El Fulgor

El fulgor

[1984]

De schittering

De suerte que el pneuma es una materia que se
hace propia del alma,
y la forma de esa materia
consiste en la justa proporción
del aire y del fuego

Veterum Fragmenta

‘Zodat de pneuma een materie is
die een eigenschap wordt van de ziel,
en de vorm van die materie
bestaat in de juiste verhouding
tussen lucht en vuur.’

Veterum Fragmenta

I

En lo gris,
la tenue convicción del suicidio.

El verano tenía la piel húmeda.

Se pegaba secreta en los residuos
del paladar la sed.

Crecieron escondidos las arañas
envolviendo la voz en improbables
redes.

Pálidos
caían uno a uno los muñecos
abatidos del alba.
Acaso tú
con lento amor
los fueras destruyendo.

Se pega jadeante
la piel del aire
al cuerpo del durmiente.

No estoy. No estás.
No estamos. No estuvimos nunca
aquí donde pasar
del otro lado de la muerte
tan leve parecía.

I

In het grijs,
de zwakke overtuiging van de zelfmoord.

Klam de huid van de zomer.

De dorst klitte heimelijk
aan de bezinksels van het gehemelte.

De spinnen groeiden verholen
en wikkelden de stem in onwaarschijnlijke
webben.

Bleek
vielen een voor een de neergehaalde
poppen van de dageraad.
Wellicht was jij het
die ze met trage liefde
vernielde.

Hijgend plakt
de huid van de lucht
aan het lichaam van de slaper.

Ik besta hier niet. Jij bestaat hier niet.
Wij bestaan hier niet. Nooit bestonden wij
hier waar oversteken
naar de andere kant van de dood
zo licht leek.

Bart Vonck

 



II

Olvidar.
Olvidar todo.
Abrir
al día las ventanas.
Vaciar
la habitación en donde,
húmedo, no visible, estuvo
el cuerpo.
El viento
la atraviesa.
Se ve sólo el vacío.
Buscar en todos
los rincones.
No poder encontrarse

(Memoria de K.)

II

Vergeten.
Alles Vergeten.
Openen
de vensters openen voor de dag.
Ontruimen
de kamer ontruimen waar,
vochtig, onzichtbaar, het lichaam
aanwezig was.
De wind
waait er doorheen.
Men ziet enkel de leegte.
Zoeken in alle
hoeken en gaten.
Zichzelf niet kunnen vinden.

(Herinnering aan K.)

Germain Droogenbroodt

 

III

El cuerpo se derrumba
desde encima
de sí
como ciudad roída
corroída,
muerta.

No conoció el amor.
El cuerpo
caído sobre sí
desarbolaba el aire
como una torre socavada
por armadillos, topos, animales
del tiempo,
nadie.

III

Het lichaam stort in
van boven af
zichzelf
als een aangevreten stad
gecorrodeerd,
dood.

Het heeft de liefde niet leren kennen.
het lichaam
gestorven voor zichzelf
ontboomde lucht
als een toren ondermijnd
door gordeldieren, mollen, dieren
van de tijd,
niemand.

IV

Ahora que tu cuerpo te abandona o toca
tardío la extinción:
¿tuviste cuerpo tú alguna vez,
gloriosamente ardido cuerpo, tú,
cuerpo del desear?

IV

Nu dat je lichaam je verlaat
laat het uitsterven (uitroeien):
Had je ooit een lichaam
een glorieus brandend lichaam, jij,
lichaam van het wensen?

V

Reiterado, el necio
inútil tiende
su persistente araña triste
hacia qué sombra

(Homenaje)

V

Weer opnieuw,
de nutteloze dwaas
zijn aanhoudende trieste spin
naar welke schaduw

(eerbetoon)

VI

Dime,
cuerpo,
entera latitud.
Oía
tu rumor
como el del viento
soplando oscuro sobre
qué alma o cuerpo únicos.
Se hizo
el cuerpo la palabra
y no lo conocieron.

VI

Vertel me,
lichaam,
over de hele breedte.
Ik hoorde
jouw geluid
zoals dat van de wind
die donker blaast op
unieke ziel of lichaam.

het lichaam werd woord (het woord werd lichaam)
en ze kenden het niet.

VII

Arrastraba su cuerpo
como ciego fantasma
de su nunca mañana.

Ardió de pronto
en los súbitos bosques
el dia.
Vio la llama,
conoció la llamada.

El cuerpo alzó a su alma,
se echó a andar.

