Citaten van en over Johannes van het Kruis

Kleinere schriften Jan van het Kruis

bron: Johannes van het Kruis, Mystieke werken uit het Spaans vertaald volgens de laatste kritische uitgaven en van een inleiding voorzien door J. Peters O.C.D, J.A.  Jacobs,Gent 1975  (Carmelitana)


TEKST

DE BERG DER VOLMAAKTHEID

Hier volgt de vertaling van Sint-Jans uitleg bij de schets die hij maakte van de Berg der Volmaaktheid. 

DE BERG KARMEL

(Onderaan de schets)

Om te geraken tot het smaken van ALLES – heb smaak in NIETS.

Om te geraken tot het weten van ALLES – wil NIETS weten.

Om te geraken tot het bezit van ALLES – wil NIETS bezitten.

Om te geraken tot ALLES zijn – wees NIETS.

Om te geraken tot wat ge nog niet smaakt – moet ge gaan langs de weg van het niet-smaken.

Om te geraken tot wat ge nog niet weet – moet ge gaan langs de weg van het niet-weten.

Om te geraken tot het bezit van wat ge nog niet hebt – moet ge gaan langs de weg van het niet-bezitten.

Om te geraken tot wat ge nog niet zijt – moet ge gaan langs de weg van het niet-zijn.

Als ge bij iets blijft stilstaan – werpt ge u niet met hart en ziel op het Al.

Om heel en al tot het Al te komen – moet ge u van alles ontdoen omwille van het Al.

Als ge eenmaal helemaal tot het bezit komt van het Al – moet ge her vasthouden zonder iets anders te willen.

In deze ontbloting vindt de geest rust. Omdat hij immers niets najaagt, vermoeit hem niets op de weg naar omhoog en drukt hem niets bergafwaarts, want hij staat in het evenwicht van zijn nederigheid.

(De drie paden van de Berg, van links naar rechts)

Weg van de geest der onvolmaaktheid: Naar de hemel – dat niet; eer – dat niet; vreugde – dat niet; weten – dat niet; troost – dat niet; rust – dat niet – Hoe meer ik dit wilde hebben, des te minder hield ik in de hand.

Pad naar de berg Karmel – Geest van volmaaktheid: niets, niets, niets, niets, niets, niets en ook boven op de berg niets. 

Weg van de geest der onvolmaaktheid: Naar deze aarde – ook dat niet; bezitten – ook dat niet; vreugde – ook dat niet; weten – ook dat niet; troost – ook dat niet; rust – ook dat niet – Hoe meer ik dit wilde zoeken, des te minder hield ik in de hand.

(Top van de Berg, van links naar rechts, bijschriften bij de verschillende niveaus)

Sinds ik dit niet meer wilde hebben, heb ik dit alles zonder het te willen.

Sinds ik het minder wilde, heb ik dat alles zonder het te willen. Vrede – Vreugde – Blijdschap – Genot – Wijsheid – Gerechtigheid – Sterkte – Liefde – Godsvrucht. Om eer geef ik niet – Om pijn geef ik niet.

Hier is geen weg meer, want voor de gerechte bestaat er geen wet; hij is zichzelf tot wet.

Introduxi vos in terram Carmeli ut comederetis fructum ejus et bona illius – Ik heb u binnengeleid in het land van de Karmel, opdat ge van zijn vruchten en nog wel van zijn beste zoudt eten (Jer. 2 : 7).

Boven op deze berg woont alleen de eer en glorie van God. 


SPREUKEN VAN LICHT EN LIEFDE

GEESTELIJKE RAADGEVINGEN EN KERNACHTIGE GEZEGDEN

Sint-Jan van het Kruis was gewoon, mensen aan wie hij geestelijke leiding gaf, kernachtige gezegden – sublieme ‘spreuken van licht en liefde’ – ter hand te stellen. Nu eens waren het afzonderlijke   raadgevingen, dan weer kleine verzamelingen van spreuken. Hij deed dit, opdat  die mensen bij zijn afwezigheid het geestelijk onderricht dat zij ontvangen hadden nog eens op hun gemak konden overdenken en op hun gemoed laten inwerken. Uit dergelijke spreuken werd deze  paragraaf samengesteld. Wij gaan voorbij aan de verschillende verzamelingen van raadgevingen en kernachtige gezegden, die op naam van de Heilige uit zijn verschillende geschriften kunstmatig werden bijeengebracht en zo in het verleden gewoonlijk werden gepubliceerd. In deze uitgave ruimen wij alleen een plaats in voor die raadgevingen, waarvan wij nog het handschrift van de mystieke leraar bezitten, alsmede voor andere spreuken, die volgens het getuigenis van oudere codices of geloofwaardige personen zeker van Sint-Jan van het Kruis zijn

a. Voor Francisco van de Moeder Gods, ongeschoeide karmelietes te Beas

Jesus Maria

Deze kleine verhandeling gaf onze Vader fr. Joannes van het Kruis aan Moeder Francisca van de Moeder Gods, moniale te Beas.  

