Goede Vrijdag
Meditatieve viering aan de hand van 9 afbeeldingen: Faces of the passion
MOTTO:
Gij zijt de lucht om mij heen.
Ik adem U in, anders sterf ik.
Ik sla U om als een mantel.
Ik weet dat Gij nooit verslijt.
Jesaja 61,10
LIED: Terzake Gij die leeft 518 vl
Welkom

- GEZALFD
Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon – degene die aan huidvraat had geleden – aanlag voor een maaltijd, kwam er een vrouw naar hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling! Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’ Jezus hoorde het en zei: ‘Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. Door die olie over mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf. Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’
Stilte
Tekens van reizen
Door de regens die met zachte lachende vingers hun
kralengordijn dichtdoen voor de open deur van de hemel.
Zie, daar komen wij gelopen:
een reiziger en een reizigster
met wat bagage van brood en verder niets dan
zonnen van ogen de aarde verwarmend,
waarop wij gaan.
En wat dan des nachts? melkwitte manen?
moeheid achter gesloten oogleden? ja,
melkwitte manen wanneer in de stallen
of schuren of op de harde trotse rotsgrond
wij eindelijk gaan slapen. verhuizen naar de droom.
waar weer een vuur brandt van het vreemde in ons lichaam,
een drukdromend vuur onder de manen van onze ogen
en waar wij veel schaduwen zien.
Of zelfs ook overdag. Want er is een hels geloof,
dat alles waar maakt: de dieren van de wildernis
en de dieren van de leegte, bewegende kadavers,
en de terreur van de fabeldieren
-horens, muilen, schubben en het koude
gespuwde vuur en de klauwen in ons vlees -:
de monsters die wij dag en nacht uit ons ademen,
omdat onze adem stokkend gaat.
Zo reizen wij, toch ieder zijns weegs,
jij hierheen, ik daarheen, ook al breken onze vingers
in een vasthouden aan ons houvast, ook al schampt ons lichaam
het andere lichaam. Wij reizen alleen.
Dat is niets bijzonders, dat is doodgewoon,
zolang wij niet stilstaan en de golfslag van een licht
niet over ons breekt, licht dat in gestalten
als achter ons liep -maar durfde jij omzien?
Blijven dus de regens en blijft hun zacht lachen
in een spottend verhaal dat wij zelf nog bedenken
met onze laatste kracht en onze laatste hoop.
Blijft de herinnering aan reis en reis en stilstaan,
eeuwen en eeuwen geleden: de sprong van het stilstaan:
en aan regen die vuur wordt, een ster die stopt
aan een kruispunt van de hemel. En er blijft liefde:
een man in het hart, een vrouw onder de huid.
En liefde verandert niet dan in naam. Wij zijn het zelf,
achter de leugens, de lieflijke of bittere,
van hemel en regens en aarde
en reizen en sterven.
Want reis ik, dan sterf ik. Maar waar zijn je handen?
Ik geef je mijn handen. Kun je ze geloven?
De laatste kracht en de laatste hoop
zullen vergaan en zo zien wij elkander.
Hans Andreus
LIED: (Passage)Voor mij alleen de weg 137 nlf

- MAAL
Toen de avond was gevallen, lag hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. Onder het eten zei hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal mij uitleveren.’ Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze hem: ‘Ik toch niet, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Hij die samen met mij zijn brood in de kom doopte, die zal mij uitleveren. De Mensenzoon zal heengaan zoals over hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ Toen zei Judas, die hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’ Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het.’
Stilte
Het derde land
Zingend en zonder herinnering
Ging ik uit het eerste land vandaan,
Zingend en zonder herinnering
Ben ik het tweede land ingegaan,
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Toen ik dit land ben ingegaan.
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Maar laat mij uit dit land vandaan,
O laat mij zonder herinnering
En zingend het derde land ingaan.
Martinus Nijhoff
MUZIEK

