Brines, Francisco: Het geluid van de wereld

Brines, Francisco, Het geluid van de wereld. el ruido del mundo. Gedichten van Francisco Brines. Keuze en vertaling: Germain Droogenbroodt, Point 46, 10e jrg. 1998, (Point International)

El balcon da al jardín. Las tapias bajasy gratas. Entornada la gran verja.
Entra un hombre sin luz y va pisando
los matorrales de jazmín, Ie gimen
los pies, no mira nada. Qué septiembre
cubre la tierra, lentos nardos suben,
y suben las palomas con las alas
el aire, el sol, y el mar descansa cerca.
El viento ya no quema. Riegan lentos
los pasos que da el agua, las celindas
todas se entregan. Los insectos se alzan
a vivir por las hojas. En el pecho
Ie descansan las barbas, sigue andando
sin luz. Todo lo deja muerto, negras
aves del cielo, caedizas hojas,
y cortada en el hielo queda el agua.
El jardín está mísero, y habita
ya la ausencia como si se tratase
de un corazón, y era una tierra verde.
Cruza la diminuta puerta. Llegan
del campo aullidos, y una sombra frfa
penetra en el balcón y es un aliento
de muerte poderoso. Es la casa
que se empieza a caer, húmeda y sola.

Het balkon ziet uit op de tuin. Lieflijk de lage muurtjes. Het grote hek staat op een kier.
Een man komt binnen zander licht, vertrapt de
jasmijnstruiken, zijn voeten knerpen. Hij kijkt
naar niets. September bedekt de aarde, trage
nardussen ontluiken, met hun vleugels duwen
de duiven de lucht, de zon omhoog, en
dichtbij rust de zee. De wind verschroeit niet
meer. Traag bevloeien de geulen die het water
graaft, alle jasmijnen geven zich over. De
insecten kruipen omhoog om op het gebladerte
te leven. Zijn baard rust op zijn borst, hij gaat
verder zander licht. Hij laat alles dood achter,
zwarte vogels van de hemel, afgevallen
bladeren, en in het ijs schift het water.
De tuin is erbarmelijk, de afwezigheid woont er
alsof het een hart was, en eertijds was het
groen land. Hij gaat door het nietige poortje.
Van het veld komt gehuil, een kille schaduw
dringt door tot het balkon, het is de ademtocht
van de machtige dood. Het huis begint in te
storten, vochtig en alleen.


Bingen am Rhein

A Vicent Andrés Estellé

Junto a la mesa se ha quedado solo,
debajo de las vigas, en penumbra
los muros. Los naranjos arden fuera
de luz, y el mar de velas blancas, suben
encendidos los pinos por el monte.
En la madera del balcón las horas
se detienen, y el mundo se imagina
con el amor que quiere el pecho. Crece
la sala dentro, y el rumor del aire
llega hasta el corazón, como se queda
la soledad del polvo en una rama.
Inclina la cabeza, y en su gesto
nada adivinaría nadie; el
sabe que las tristezas son inútiles
y que es estéril la alegria. Vive
amando, como un loco que creyera
en la tristeza de hoy, o en la alegría
de mañana. La tarde entra en la casa
y apaga la madera del balcon,
su llama roja. Ay, se muere todo,
pasa la luz, la flor, los sentimientos
se marchitan, las fuerzas van perdiéndose.
Los ojos, sonadores, cuando avanzan
los días y envejecen, nada nuevo
quieren. Con lentitud baja aquel hombre,
sale a la puerta de la casa, mira
los campos, las alturas, los primeros
astros del cielo, reconoce el mundo.
Alguien llega del bosque, con su cesta
luminosa de grillos, sus, callados
fuegos de hierba seca. El conoce
quien es, toca la sombra del gigante,
Ie sonríe. Y enciende las ventanas,
deja la puerta abierta, Ie saluda
con dulce voz, y espera a que se aleje.