VII

Hij sleepte zijn lichaam
als het blinde spook
van zijn onmogelijke ochtend.

Opeens ontvlamde
de dag
in de onverhoedse bossen.
Hij zag de gloed,
herkende de roep.

Het lichaam hielp zijn ziel overeind,
begon te lopen.

Bart Vonck

 

VIII

Vuelvo a seguir ahora
tu glorioso descenso
hacia los centros
del universo cuerpo giratorio,
una vez más ahora,
desde tus propios ojos,
tu larga marcha oscura en la materia
más fulgurante del amor.

La noche.

Me represento al fin tu noche
y su extensión, la noche, tu salida
al absoluto vértigo,
la nada.

(Elegía, Piazza Margana)

VIII

Nu begin ik opnieuw
je roemrijke afdaling te volgen
naar de middelpunten
van het als een lichaam tollende universum,
nu nog een keer,
vanuit je eigen ogen,
je trage donkere tocht in de meest
schitterende materie van de liefde.

De nacht.

Eindelijk stel ik mij je nacht voor
en zijn bereik, de nacht, je vertrek
naar de absolute duizeling,
het niets.

(Elegie, Piazza Margana)

Bart Vonck

IX

Bebe en el cuenco,
en el rigor extremo
de los poros quemados,
el jugo oscuro de la luz.

IX

Drink uit de beker,
in extreme starheid
van de verbrande poriën,
het donkere sap van het licht.

X

Extensión del vacío
en las estancias del amanecer.

No puedo incorporarme, cuerpo,
en ti.
La voz
desciende muda con los ríos
hacia el costado oscuro de la ausencia.

X

Uitbreiding van de leegte
in de oorden van de dageraad.

Ik kan me niet inlijven, lichaam,
in jou.
Verstomd
daalt de stem met de stromen
naar de duistere flank van de afwezigheid neer.

Germain Droogenbroodt

XI

No me abandones tú en los sumergidos
muelles de esta anegada primavera.
Hay ríos
de enorme luz que arrastran los quemados
baluartes del aire, lentas
barcazas que naufragan, cuerpos
que nunca más alcanzarán el mar.

XI

Laat me niet achter op de ondergelopen
kades van dit overstroomde voorjaar.
Er zijn rivieren
van enorm licht die de verbrande
bolwerken van de lucht meeslepen,
langzame schuiten die schipbreuk leiden, lichamen
die nooit meer de zee zullen bereiken.

XII

Moluscos lentos,
sembrada estás de mar, adentro
de ti hay mar: moluscos del beber
en ti el mar
para que nunca en ti
tuvieran fin las aguas.

XII

Trage schelpdieren,
je bent met zee bezaaid, binnenin
jou, de zee: schelpdieren van het drinken
in jou de zee
opdat nooit in jou
de wateren eindigen.

Bart Vonck

XIII

En el líquido fondo de tus ojos
tu cuerpo salta el agua
como un venado transparente.

XIII

Op de vloeibare achterkant van je ogen
springt je lichaam over het water
als een transparant hert.

XIV

Este mi cuerpo todo
quebrantado,
andado
por pedregal y monte
y llano seco,
ahora
se levanta y corre
como niño incendiado
en la mañana, salta
los fuertes y fronteras, este
cuerpo mío de sombras
en la súbita luz.

XIV

Dit mijn lichaam helemaal
gebroken,
dat gelopen heeft over
steenvlakte en berg
en droge vlakte,
nu
staat op en rent
als een kind ontvlamd
in de ochtend, springend over
de forten en grenzen heen, dit
lichaam van mij van schaduwen
in het plotselinge licht.

XV

Cuerpo, lo oculto,
el encubierto, fondo
de la germinación,
la luz,
delgados hilos
líquidos,
medulas,
estambres con que el cuerpo
alrededor de sí sostiene
el aire, bóveda,
pájaro tenue, terminal, tejido
de luz corpórea al cabo
el despertar.

XV

Lichaam, het verborgene,
heimelijke, bodem
van het ontkiemen,
het licht,
fijne draadjes
vloeibaar ,
merg,
meeldraden waarmee het lichaam
om zich heen de lucht
stut, gewelf,
tere vogel, eindig, weefsel
van lichamelijk licht tot het einde
het ontwaken.

Bart Vonck

XVI

En algún pliegue
de ti
estaba, cuerpo,
la muerte ritual vestida
como niña de mañana cantora.

(Hospital Broussais)

XVI

In een of andere plooi
van jou
was, lichaam,
de rituele dood gekleed
als een koormeisje in de ochtend.

