Ontdekken

2019 Ontdekkingstocht

Schrijven als schatgraven, struikelend over oude nieuwe woorden, blijven haken aan een uitgestoken been van een letter, een pas op de plaats, graven, verdiepen, omzeilen, zoeken, nieuwe blikken, oude versies, proeven op de tong. Inzichten groeien op de stengels van oude woorden, oculatie, geënt op inzichten uit het verleden en vormgegeven in oude raamwerken, vormen met een eigen cadans. Al sprekend, zingend, ze uitfluitend, afwachtend en zaaiend. Nu nog water en de oogst is nabij. De groei werkt van binnen uit. Opbloeien als een roos, zich ontvouwen als een lelie. De waterlelie als juweel, de diepte als donkere leegte waaruit alles ontspringt. Zo de taal, de woorden, de begrippen die zich aanpassen in het tuigwerk van de schrijver die noest en vlijtig hakt op het toetsenbord. Toch ruikt inkt beter, toch wordt de ziel meer gekoesterd door de vloeiende lijn van de pen. Op de computer ontbreekt de geur, de gewaarwording van het lichaam al schrijvend. Het lege maagdelijke vel. Toen ik besloot om dichter te worden was de wereld nog niet geboren. De taal was nog niet uitgevonden, de nasleep van een leven werd nog niet vastgelegd en verankerd in steen. Toen ik besloot, al was het geen besluit, maar meer een toeval, als sneeuw in de zomer, werden de eerste sporen getrokken door de ploeg in het rulle land en bloeiden als vanzelf woorden op in de vruchtbare bodem. Smachtend, verlangend naar meer, naar vloeibaar worden, naar stroming naar diepere gronden, laagland, vervulling.

Lag dat alles al in het begin besloten? Was het eerste stof, materie reeds tot denken bereid? Lag in de structuur van dit heelal de taal al opgesloten? Bewustzijn in een allereerste vorm? Heeft materie bewustzijn, is zij zich bewust van haar bestaan? Waarom zou het levende alleen bewustzijn hebben, bewustzijn uiten, duiden, zoeken en verdiepen? Praten met de stenen langs de weg, de modder op het pad, de wind in de haren, de bries van de ochtend. Ook de zon communiceert en vraagt om aanbidding. De maan is bescheiden en trekt minder aandacht en kiest daarom sterren als metgezel, als een verwijzing, een verzoeking, een uitdaging. Maar het blote naakte kwetsbare ogenblik heeft van dit alles geen weet omdat het hier en nu samenvalt met het hier en nu. Dat is dan ook meteen alles. Dat is genoeg. En ook voldoende. Het voldoet, het is zuinig en direct, concreet en helder, transparant en donker als het niets. Maar hoe kan de leegte openbaren, hoe kan het niets ons leren, de weg wijzen, de route uitzetten? Durven we dat wel aan, ons overgeven, overgave aan een onzeker lot, een onbekende gids, een diepte die misschien afgrijzen, wanhoop, wantrouwen oproept omdat we zo gehecht zijn aan ons lichaam? Dat laatste ontbreekt, wordt ons uit handen geslagen en staan wij met lege handen achter in een leeg en koud heelal, heel in al zijn leegte, zijn nietige uitgestrektheid, verbinding zonder communicatie. Alleen onze hoofden wiegen zich in die stilte en zoeken contact.

Water zoeken in een woestijn valt niet mee, zonder ervaring wacht een spoedige dood en op het einde van de reis is er geen thuiskomen meer maar een terugkeer naar het oerbegin. Materie is al wat wij zijn wat wij worden. De vonk die ons brandende houdt, die ons aanzet en zoeken doet, kan doven maar er is geen wind die deze vlam kan dempen. Het mysterie is een oplossing die samenvalt met zichzelf zodat er geen buiten, geen tegenover existeert. Wij zijn wat we zijn en zolang wij zijn, zijn we wat we zijn en dragen we uit wat we zijn. Dat is alles en meer is er niet. Onze geest maakt graag een tussensprong, een time out waarmee de tactiek opnieuw besproken kan worden, maar het leven is geen wedstrijd en er zijn geen lijntjes die het spel vorm geven. Er is geen beginnen en geen eindigen. Abruptheid is norm. Grenzen zijn pas grenzen als ze worden overschreden, eerder heeft niemand weet hiervan. De grenzen zijn als het leven zelf onzichtbaar. Diep verankerd in het leven zelf want het leven is een diepe grote grens, een overgang, een tussentijd en tussenplaats, zoals de herberg langs de weg op een lange vermoeiend lange reis. Voor en na zijn onbespreekbare en weren alle suggestie af. Reiken naar een hemel is afgodendienst want de echte goden staan in het niets van de leegte. Zij verdragen geen vulling, geen woord kleeft hen aan, hen lijf is eerder gas dan glas. Ook dat is al te vermetel en te snel gedacht. Laat het maar los, laat maar zweven, al die taalwoorden, letters op zoek naar houvast. Knelling, binding, bolling, zich koesterend in de uitholtes van het leven, de baarmoeder van het nieuwe en onverwachte. Langzaam, erg langzaam en sloom slippen de betekenissen aan als het zand in de rivierbedding. Maar zonder houvast, zonder worteling in de oevers is de volgende golf het nieuwe voertuig om alles weg te vegen wat eerst veelbelovend leek, een kern van waarheid had, en hoop bood aan velen die zich durfden over te geven aan dit nieuwe perspectief.

Zo is het landschap inspiratiebron, voor dichters, schrijvers, schilders, dansers, componisten, ontwerpers van de dingen die er toe doen, die het leven vorm geven en veraangenamen. Vreemd dat de ruimte zoveel claim kan leggen op ons gemoed. De tijd heeft niet die macht en vervliegt. Alleen al staren naar de minuten die verstrijken doet de tijd vergeten, een illusie, een droom, een fata morgana die niet past in het landschap omdat de horizon wegvalt in de tijd. Ruimte is het grote geheim, ruimte is de sleutel tot God en goddelijkheid, heiligheid en toevertrouwen. Door ruimte wordt het geloof geboren, kunnen de religies pas ontstaan. De ruimte is de weg door de woestijn, de afdaling van de berg, de doortocht door de zee, het beklimmen van de steile hoogtes. In de ruimte staan de stenen. Leeft de mens zijn leven en wordt hij geboren als stervende. Dat drukken wij uit: de wieg, het graf. Ruimtes die ons leven begrenzen. Ruimtes die ons leven kleur geven en perspectief.

»Der Tod ist eine Stickerin, schrieb Reb Sohemi. Ihre Muster sind bekannt, aber sie bewahrt uns das Erstaunen über die Farben ihrer Garne. Daher stehen wir immer überrascht vor ihr. Ein äusserst genauer Stramin ist unser letztes Bett.«

(»Unsere Worte finden einander nicht wieder. Deine Hand ist taub, dein Blick blind.«

Reb Isel

»Die Seele kann einem Berg von Schweigen verglichen werden, den das Wort hochhält. Eine Muskelschwäche, und er stürzt zusammen.«

Reb Diba

E. Jabès, Das Buch der Fragen, Frankfurt am Main 2019, (Suhrkamp) pag. 89

mystiek.net