Voor Vicent Andrés Estellés

Hij is aan tafel blijven zitten, alleen,
onder de balken, in het duister, de muren.
Buiten gloeien de sinaasappelbomen van licht,
de zee van witte zeilen, en vlammend
beklimmen de dennen de berg.
In het hout van het balkon vallen de uren stil,
en de wereld beeldt zich de liefde in waarnaar
het gemoed verlangt. Binnen groeit de kamer
en het gerucht van de lucht dringt door tot het
hart, zoals de eenzaamheid van het stof op een
tak achterblijft.
Hij neigt zijn hoofd, en in de uitdrukking van
zijn gelaat kan niemand iets vermoeden; hij
weet dat droefheid nutteloos en vreugde
onvruchtbaar is. Hij leeft minnend, als een
krankzinnige die in de droefheid van vandaag,
of in de vreugde van morgen gelooft. De
avond valt het huis binnen en dooft het hout
van het balkon, zijn rode vlam. Ach, alles sterft,
het licht gaat voorbij, de bloem, de gevoelens
verwelken, de krachten nemen af.
Als de dagen vorderen en ouder warden,
verlangen de dromerige ogen niets nieuws.
Traag gaat die man naar beneden, verschijnt
aan de deur van het huis, kijkt naar de velden,
naar de heuvels, naar de eerste sterren aan de
hemel, herkent de wereld.
Iemand komt uit het bos, zijn mandje lichtend
van krekels, zijn zwijgende vuren van droog
gras. Hij weet wie het is, betast de schaduw
van de reus, lacht hem toe. En ontsteekt de
ramen, laat de deur open, groet hem met .
zachte stem en wacht tot hij zich verwijdert.


DESPUÉS DE LA INFANCIA

I

Al terminar los juegos
nos quedábamos todos tan cansados
que se olvidaban de mi corto nombre.
Me retiraba entonces de la casa
al secreto lugar.

Allí se oscurecía la arboleda,
las palomas giraban caudalosas
y muy blancas, el mar
era un país lejano
cada vez más de niebla,
y caído en las hojas de los pinos
miraba hacia el misterio de la noche.
Los ojos, grandes y puros,
se cuajaban de puntos invisibles,
crecían las estrellas
con más luz,
y se turbaba el pecho
par la felicidad.

Era viejo aquel valle
de olivares nocturnos,
de almendros de hojas finas.
Y fui creciendo en el amor dichoso
del hombre y de la tierra.
El mundo estaba allí,
en el aliento de la suave noche,
descansando en mis ojos
hasta que nos durmiéramos.
Después, par la mañana,
nos despertaba la luz jubilosa.

NA DE KINDERJAREN

I

Eens de spelletjes gespeeld
waren we allemaal zo moe
dat ze mijn korte naam vergaten.
Dan verliet ik het huis en trok me terug
op de geheime plek.

Daar verduisterde het bosje,
talrijk en zeer wit,
cirkelden de duiven rond, de zee
was een verafgelegen land
steeds meer in nevels gehuld,
en op de dennennaalden neergevallen,
aanschouwde ik het mysterie van de nacht.
Mijn ogen, groot en zuiver,
vulden zich met onzichtbare stippen,
de sterren groeiden
gaven meer licht,
en mijn gemoed raakte door
welbehagen beneveld.

Het was een oude vallei
vol nachtelijke olijfgaarden
en amandelbomen met fijn gebladerte.
En ik groeide op in de gelukzalige liefde
van aarde en mens.
Daar was de wereld,
in de adem van de milde nacht,
die in mijn ogen rustte
tot we in slaap vielen.
Daarna, ’s morgens, werden we
door het uitbundige licht gewekt.

II

Hoy el valle es más joven.
Los aires, al tocar las frescas hojas
del naranjal nacido,
casi rozan la tierra.
He querido sentir,
de nuevo, aquel misterio
de la emoción del mundo,
y en el mismo lugar
espere a las tinieblas.
Altas aparecieron
las luces vacilantes de los astros,
y el pecho no tembló.

El tiempo, en su tarea,
lleva el polvo a las cosas,
despoja de secretos a los hombres,
en el alma se queda
germinando.
Al regresar al lecho
pensé que ei mundo se extendía extraño
mas alia de mi valle;
y sufrí al recordar
cuanto amor de aquel hombre
lejos de allí vivía.