(Broussais ziekenhuis)

XVII

Duele en todos los huesos el oscuro quebranto
del corazón.
Junio arrastra de pronto avenidas de frío,
heladas sierpes, láminas que buscan el centro del amor.
Tú llevas, cuerpo,
a grandes pasos,
sobre tus duros hombros,
el peso entero de este llanto.

XVII

In alle botten voel ik de pijnvan het donker breken
van het hart,
Juni sleept opeens boulevards van koude voort,
bevroren slangen, schubben die het centrum van de liefde zoeken.
Jij lichaam, neemt
met grote passen,
op je harde schouders,
het hele gewicht van deze weeklacht mee.

XVIII

El pensamiento melancólico
se tiende, cuerpo, a tus orillas,
bajo el temblor del párpado, el delgado
fluir de las arterias,
la duración nocturna del latido,
la luminosa latitud del vientre,
a tu costado, cuerpo, a tus orillas,
como animal que vuelve a sus orígenes.

XVIII

De melancholische gedachte
strekt zich uit, lichaam, naar jouw oevers,
onder het trillen van het ooglid, het delicate
vloeien van de aderen,
de nachtelijke duur van het kloppen,
de lichtende breedte van de buik,
naar jouw zijde, lichaam, naar jouw oevers,
zoals een dier dat terugkeert naar zijn oorsprongen.

XIX

Para la longitud de las caricias,
de las lentas palabras que aún no pude
decir, para el descenso
moroso a las riberas, cuerpo,
de ti, adonde
florece el despertar, anémona,
hoja extendida en el reverso
de su misma luz,
cumplido
cómplice de tu noche, cuerpo,
señor oscuro
de tu tan cegadora claridad.

XIX

Stop de lengte van de strelingen,
van de langzame woorden die ik nog niet kon
zeggen, stop de trage afdaling
naar de oevers, lichaam
van jou, waar
het ontwaken bloeit, anemoon,
blad uitgestrekt oop de achterkant
van zijn eigen licht,
volmaakt
medeplichtige van jouw nacht, lichaam,
donker heer,
van jou zo verblindende helderheid.

XX

Amanecer.
La rama tiende
su delgado perfil
a las ventanas, cuerpo, de tus ojos.

Pájaros. Párpados.
Se posa
apenas la pupila
en la esbozada luz.
Adviene, advienes,
cuerpo, el día.
Podría el día detenerse
en la desnuda rama,
ser sólo el despertar.

XX

Dageraad.
De tak strekt
zijn ijl profiel
naar de ramen uit, lichaam, van je ogen.

Vogels. Oogleden.
De pupil
richt zich amper naar
het geschetste licht.
Word, lichaam
word, dag.
Kon de dag op de naakte
tak tot stilstand komen,
alleen maar ontwaken zijn.

Germain Droogenbroodt

XXI

Asciendes como
poderoso animal
por la pendiente húmeda
del aire donde
me engendras, cuerpo, en tu latido cóncavo.

XXI

Jij stijgt als
een machtig dier
over de natte helling
van de lucht, waar je
lichaam, mij verwekt, in jouw holle hartslag.

XXII

La lluvia olía
sobre la sequedad
como animal viviente y repentino: gracias
te doy, lluvia,
por este don, sobre pájaros muertos,
sobre días de agosto en el lugar
en donde estoy: parís,
poema, favorable, nada.

XXII

De regen rook
over de droogte
als een levend en plotseling dier: ik dank
je regen,
voor deze gave, over dode vogels,
over dagen van augustus op de plek
waar ik ben: Parijs,
gedicht, gunstig, niets.

XXIII

El gato es pájaro.

Salta de su infinita
quietud
al aire.
Se hace presa.
Es cuerpo, presa con su presa.
Vuela.
Desaparece hacia el crepúsculo.

XXIII

De kat is een vogel.

Hij springt uit zijn oneindige
rust
in de lucht.
Hij wordt buit.
Hij is lichaam, prooi met zijn prooi.
Hij vliegt.
Hij verdwijnt naar de schemering.

XXIV

En el amanecer, en las primeras
brumas de ti que crean el espacio
y la figuración, pupila o mano,
manantial de la noche, cuerpo, tú,
rumor distinto de las otras formas
que sólo tú despiertas en la luz.

XXIV

Bij het ochtendgloren, in de eerste
nevelen van jou die de ruimte
en de verbeelding creeëren, pupil of hand,
bron van de nacht, jij, lichaam,
een afzonderlijk geluid van de andere vormen
die alleen jij wakker maakt in het licht.