O God, mijn geneugte, mijn ziel heeft door deze spreuken van licht en liefde over U zich verdienstelijk willen maken uit liefde tot U. Ofschoon ik wel over het vermogen beschik ze uit te spreken, bezit ik niet de daad en de deugd die erin liggen uitgedrukt. In dit laatste schept Gij echter meer behagen, o Heer, dan in hun taal en wijsheid. Mogen andere personen, door deze spreuken aangespoord, er misschien voordeel uit trekken in uw dienst en liefde, waarin ik tekort schiet Moge mijn ziel er troost in vinden dat zij de aanleiding is geweest, dat Gij in anderen vindt wat Gij in haar mist.

Gij, Heer, houdt van omzichtigheid; Gij houdt van het licht; Gij houdt van de liefde meer dan van het andere dat de ziel kan doen. Mogen deze spreuken daarom omzichtigheid geven bij het bewandelen van de weg, mogen zij tot licht dienen op de weg en tot liefde bij het gaan.

Wereldse retorica moge dus verre blijven; moge ook het gepraat achterwege blijven en de dorre welsprekendheid van de menselijke wijsheid. Deze toch is zwak, hoewel vernuftig. Gij schept er nooit behagen in. Spreken wij dus tot het hart met woorden, die doortrokken zijn van genot en liefde. Daarin schept Gij wel behagen. Neem dan misschien ook het struikelblok en de steen des aanstoots weg voor veel zielen die struikelen omdat zij niet weten, die door hun onwetendheid de dwaalweg opgaan, in de mening dat zij erin slagen uw allerzoetste Zoon, onze Heer Jesus Christus, na te volgen en aan Hem gelijkvormig te worden in leven, omstandigheden en deugden en in de mate van zijn naaktheid en zuiverheid van geest. Doch moogt Gij dat schenken, Vader van ontferming, want zonder U, Heer, zal er niets gebeuren.

1. Altijd heeft de Heer aan sterfelijke mensen de schatten van zijn wijsheid en geest onthuld; maar op het ogenblik, nu de kwaadaardigheid haar gezicht steeds meer onthult, onthult Hij die schatten overvloedig.

2. O Heer, mijn God, zult Gij U niet laten vinden door degene die U met een zuivere en eenvoudige liefde zoekt, als hij daarin smaak vindt en dit wil, daar Gij U toch. het eerst vertoont en hun tegemoet treedt die naar U verlangen? 

3. Hoewel de weg vlak is en gemakkelijk voor mensen van goede wil, zal de voetganger toch slechts weinig en met inspanning vorderen, als hij niet beschikt over goede voeten, energie en moedige volharding om er te komen.

4. Men kan beter met een zware last beladen naast een sterke man staan dan met een lichte last naast een zwakke man. Als ge een zware last te torsen hebt, staat ge naast God. Hij is uw sterkte en staat aan de kant van de bedroefden. Als ge een lichte last te dragen hebt, staat ge vlak bij uzelf, die uw eigen zwakheid zijt. Want de deugd en de kracht van de ziel groeien en worden sterker bij beproevingen die geduld vergen.

5. Hij die alleen wil staan, zonder de steun van een leermeester en gids, is als een boom die alleen in het veld staat en geen eigenaar heeft. Hoe veel vruchten hij ook draagt, zij zullen niet rijp worden, want de voorbijgangers zullen ze plukken.

6. De boom die verzorgd wordt en het voordeel geniet van een zorgzaam toeziend eigenaar, zal op de tijd die men van hem verwacht zijn vruchten leveren.

7. De ziel die alleen staat en geen leermeester heeft, maar wel goede hoedanigheden bezit, is als het ware een brandend stuk steenkool dat alleen ligt: zij wordt eerder kouder dan warmer. 

8. Wie in eenzaamheid komt te vallen, blijft alleen liggen. Hij beschouwt zijn ziel als van weinig waarde, omdat hij alleen er borg voor staat.