II

De vallei is nu jonger.
De lucht, die de frisse bladeren
van het nieuwgeboren sinaasappelveld beroert
strijkt haast tegen de grand.
Ik heb weer dat mysterie, de bewogenheid
van de wereld willen ervaren,
en op dezelfde plaats
wachtte ik op het duister.
Hoog verscheen
het weifellicht der sterren,
en mijn hart beeefde niet.

Tijdens zijn taak
bedekt de tijd de dingen met stof,
ontneemt de mens zijn geheimen,
en blijft in de ziel
voortkiemen.
Op de terugweg naar mijn slaapplaats
dacht ik dat de wereld zich op een vreemde
wijze aan gene zijde van mijn vallei uitstrekte;
en ik leed bij de gedachte aan zoveel hartstocht
van de man, die ver van daar leefde.


MUERTE DE UN PERRO

A Jacobo Muñoz

Llegando a la ciudad
pude ver que asaltaban los muchachos al perro
y Ie obligaban, confundidos los gritos y el aullido, a deshacer
el nudo con el cuerpo del otro,
y la carrera loca contra el muro,
y la piedra terrible contra el cráneo,
y muchas piedras más.
Y vuelvo a ver aquel girar
de súbito, todo el espanto de su cuerpo,
su vertigo al correr,
su vida rebosando de aquel cuerpo flexible,
su vida que escapaba por los abiertos ojos,
cada vez más abiertos
porque la muerte Ie obligaba, con su prisa iracunda,
a desertar de dentro tanta sustancia por vivir,
y par el ojo sólo tenía la salida;
porque no había luz,
porque sólo llegaba tenebrosa la sombra.

Alii entre los desechos
de aquel muro de inhóspito arrabal
quedó tendido el perro;
y ahora recuerdo su cabeza yerta
con angustia imprevista:
reflejaban sus ojos, igual que los humanos,
el terror al vacío.

DOOD VAN EEN HOND

voor Jacobo Muñoz

Toen ik de stad binnenkwam
zag ik dat de jongens de hond molesteerden en hem
dwongen, terwijl kreten en gejank zich vermengden,
de verbinding met het lijf van de ander te verbreken,
en de waanzinnige stormloop tegen de muur,
en de verschrikkelijke steen tegen de schedel,
en nog veel meer stenen.
En plots zie ik weer dat rondrennen
de ontzetting van zijn lichaam,
zijn duizelen tijdens het lopen,
het leven dat uit zijn lenig lichaam stroomt,
het leven dat uit zijn open ogen,
die almaar groter werden vluchtte,
want in driftige haast dwong de dood hem
al dat leven uit zijn binnenste te laten ontsnappen,
alleen door het oog was er een uitweg;
want er was geen licht,
want er was alleen de onheilspellende schaduw.

Daar tussen het puin
van die kale, achterbuurtse muur
bleef de hand uitgestrekt liggen;
en ik herinner me nu zijn verstarde kop,
vol plotse ontsteltenis:
zijn ogen weerspiegelden, net als bij de mensen,
het afgrijzen voor de leegte.


¿CON QUIÉN HARÉ EL AMOR?

A Juan Luis Panero

En este vaso de ginebra bebo
los tapiados minutos de la noche,
la aridez de la música, y el ácido
deseo de la carne. Sólo existe,
donde el hielo se ausenta, cristalino
licor y miedo de la soledad.
Esta noche no habrá la mercenaria
compania, ni gestos de aparente
calor en un tibio deseo. Lejos
está mi casa hoy, llegare a ella
en la desierta luz de madrugada,
desnudaré mi cuerpo, y en las sombras
he de yacer con el estéril tiempo.

MET WIE ZAL IK DE LIEFDE BEDRIJVEN?

Voor Juan Luis Panero

Uit dit glas jenever drink ik
de ommuurde minuten van de nacht,
de vruchteloosheid van de muziek,
en het wrange verlangen van het vlees.
Alleen daar, waar het ijs ontbreekt, is er
heldere drank en angst voor de eenzaamheid.
Deze nacht zal er geen gehuurd gezelschap zijn,
geen gebaren van geveinsde hartstocht
in een lauw verlangen. Vandaag is mijn huis
ver van hier, ik zal thuiskomen in het
desolate ochtendlicht, ik zal me uitkleden,
en samen met de steriele tijd,
moet ik in de duisternis rusten.