XXV

Entrar,
hacerse hueco
en la concavidad,
ahuecarse en lo cóncavo.
No puedo
ir más allá, dijiste, y la frontera
retrocedió y el limite
quebrose aún donde las aguas
fluían más secretas
bajo el arco radiante de tu noche.

XXV

Binnengaan,
holte worden
in het holle,
hol worden in het holle.
Ik kan niet
verder, zei je, en de grens
week terug en nog brak
de limiet waar de wateren
heimelijker vloeiden
onder de stralende boog van je nacht.

Bart Vonck

XXVI

Con las manos se forman las palabras,
con las manos y en su concavidad
se forman corporales las palabras
que no podíamos decir.

XXVI

Met de handen worden de woorden gevormd,
met de handen en in hun holte
worden de woorden lichamelijk
die we konden niet zeggen.

XXVII

Sumergido rumor
de las burbujas en los limos
del anegado amanecer,
innumerables órganos
del sueño
en la vegetación que crece
hacia el adentro
de ti o de tus aguas, ramas,
arterias, branquias vertebrales,
pájaros del latir,
arbóreo cuerpo, en ti, sumido
en tus alvéolos.

XXVII

Ondergedompeld lawaai
van belletjes in de modder
van overstroomd ochtendgloren,
ontelbare organen
van de droom
in de vegatatie die groeit
naar het binnenste
van jou of jouw wateren, takken,
aderen, gewerfelde kieuwen,
vogels van de hartslag,
boomlichaam, in jou, diep
in jouw tandenkassen.

XXVIII

A los recintos últimos del alma
nocturno entraste, cuerpo, para
que no pudiera
morir, para llevarla
en tus desnudos brazos a la raya
del sol, en el ardiente
confín del dia o de la luz
que ya se avecinaban.

(Epitalamio)

XXVIII

In de laatste zalen van de nachtelijke
ziel ging je binnen, lichaam, opdat
ze niet zou kunnen
sterven, om haar in je naakte armen
tot aan de lijn van de zon
te brengen, op de brandende
rand van de dag of van het licht
die al nader kwamen.

(Epithalamium)

Bart Vonck

XXIX

Descender por el tacto a la raíz
de ti, memoria
húmeda de mi tránsito.

XXIX

Afdalen doormiddel van de tast naar de wortel
van jou, vochtige
herinnering van mijn transitie.

XXX

Venías, ave, corazón, de vuelo,
venías por los líquidos más altos
donde duermen la luz y las salivas
en la penumbra azul de tu garganta.

Ibas, que voy
de vuelo, apártalos, volando
a ras de los albores más tempranos.

Sentirte así venir como la sangre,
de golpe, ave, corazón, sentirme,
sentirte al fin llegar, entrar, entrarme,
ligera como luz, alborearme.

XXX

Jij kwam, vogel, hart, in je vlucht,
jij kwam naar vloeistoffen, de hoogste,
waar licht en speeksel slapen
in de blauwe schemer van je keel.

Jij ging, ik
in mijn vlucht, drijf ze uiteen, en vlieg
over het vroegste dagen rakelings.

Je zo voelen, zoals het bloed, je komt,
en plots voel ik mij, vogel, hart, voel ik
jou eindelijk komen, binnen, in mij,
zo licht als licht, mijn dageraad bewonen.

Bart Vonck

XXXI

La longitud extrema de la noche
como un inextinguible
cuchillo.
Noción del alba.
Abrimos tus entrañas.
Y tú las salpicabas como lluvia
mientras yo las bebía
como pájaros vivos.

XXXI

De extreme lengte van de nacht
als een onuitblusbaar
mes.
Notie van de dageraad.
Wij openen jouw ingewanden.
En jij besprenkelde ze als regen
terwijl ik ze opdronk
als levende vogels.

XXXII

El paladar, su trémula
techumbre del decir.
Humedecida
raíz.
Formaste
del barro y la saliva
el hueco y la matriz, garganta,
en los estambres últimos de ti.

XXXII

Het gehemelte, zijn trillende
dak van het zeggen.
Vochtig
gemaakte wortel.
Jij vormde
van de modder en het speeksel
de holte en de baarmoeder, keel,
in de laatste (meel)draden van jou.

XXXIII

Ya te acercas otoño con caballos heridos,
con ríos que rebasan el caudal de sus aguas,
con sumergidos párpados y vientres sumergidos,
con jardines que bajan descalzos hasta el mar.