- TUIN
Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.’ Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen hij zich bedroefd en angstig voelde worden, zei hij tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.’ Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met mij waken? Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ Voor de tweede maal liep hij van hen weg en bad: ‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt.’
Stilte
Niemand boetseert ons weer uit aarde en leem,
niemand spreekt tot ons stof.
Niemand.
Geloofd zijt Gij, Niemand.
Om Uwentwil willen wij bloeien.
U tegemoet.
Een Niets waren wij, zijn wij,
zullen wij blijven, bloeiend:
de Niets-, de Niemandsroos.
Met de stijl zielehelder,
de meeldraad hemelwild,
de kroon rood van het purperwoord,
dat wij zongen boven, o boven de doorn uit.
Paul Celan
LIED: Die om mij smeekt 13 (II)

- KUS
Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste hem. Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen.
Stilte
Vluchtelingen
Gebukt onder soms zichtbare,
soms onzichtbare lasten,
banen zij zich een weg door modder of woestijnzand,
gebogen, hongerig,
zwijgzame mannen in zware kaftans,
gekleed op alle vier de seizoenen,
oude vrouwen met gerimpelde gezichten
die iets vasthouden – een zuigeling, een lamp
– als herinnering – of een laatste homp brood.
Het zou het Bosnië van vandaag kunnen zijn,
het Polen van september ’39, Frankrijk
acht maanden later, Thüringen in ’45,
Somalië, Afghanistan, Egypte.
Er is altijd wel een wagen of ten minste een kar
gevuld met schatten ( een donsdeken, een zilveren beker,
de snel vervluchtigende geur van thuis),
een auto zonder benzine, achtergelaten in de greppel,
een paard ( dat in de steek zal worden gelaten), sneeuw, veel sneeuw,
te veel sneeuw, te veel zon, te veel regen,
en altijd dat typische buigen,
alsof ze naar een andere, een betere planeet neigen,
met minder ambitieuze generaals,
minder kanonnen, minder sneeuw, minder wind,
minder Geschiedenis (helaas, zo een planeet
bestaat niet, er is alleen dat buigen).
De voeten voortslepend
stappen ze langzaam, heel langzaam,
naar het land van nergens,
de stad van niemand,
de rivier van nooit.
Adam Zagajewski
De kruiken
Op de lange tafel van de tijd
drinken de kruiken Gods.
Ze drinken de ogen van de zienden leeg
en de ogen van de blinden,
de harten van heersende schaduwen,
de holle wang van de avond.
Zij zijn de geweldigste drinkers:
zij voeren het lege naar de mond als het volle
en schuimen niet over zoals jij of ik.
Paul Celan
MUZIEK

- VOOR PILATUS
Toen Jezus voor de prefect stond, stelde deze hem de vraag: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus zei: ‘U zegt het.’ Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen hem inbrachten, antwoordde hij niet één keer.Daarop zei Pilatus tegen hem: ‘Hoort u niet wat deze getuigen allemaal tegen u inbrengen?’ Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de prefect zeer verwonderde.
Stilte
[44]
Het gezicht van een mens valt op de grond.
Wie zou het kunnen oprapen en
met dit gezicht de papieren valkuilen ontlopen?
De schreeuw van een mens valt op de grond.
Wie zou hem kunnen terughalen en
via zijn code de verdwenen talen ontcijferen?
De hoop van een mens valt op de grond.
Wie zou een ander mens kunnen maken en
de hoop opnieuw op zijn plaats zetten?
Een in zichzelf gekeerd mens valt op de grond.
Wie zou de wereld kunnen uitwissen
om die mens omhoog te helpen?
De wereld van de mens valt op de grond.
Wie zou kunnen blijven kijken
met lege blik?
Roberto Juarroz
LIED: God Weeps 168 lona