TENDIDOS

Llueve, y amo.
Jadean, en extendida sombra,
dos sombras vivas, hozan la nada,
y en ella se alimentan.
Son jirones de luz,
y a su luz se ven ojos, muslos, cabellos,
mientras la sombra se extingue hacia más sombra.
y el reposo en las sábanas
de las furias del cuerpo
es el agradecimiento de quien ha de morir.
y sin pedir la vida, la vida Ie desborda
hasta negar la muerte miserable,
la herrumbre de los cuerpos aún vivos
y las sombras ya huecas de los muertos.

LlGGEND

Het regent, en ik bemin.
In de uitgespreide duisternis hijgen
twee levende schimmen, ze doorwoelen
en koesteren zich in het niets.
Het zijn flarden licht,
en in hun licht ziet men ogen, dijen, haar,
terwijl het duister naar groter duisternis toe uitdooft,
en het tussen de lakens uitrusten
van de lichamelijke razernij
is de dankbaarheid van wie sterven moet,
en zonder om het leven te vragen, overspoelt
het leven hem, verloochent zelfs de ellendige dood,
de aantasting van de nog levende lichamen
en de reeds holle schaduwen der doden.


ELCA Y MONTGÓ

A Angelika Becker

La tenebrosa muerte de los naranjos
ciegos mis ojos;
anaranjada y seca, sale la luna
detrás de un mar de plomo.
Lejana, la montaña respira aire
azul, la moja el mar,
en él descansa. Y así la sombra cae,
siglos, sobre el dolor de su dureza.
los párpados las casas,
se enciende la ladera, tembloroso
añora el corazón seres que desconoce:
y al recuerdo regresan otros seres.

Invisible, un aire de jazmín
Penetra en mi camisa, de mi came separa
sudor; y este polvo soplado
se ha perdido en la noche,
sorda sepulturera de mi tiempo.
Fue el día piadoso,
y a la tierra gastada, agradecido,
miro con buen amor,
por la delicadeza con que hoy muero.

ELCA EN MONTGÓ

voor AngeIika Becker

De duistere dood van de sinaasappelbomen
verblindt mijn ogen;
oranje en droog komt de maan op
achter een zee van lood.
In de verte, ademt de berg een blauwe
lucht; de zee maakt hem vochtig,
rust erop uit. Zo valt sinds eeuwen
de schaduw op de pijn van zijn hardheid.
De huizen openen hun ogen,
de helling van de berg licht op, trillend
hunkert het hart naar wezens die het niet kent;
en de herinnering roept andere wezens terug.

Onzichtbaar doordringt een geur van jasmijn
mijn hemd, verwijdert wat zweet van mijn huid;
en dit aangewaaid stof
is verdwenen in de nacht,
dove doodgraver van mijn tijd.
De dag was meedogend,
en de uitgeputte aarde dankbaar,
liefdevol bescherm ik de tederheid
waarmee ik heden sterf.


SUEÑO PODEROSO

¿Cuál es la gloria de la vida, ahora
que no hay gloria ninguna,
sino la empobrecida realidad?
¿Acaso conocer que el desengaño
no te ha arrancado ese deseo hondo
de vivir más?

La gloria de la vida fue creer
que existía lo eterno;
o, acaso, fue la gloria de la vida
aquel poder sencillo
de crear, con el. claro pensamiento,
fiel eternidad.
La gloria de la vida, y su fracaso.

MACHTIGE DROOM

Wat is de luister van het leven, nu er
helemaal geen luister is,
maar slechts verarmde werkelijkheid.
Misschien het weten dat de desillusie
je niet dat diepe verlangen heeft ontnomen
om nog langer te leven?

De luister van het leven was te geloven
dat het eeuwige bestond;
of, misschien, was de luister van het leven
die simpele kracht
om met heldere gedachte,
de eeuwige trouw te scheppen.
De luister van het leven, en zijn afgang.