Ya llegas con tambores enormes de tiniebla,
con largos lienzos húmedos y manos olvidadas,
con hilos que deshacen en aire la mañana,
con lentas galerías y espejos empañados,
con ecos que aún ocultan lo que ha de ser voz.

Y de sí desatado el cuerpo envuelto en oros
desciende oscuro al fondo oscuro de tu luz.

XXXIII

Jij komt al nader bij herfst met gewonde paarden,
met rivieren die overlopen van hun water,
met verzonken oogleden en verzonken buiken,
met tuinen die blootsvoets naar de zee afdalen.

Je komt al aan met enorme trommels van diepste duisternis,
met grote natte doeken en vergeten handen,
met draden die de ochtend oplossen in lucht,
met langzame galerijen en beslagen spiegels,
met echos die nog verbergen wat stem moet worden.

En van zichzelf losgemaakt het lichaam gewikkeld in goud
daalt donker af naar de donkere bodem van jouw licht.

XXXIV

Qué sabes, cuerpo, tú de mí
que así me miras
en esta tarde melancólica,
me escrutas, piensas, mueves
la cabeza donde insólito dura
el aire
de aquella nuestra juventud.
Y ahora
que la navegación se anuncia larga y nada
parecería haber que no hubiéramos muerto,
desnudo cuerpo, dime,
qué sabes tú de mí que así me miras
en la borrada orilla oscura de este mar.

XXXIV

Wat weet je lichaam, van mij
dat je me zo aankijkt
in deze melancholische (na)middag,
je naar me kijkt onderzoekend, je denkt, je beweegt
je hoofd waar ongewoon voortduurt
de lucht
van die jeugd van ons.
En nu
dat de reis zich langzaam aankondigt en niets
erop zou lijken dat wij niet dood waren,
naakt lichaam, zeg me,
wat weet jij van mij dat je me zo aankijkt
op die donkere gewiste oever van deze zee.

XXXIV

What do you know about me, body,
As you behold me
In this melancholy evening,
And you probe me, thoughtful, turning
Your head where, unwonted, our prime age’s
Air
So lingers.
And what now,
As the voyage looms large and nothing
Seems to remain that we haven’t already killed,
Bare body, tell me,
What do you know about me looking thus at me
On this sea’s blurred, dark shore.

bron: silensloquor.tumblr.com/post/113285153117/another-poem-by-josé-angel-valente-translated-by

XXXV

La aparición del pájara que vuela
y vuelve y que se pasa
sabre tu pecha y te reduce a grano,
a grumo, a gota cereal, el pájaro
que vuela dentro
de ti, mientras te vas hacienda
de sola transparencia,
de sola luz,
de tu sola materia, cuerpo
bebido por el pájaro.

XXXV

De verschijning van de vogel die vliegt
en terugkeert en neerstrijkt
op je borst en je tot korrel maakt,
klonter, druppel graan, de vogel
die in jou binnen
vliegt, en zelf word jij helemaal
doorschijnend,
een en allicht,
een en al jouw materie, lichaam
gedronken door de vogel.

Bart Vonck

XXXVI

y todo lo que existe en esta hora
de absoluto fulgor
se abrasa, arde
contigo, cuerpo,
en la incendiada boca de la noche.

XXXVI

En alles wat er op dit uur bestaat
met absolute schittering
ontvlamt, brandt
met jou lichaam,
in de ontvlamde mond van de nacht.

Bart Vonck

En alles wat er op dit moment
van volkomen luister bestaat
verschroeit, verzengt
met jou, lichaam,
in de brandende mond van de nacht.

Germain Droogenbroodt

Bron:

Valente, José Ángel, Poesía completa, Barcelona 2014, (Galaxia Gutenberg)

Nederlandse vertaling gedichten

  • Bart Vonck in:
    Valente, J.A., De compositie van de stilte. Gedichten, Brussel 2003 (Wagner en van Santen) nr. I, VII, VIII, XII, XV, XXV, XXVIII, XXX, XXXV, XXXVI
  • Germain Droogenbroodt in:
    Lichtgevende schaduwen. Sombras Luminosas. Gedichten van José Ángel Valente, Point 40 8e jrg., Meerbeke Ninove 1997 nr. II, XX, XXXVI
  • Andere teksten poging tot een letterlijke weergave:  John Hacking ism Robbie van Gerwen

 

My paintings on:

On Saatchi 

On Weebly  

On Behance

Texts about my art: Blog