,
die sich nach Augen sehnen. Denn die Andern
wollens nicht hören, daß ihr armes Wandern
mit keinem Dinge rings zusammenhängt,
daß sie, von ihrer Habe fortgedrängt,
nicht anerkannt von ihrem Eigentume,
das Weib so wenig haben wie die Blume,
die eines fremden Lebens ist für alle.
Rainer Maria Rilke, Das Buch von der Pilgerschaft
De tekst spreekt eigenlijk voor zich (ook Etty Hillesum werd hierdoor geïnspireerd): wat er ook gebeurt, voor deze pelgrim is God overal. Hij werkt in alles, hij is het leven, leeft in het leven, en wij mensen, wij hebben niets in handen, we hebben geen bezit, geen God die als een afgod kan worden aanbeden, geen God die je in je zak kunt stoppen. En ook geen zelf dat is vastgelegd. Pas als wij lijden, als groot verdriet ons overvalt, ga je beseffen hoe weinig je in handen hebt, hoe vaag en diffuus de contouren zijn van je zelf, de grenzen van je ego, de wijze waarop je in de wereld staat en hoe je alles waarneemt. In groot lijden is je zelf opeens een wankel bezit. Getekend door verdriet is houvast in je zelf soms ver te zoeken. Donkere herinneringen maken je leven donker, het licht schijnt slechts zwak, te weinig om je op te beuren. Hoe hou je het dan vol? Waar vind je innerlijke kracht om verder te gaan.
Een andere dichteres die in staat is haar ervaringen uit het leven, haar teleurstellingen, haar diepe lijden en verdriet, haar hoop en haar besef van het goddelijke te verwoorden in gedichten is Nelly Sachs. Het zijn geen makkelijke gedichten, ze dragen de sporen van de gruwelijkheden tegenover de Joden in de laatste wereldoorlog. Deze gedichten vragen wat moed en wat inzet om haar ervaringen te ondergaan via de woorden van het gedicht. Wie ben je tenslotte zelf? Iets hiervan benadert Nelly Sachs in dit gedicht:
ZWISCHEN
deinen Augenbrauen
steht deine Herkunft
eine Chiffre
aus der Vergessenheit des Sandes.Da hast das Meerzeichen
hingebogen
verrenkt
im Schraubstock der Sehnsucht.Du säst dich mit allen Sekundenkörnern
in das Unerhörte.Die Auferstehungen
deiner unsichtbaren Frühlinge
sind in Tränen gebadet.Der Himmel übt an dir
Zerbrechen.Du bist in der Gnade.
Nelly Sachs
Persoonlijk vind ik dit gedicht getuigen van een wonderbaarlijk en groot Godsvertrouwen. De dichter Paul Celan is hierdoor beïnvloed en ook zijn werk is doortrokken van deze passie, dit passioneel begaan zijn met het leven, het lijden, met het Joodse volk en met God. Maar hem citeer ik deze keer niet want Nelly Sachs heeft nog meer pijlen op haar boog. Pelgrimeren, zoeken, een weg in het leven vinden, meestal zonder kompas, zonder echt houvast:
OHNE KOMPASS
Taumelkelch im Meer
und
die Windrose des Blutes tanzend
im Streit mit allen Himmelslichtern
so der Jüngling –Versucht seine Jugend
mit dem Gegenwind im Haar
weiß noch nichts von der Vorsicht
des Schattens in blendender Sonne.Auf seinem Lärmgott
durchschneidet er
des sinkenden Abends flehende Hände
und pfeift die Bettelei des Alters
in den Wind.Die Nacht
entgürtet er der Sterne
wirft
diese abgedufteten Lavendellieder
der Urmutter
zwischen die Leinewand.Doch steigt er gerne die Treppe
zum Himmel hinauf
die Aussicht zu erweitern
denn er ist gespannt van Tod
wie ein Blitz
ohne Wiederkehr.Von den Schaukelstühlen