TENTACIONES AL ACABAR LA TARDE

Hay una luz que cubre todo el campo
de sombra, y va a la noche. Reposan
los naranjos, y casas de abandono,
y los montes se tienden en la nada.
La paz está conmigo, no sucede
sino el sueno más libre de la dicha:
amo el vivir, y el mundo incomprensible.

Ya en los pueblos del llano, y en la costa
del mar, oscilan luces rosas: queman,
antes que las estrellas, las ventanas.
El mar ha ennegrecido en lo lejano,
y se enciende la fiebre de la came:
pues me llama al placer lo que allí vive.

VERLOKKINGEN BU AVONDVAL

Er is een licht dat het land geheel met duister
bedekt en nachtwaarts voert. De sinaasappelbomen
rusten, de verlaten huizen en de bergen
strekken zich uit naar het niets.
Vrede is met mij, er gebeurt niets, er is alleen
de onbegrensde droom van welbehagen:
ik heb het leven lief, en de ondoorgrondelijke wereld.

In de dorpen van de vlakte, en aan het strand
van de zee, flakkeren roze lichtjes: de vensters
branden eerder dan de sterren.
In de verte is de zee zwart geworden,
en de koorts van het vlees ontvlamt: nodigt
me uit tot het genot dat ginder plaatsvindt.


CANCIÓN DE LOS CUERPOS

La cama está dispuesta,
blancas las sábanas,
y un cuerpo se me ofrece
para el amor.
Abramos la ventana,
entren calor y noche,
y el ruido del mundo
sea sólo el ruido
del placer.
Que no hay felicidad
tan repetida y plena
como pasar la noche,
romper la madrugada,
con un ardiente cuerpo.
Con un oscuro cuerpo,
de quien nada conozco
sino su juventud.

LIED VAN DE LICHAMEN

Het bed ligt klaar,
de lakens zijn wit,
en een lichaam biedt zich aan
voor de liefde.
Laten wij het raam openen,
warmte en nacht dringen binnen,
laat het gerucht van de wereld
nu alleen maar het gerucht
zijn van het genot.
Want er is geen groter geluk,
zo herhaalbaar en volledig,
dan met een gloeiend lichaam
de nacht te delen en de ochtend
te doorbreken.
Met een donker lichaam
waarvan ik niets anders
ken dan zijn jeugd.


EL OTONO DE LAS ROSAS

Vives ya en la estación del tiempo rezagado:
lo has llamado el otoño de las rosas.
Aspíralas y enciéndete. Y escucha,
cuando el cielo se apague, el silencio del mundo.

DE HERFST VAN DE ROZEN

Je leeft reeds in het jaargetijde van de
achtergebleven tijd:
je hebt het de herfst van de rozen genoemd.
Adem ze in en ontvlam. En luister,
als de hemel uitdooft, naar de stilte van de wereld.


EN LOS ESPEJOS DE LOS ASTROS

Observan que, en la noche iluminada,
rueda una estrella de cristal que tiembla,
y allí encuentran sus ojos, en lo oscuro,
el misterio encendido.

Y esa llama es tan sólo nuestra vida.
que abre también sus ojos, y pregunta
a quien así nos mira, qué encendido
misterio es su belleza. Todo acaba
borrándose, y el mas duro fracaso
y el más digno, es la muerte que rueda.

Los astros se avecinan en la noche,
y acaso el pensamiento del que mira
su rostro en el espejo de este cielo
de tantos rayos de oro, y tan helado,
sea también gustar, aunque me ignore,
la ceniza caliente de una carne,
saber que la respuesta es no saber,
y que toda materia es soledad
que daña, y no se queda, y nos apaga.

Aleja tu mirada de la Tierra,
igual que aparto yo tu luz cansada.
No acerques mi existencia a tu vacío,
y que tu olvido cubra mi silencio.

IN DE SPIEGELS VAN DE STERREN

Ze zien, dat er in de verlichte nacht
een flikkerende, glazen ster ronddraait,
en dáár ontdekken hun ogen, in het duister,
het ontbrande mysterie.