- MUUR
De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om hem heen. Ze kleedden hem uit en deden hem een scharlakenrode mantel om, ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor hem op de knieën. Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden,’ en ze spuwden op hem, pakten hem de rietstok weer af en sloegen hem tegen het hoofd. Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem de mantel uit, deden hem zijn kleren weer aan en leidden hem weg om hem te kruisigen.
Stilte
Martelingen
Er is niets veranderd.
Het lichaam is vol pijn,
en het moet eten, en ademen, en slapen,
het heeft een dunne huid met vlak eronder bloed ‘
het heeft een flinke voorraad tanden, nagels,
zijn botten breken gauw, zijn gewrichten zijn te rekken.
Bij martelingen wordt met dit alles rekening gehouden.
Er is niets veranderd.
Het lichaam beeft zoals het beefde
voor de stichting van Rome en erna,
in de twintigste eeuw voor Christus en de twintigste erna,
de martelingen zijn dezelfde,
alleen is de aarde gekrompen
en wat er ook gebeurt – het lijkt wel bij de huren.
Er is niets veranderd.
Er zijn alleen veel mensen bijgekomen,
en naast de oude vergrijpen nieuwe verschenen,
die werkelijk, aangepraat, voorbijgaand zijn, of geen,
maar de schreeuw waarmee het lichaam voor ze betaalt
was, is en zal een schreeuw van onschuld zijn,
overeenkomstig eeuwenoud diapason en register.
Er is niets veranderd.
Hoogstens de manieren, vormelijkheden, dansen.
Het gebaar van handen die het hoofd beschutten
is echter nog precies zoals het was.
Het lichaam kronkelt, vecht en rukt,
geradbraakt valt het, trekt zijn knieën op,
blauwe plekken, builen, het kwijlt, spuugt bloed.
Er is niets veranderd.
Behalve de loop van de rivieren,
de lijnen van de bossen, kusten, woestijnen, ijsbergen.
In deze landschappen doolt de kleine ziel,
ze verdwijnt, komt terug,
nadert en verwijdert zich een vreemde voor zichzelf, ongrijpbaar,
nu eens zeker, dan weer onzeker van haar bestaan,
terwijl her lichaam is en is en is
en zich nergens bergen kan.
W. Szymborska
MUZIEK

- ONTKLEED
Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd werd, wat ‘schedelplaats’ betekent. Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen hij die geproefd had, weigerde hij ervan te drinken.Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, en ze bleven daar zitten om hem te bewaken.
Stilte
-Hoe kan ik zingen
als de wereld woest en leeg is?
hoe kan ik spelen
met geknakte vingers’?
waar zijn mijn doden, God?
ik zoek in iedere hoop drek
in iedere berg as: spreek
waar kan ik jullie vinden?
Schreeuw uit elke korrel zand
van onder iedere steen
uit al het stof, schreeuw
uit alle vlammen, alle rook
want dat is jullie vlees en bloed
het merg van je gebeente
dat is jullie lijf en leven
schreeuw het uit, schreeuw hemelhoog!
Schreeuw uit de ingewanden
van de vissen in het water, van de
wilde dieren in het bos aan wie je
werd gevoerd, uit kalkovens
huil, huil groot en klein
jammer, maak misbaar, ik wil
jullie stemmen horen, schrei
mijn uitgemoorde volk, ten hemel schrei!
Jitzchak Katnelson,
Fragment uit gedicht: Zing,
Lied van het vermoorde Joodse Volk
LIED: In manus tuas Pater Taize

- KRUIS
Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hij roept om Elia!’ Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in zure wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken. De anderen zeiden: ‘Niet doen, laten we eens kijken of Elia hem komt redden.’ Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf hij de geest.
Stilte
XI
En toen de slagen. De slagen
van ijzer op ijzer. De oude roos
van de winden. De slagen. Het roest
van de slagen op de benen waaier
van de voeten. Op de mat van
tenen. Op de planken. Op de
verfijnde miniatuur van het missaal
van de zenuwen waar de pijn sneller
ijlt dan de pijn
in het koraal van de folterbank.
De echo van slagen. De munt
van slagen. De oren
van slagen. De ziel van het hout. De ziel
van zielloze slagen.
De slagen van de kuiper. De slagen
van de timmerman. De kraters
van rauw vlees. De richting-
wijzers van de lijnen
in de hand. De hals
van de zwaan.
Jean Cocteau,
grafschrift voor Francois
De beide deuren van de wereld
staan open:
geopend door jou
in de schaduwnacht.
We horen ze slaan en slaan
en dragen het onzekere
en dragen het groen in jouw altijd.
Paul Celan

- GRAF
Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok.
Stilte
In het ademhuis
Onzichtbare bruggen zijn gespannen
van jou tot mensen en dingen
van de lucht tot jouw adem
Met bloemen spreken
als met mensen
waar je van houdt
In het ademhuis wonen
een mensenbloementijd.
Rose Auslander
LIED : Gij die het sprakeloze bidden hoort (306)
Stilte