heimisch gewordener Geschlechter
stößt er sich ab
außer sich geraten
mit dem Feuerhelm
verwundet er die Nacht.Aber
einmal fällt Stille ein
diese Insel
gelagert schon
an letzter Atemspitze des Lebens
und
aus zeitverfallendem Stern
tönt Musik
nicht fürs Ohr –
Er aber
hört das Samenkorn flüsternim Tod –
Nelly Sachs

Het gedicht dat volgt getuigt van de moeilijke wegen die wij in ons leven moeten gaan, zoekend naar God, zoekend naar onszelf, niet wetend waar wij uitkomen. We hebben van de dood gehoord, maar het is altijd de dood van anderen. Welke dood moet jij ondergaan om nieuw leven te vinden? Kun je wel over je dood spreken terwijl je leeft? Is het niet meer dan fictie, een vorm van fantasie, want je bent niet dood. En als je eenmaal dood bent, valt er niks meer te (be)spreken. Zijn de woorden, is de taal voorgoed verstomd. Misschien is alle lijden wel een vorm van tussenruimte, een verkennen van de ruimte, de leegte tussen de ene en de andere situatie, tussen leven en dood? Als je dodelijk ziek bent, als je weet dat de dood heel snel zal komen. Hoe ervaar je dan je leven? Welke ruimte ligt er om hier mee om te gaan en om het beste ervan te maken? De duisternis die dan je leven binnentreedt, duisternis die het licht langzaam wegduwt, zodat de nacht kan aanbreken:
WELCHE FINSTERNISSE
hinterm Augenlid
angeglänzt
von der explodierenden Abendsonne
des HeimwehsStrandgut
mit dem Seezeichen
königlich
schlafbewachsenSchiffbruch
Hände aus den Wellen
fliehende Versuche
Gott zu fangenBußweg
umarmend
Meilensteine aus MeerO keine Ankunft:
ohne Tod –
Nelly Sachs
Casper David Friedrich heeft dit beeld als het ware al een keer al schilderend vereeuwigd in zijn scheepswrakken in het avondlicht, ver voordat dit gedicht van Sachs tot stand kwam. Veel kunstenaars zijn met verf en met woorden aan de slag gegaan om deze zoektochten te verbeelden, zichtbaar te maken, ervaarbaar te maken. Graag geef ik het slotwoord aan Nelly Sachs, zij vat onze machteloosheid, onze onrust voortreffelijk samen in krachtige beelden. Zo blijven we op weg, zoekend en tastend. Maar daar is niks verkeerd aan.
ACH DASS MAN SO Wenig begreift
solange die Augen nur Abend wissen.
Fenster und Türen öffnen sich wie entgleist
vor dem Aufbruchbereiten.Unruhe flammt
Verstecke für Falter
die Heimat zu beten beginnen.Bis endlich dein Herz
die schreckliche Angelwunde
in ihre Heilung gerissen wurde
Himmel und Erde
als Asche sich küßten in deinem BlickO Seele – verzeih
daß ich zurück dich führen gewollt
an so viele Herde der RuheRuhe
die doch nur ein totes Oasenwort ist –
Nelly Sachs
John Hacking
28 oktober 2021
Bronnen:
• Blok, Paul, De sprong in de tussenruimte. Een innerlijke pelgrimage, Kampen 2021, (Uitgeverij Van Warven)
• Carpi, Anna Maria. Entweder bin ich unsterblich. Zweisprachige Ausgabe. Aus dem Italienischen von Piero Salabè. Mit ein Nachwort von Durs Grünbein, München 2015, (Carl Hanser Verlag)
• Anna Maria Carpi, selezione di poesie da E io che intanto parlo – Un Posto di vacanza (wordpress.com)
• Rainer Maria Rilke, Das Buch von der Pilgerschaft Das Stunden-Buch (projekt-gutenberg.org)
• Sachs, Nelly, Späte Gedichte, Frankfurt am Main 1965, (Suhrkamp)

heel mooi
LikeLike
Dit is op From guestwriters herblogd.
LikeLike