En die vlam is niets anders dan ons leven,
dat ook zijn ogen opent, en vraagt
aan wie zo naar ons kijkt, welk ontbrand
mysterie toch zijn schoonheid is. Alles eindigt
uitgewist, en de hardste, de waardigste
nederlaag, is de rondwentelende dood.

s’ Nachts komen de sterren dichterbij,
en hij die zijn gelaat ziet in de spiegel
van deze hemel, vol gouden stralen
en zo ijzig koud, denkt er misschien ook wel aan,
hoewel hij mij niet kent, van de warme as
van een lichaam te genieten,
en te weten, dat het antwoord niet weten is,
en alle materie eenzaamheid, die verwondt,
niet blijft, en ons uitdooft.

Verwijder je blik van de Aarde,
zoals ik je vermoeide licht verwijder.
Voer mijn bestaan niet naar je leegte,
en laat jouw vergeten mijn stilte bedekken.


CANCIÓN DEL DESVELADO

Todavía es de noche y canta el gallo.
Y así lo hace una noche y otra noche.
Y yo aguardo su canto cada noche.
Tenebrosa es la voz que lanza el gallo.
Agria es la luz, y el gallo rompe noche.
Tiento la oscuridad, y escucho al gallo.
Has perdido otra noche, dice el gallo.
Hasta que no haya gallo ni haya noche.

LIED VAN DE SLAPELOZE

Het is nog nacht en de haan kraait.
Zo doet hij nacht na nacht.
En iedere nacht wacht ik op zijn lied.
De kreet die de haan uitstoot is onheilspellend.
Het licht is hel, en de haan breekt de nacht.
Ik verken het duister, en luister naar de haan.
Je hebt weer een nacht verloren, zegt de haan.
Tot er geen haan en geen nacht meer zal zijn.


LA DESPEDIDA

Ya está, tras del recodo, la vejez,
como un árbol sin hojas. Parémonos
aquí, por un momento, bajo el cielo
que da el velo dorado a las palmeras
y pásame la mano par el hombro.
Respiremos la luz que se hace oscura
y alarga las distancias: un engaño,
que es la piedad de un dios. El favorece
la dura despedida con tu vida.
Tú habrás de regresar, y harás camino
nuevo par el mundo tan amado;
van contigo mi amor y mi silencio.
Mas espera a la noche todavía:
cuando aparezca arriba el primer astro
nos diremos adiós, y me iré sólo.”

HET AFSCHEID

Daar staat hij al, om de hoek, de ouderdom,
als een boom zonder bladeren. Laat ons
een ogenblik stilstaan, hier, onder de hemel,
die de palmbomen met goud omsluiert
en leg je hand op mijn schouder.
Laat ons het licht inademen dat verduistert
en de afstanden vergroot: een bedrog
dat het mededogen van een god is. Hij verguldt
het harde afscheid met je leven.
Je zal terug moeten keren, en opnieuw de weg
moeten gaan door de zo geliefde wereld;
mijn liefde en mijn stilte gaan met je mee.
Maar nóg wacht hij op de nacht:
als daarboven het eerste hemellicht verschijnt
zullen we afscheid nemen en zal ik gaan, alleen.


EL PACTO QUE ME QUEDA

¿Y cómo devolver a mi vida la luz
de la mañana las lagrimas nocturnas,
el asombro del mar, los silencios del mirlo.
tiempo de una tarde inacabable?

¿Y cómo devolver sus diferencias
dolor y a la dicha,
y ser los dos amados por igual,
pues completan los dos el labor encendido de la vida?

Cuando la edad es ya desventurada
y es un pétalo el día,
y apenas quedan rosas,
no es posible que el mundo pueda ser recobrado.

Acógete a unos ojos, sólo jóvenes,
y descubre con ellos el mundo que perdiste.
que te miren luego, para ser aún del mundo.

HET PACT DAT ME REST

Hoe geef ik mijn leven het morgenlicht
terug, de nachtelijke tranen,
de ontsteltenis van de zee, de stiltes van de merel,
de tijd van een avond die geen einde kent?

Hoe geef ik aan de droefheid en het geluk
hun verschillen weer,
als beide evenzeer geliefd zijn, omdat beide
de ontbrande smaak van het leven aanvullen?

Als de leeftijd reeds kommerlijk geworden
de dag een bloemblad is,
en er nauwelijks nog rozen zijn,
is het niet mogelijk de wereld terug te winnen.

Zoek in twee ogen onderkomen, alleen in jonge,
en ontdek met hen de wereld die je verloor.
Dat ze dan naar je kijken, dat je alsnog bestaat.


EL TRIUNFO DE LA CARNE

Me dabas sed y eras el agua toda,
y llegué a ti acaloradamente,
y fui un ciego furor, una jauría
de blancos dientes en tu carne joven.
Intentaste apagar, y era una música.
el fuego de la antorcha con tu boca.’
y la sed que me dabas aun crecía.
Todo el lugar del mundo estaba en ti.
y sólo mi tormenta lo habitaba.
luchamos hasta el alba de aquel siglo.
y al penetrar tu carne con mi fuego
el pecho se partía cada vez.”
iY llegó la fatiga, y al vencerme
vencía yo también al fin un cuerpo
sólo mortal, y efímero, y terrible.

Al reposar la llama de la vida
puse mis labios con dulzura lenta
en torno a tu cintura, y los ojos
alcé para mirarte: con más luz.
con más belleza aún me sonreías.
Supe así la desdicha de la carne.

DE OVERWINNING VAN HET VLEES

Je maakte me dorstig en was een en al water,
opgewonden kwam ik naar je toe,
ik was een blinde razernij, een meute
witte tanden in je jonge vlees.
Je poogde, en het was als muziek,
met je mond het vuur van de toorts te blussen,
en de dorst die je verwekte nam nog toe.
Jij was de gehele wereld,
die alleen door mijn storm was bewoond.
We worstelden tot aan de dageraad van die eeuw,
en toen ik met mijn vuur je vlees binnendrong
dreigde mijn borst keer op keer te splijten.
De vermoeidheid kwam, en toen je me overwon
overwon ik tenslotte ook een lichaam
tegelijk sterfelijk, efemeer, en subliem.

Terwijl de vlam van het leven rustte
drukte ik met trage tederheid mijn lippen
op je lenden, en keek omhoog
om je te aanschouwen: met nog meer licht,
met nog groter schoonheid, lachte je me toe.
Zo kende ik de rampzaligheid van het vlees.


CANCIÓN DE AMOR CON LA VENTANA ABIERTA

Cuando llega la primavera
hay revuelo de sábanas
blancas, y la ventana abierta
a la tarde que pasa,
y entran gritos distantes, negras
horas que, arriba, llaman
con puntos blancos, luego llegan
muchas pequeñas llamas,
y hay un rumor de carne ciega,
ya de todo olvidada
menos de sí, y quedan huellas
húmedas en las sábanas,
y es la vida que bella rueda,
se aboca así a la nada,
pues todo es noche, huellas secas,
olvido en la mañana.

LlEFDESLIED MET GEOPEND RAAM

Als de lente komt
raken de witte lakens in beroering,
staat het raam open
voor de namiddag die voorbijgaat,
en uit de verte dringen kreten binnen,
obscure uren, die daarboven
met witte spikkeltjes roepen,
daarna komen vele kleine vlammen,
ontstaat een tumult van blind vlees,
dat reeds door alles,
behalve door zichzelf, is vergeten,
op de lakens blijven vochtige sporen achter,
het is het leven dat mooi rondwentelt,
en aldus naar het niets voert,
omdat alles nacht is, droge sporen,
vergetelheid in de ochtend.


EL REGRESO DEL MUNDO

A Andrés Trapiello

Abrir los ojos, después de que la noche
recluyera los astros en su amplia cueva rasa,
y ver, tras del cristal,
ya visibles los pájaros
en el fanal aun pálido del sol,
moviéndose en las ramas.
Y cantos que hacen mia, la bóveda del aire.
Y sentir que aún me late en el pecho
el corazón del nino aquel,
y amar, en la mañana, la vida que pasó,
y esta maga sorpresa
de amar aún el mundo en la mañana.
Y en el nombre del mar, que está lejano
y azul, siempre tendido
desde el remoto amanecer del mundo,
persignarme la frente, luego el pecho,
los delicados hombros que ahora rozo,
y besar, con los labios del niño rescatado,
este mundo tan viejo,
que hoy no alcanzo a saber
par qué, si el amor no se ha muerto,
me quiere abandonar.

DE TERUGKEER VAN DE WERELD

Voor Andrés Trapiello

Je ogen openen, nadat de nacht
de sterren in haar ruime, heldere grot
heeft opgesloten, en achter het glas,
reeds zichtbaar in het nog bleke lichtbaken
van de zon, de vogels
tussen de takken zien bewegen.
Gezang, dat mij het luchtgewelf schenkt.
Te voelen dat in mijn borst
nog steeds het hart klopt van dat kind,
en ’s ochtends het leven dat voorbijging
lief te hebben, die magische verwondering
’s morgens de wereld nog steeds lief te hebben.
En in de naam van de zee, die veraf
en blauw is, steeds uitgestrekt
vanaf de verre dageraad van de wereld,
het voorhoofd kruisen, daarna de borst,
de tengere schouders die ik nu aanraak,
en met de lippen van het geredde kind,
deze zo oude wereld te kussen,
waarvan ik vandaag maar niet begrijpen kan,
waarom hij, als de liefde niet gestorven is,
mij wil verlaten.


ÚLTIMA DECLARACIÓN DE AMOR

Oh Vida,
que todo me lo has dado.
Ahora ya sé que, siendo esto verdad,
nada me has dado.
Mas déjame mirarte aún con amor,
aunque no tenga ya deseos de abrazarte.
Y aunque sepas que yo no te abandono
puedes tú abandonarme.

LAATSTE LIEFDESVERKLARING

O, Leven.
Dat me alles heeft gegeven.
Nu reeds weet ik, aangezien het waar is,
dat je me niets hebt gegeven.
Maar laat me nog met liefde naar je kijken,
hoewel ik niet meer verlang je te omarmen.
En ook al weet je, dat ik jou niet verlaat
jij mag me verlaten.


APUNTE DE VIAJE

A Carlos Marzal

(En coche)

Las ventanas reflejan el fuego del poniente
y flota una luz gris que ha venido del mar.
En mí quiere quedarse el día que se muere
como si yo, al mirarle, lo pudiese salvar.

¿Y Quién hay que me mire, y que pueda salvarme?
La luz se ha vuelto negra y se ha borrado el mar.

REISNOTITIE

Voor Carlos Marzal

(Per auto)

De ruiten weerkaatsen het vuur van de avondzon
en er drijft een grijs licht dat van de zee is gekomen.
De stervende dag wil in mij blijven,
alsof ik hem zou kunnen redden, door ernaar te kijken.

Wie kijkt naar mij, en kan mij redden?
Het licht is zwart geworden en de zee is uitgewist.


LA CARNE Y EL SUEÑO

El tiempo es mal ladrón: solo Ie roba al hombre
sus posesiones de infeliz mendigo.
Mas si aquellas desdichas pudiera recobrarlas
ya no seria más la sombra que el ha sido,
sino el rey legendario que aun tiene que nacer.

El sueno es la materia de que el dios esta hecho,
y como al fuego el agua la carne lo aniquila.

HET VLEES EN DE DROOM

De tijd is een slechte dief: van de mens ontvreemdt hij
slechts wat die als armoedige bedelaar bezit.
Maar als hij die ellende ongedaan kon maken
zou hij niet meer de schim zijn die hij is geweest,
maar de legendarische koning die nog geboren meet worden.

De droom is de materie waarmee god geschapen is,
en zoals het water het vuur, zo dooft het vlees de droom.


ESPEJO EN SEVILLA

La vida se fue conmigo
y me he quedado sin mi,
y el vacío que ahora tengo
no me lo llena el morir.

La imagen en que me miro
mas que reflejarme a mi
soy yo mismo: una apariencia
que ahí existe, sin vivir.

SPIEGEL IN SEVILLA

Het leven is met mij heengegaan
en ik ben achtergebleven zander mijzelf,
de leegte die ik nu bezit
wordt door het sterven niet gevuld.

Het beeld waarin ik mezelf aanschouw
is meer dan een weerspiegeling
ik ben het zelf: een gedaante
die dáar bestaat, maar niet leeft.