9. Als ge nu niet bang zijt op uw eentje te vallen, vraag u dan ook af, hoe ge op uw eentje zult opstaan. Bedenk dat twee samen tot meer in staat zijn dan een alleen.

10. Wie komt te vallen als hij zwaar belast is, zal met die zware last maar moeilijk kunnen opstaan.

11. Wie als blinde komt te vallen, zal juist omdat hij blind is, niet alleen kunnen opstaan; en als hij al op zijn eentje overeind kan komen, zal hij toch een verkeerde richting inslaan.

12. God heeft liever van a de laagste graad van zuiverheid van geweten dan alle werken die ge kunt presteren.

13. God ziet liever in u de laagste graad van gehoorzaamheid en onderwerping dan alle diensten die ge Hem denkt te bewijzen.

14. Dat ge genegen zijt, dorheid te doorstaan en uit liefde tot Hem te lijden, weet God in u meer te waarderen dan alle mogelijke vertroostingen, geestelijke visioenen en redenerende overwegingen. 

15. Verzaak aan uw verlangens en ge zult vinden wat uw hart verlangt. Wat weet gij er immers van, of uw verlangens in de lijn van God liggen?

16. O allerzoetste liefde van God die zo slecht gekend wordt! Wie de aderen van deze mijn heeft ontdekt, heeft rust gevonden.

17. Een dubbele bitterheid is het gevolg als ge uw eigen wil doet. Doe daarom niet uw eigen wil al brengt ook dat enige bitterheid voor u mee.

18. Als de ziel op haar weg naar God ook maar het minste verlangen heeft naar iets van de wereld, gedraagt zij zich onfatsoenlijker en onzuiverder dan wanneer zij belast zou zijn met alle afschuwelijke en lastige bekoringen en duisternissen die men kan opsommen. Want met deze laatste zou haar redelijke wil toch niet wensen in te stemmen. Staande voor dergelijke bekoringen kan de ziel vol vertrouwen tot God gaan. Zij doet dan immers de wil van Zijne Majesteit die zegt: Komt allen tot Mij, die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en ik zal u verlichting schenken (Mt 11 : 28).

19. God schept meer behagen in een ziel, die in dorheid en met inspanning zich onderwerpt aan wat redelijk is, dan in een ziel die daarin tekort schiet en troost vindt in alles wat zij doet. 

20. God schept meer behagen in een werk – hoe nietig ook – dat in het verborgene verricht wordt en niet wil opvallen, dan in duizend andere die verricht worden met de bedoeling dat de mensen er weet van krijgen. Want wie voor God werkt uit zuivere liefde bekommert er zich in het geheel niet om of de mensen het zien. Maar dat niet alleen: het interesseert hem evenmin of God zelf het weet. Zelfs als Hij het nooit te weten zou komen, zou hij niet ophouden Hem op dezelfde wijze te dienen met dezelfde blijheid en met dezelfde zuivere liefde.

21. Een werk dat vanuit een zuiver innerlijk enkel en alleen voor God gedaan wordt, maakt het rijk geheel gereed voor zijn heerschappij.

22. Het vogeltje dat op een kleverige maretak neerstrijkt, haalt zich een dubbele last op de hals: het moet namelijk trachten los te komen en die kleverige lijm zien kwijt te raken. Wie aan zijn neigingen toegeeft, krijgt op twee manieren te lijden: hij moet zich zien te bevrijden en als hij zich bevrijd heeft moet hij trachten zich te reinigen van hetgeen er aan hem is blijven kleven. 

23. Wie zich door zijn neigingen niet laat meesleuren, zal naar de geest lichtgewiekt naar boven kunnen vliegen, zoals een vogel die voldoende van veren voorzien is.

24. Een vlieg die aan de honing blijft hangen, maakt zich het vliegen onmogelijk. De ziel die zich graag blijft hechten aan de zoetheid van de geest, belemmert haar vrijheid en contemplatie.

25. Zoek niet het gezelschap van de schepselen, als ge het gelaat van God helder en eenvoudig in uw ziel wilt bewaren. Maar ontdoe en vervreemd uw geest in hoge mate van de schepselen, en ge zult wandelen in goddelijk licht. Er bestaat immers geen gelijkheid tussen God en de schepselen.

GEBED VAN EEN OP GOD VERLIEFDE ZIEL

Heer God, mijn Beminde, als Gij U nog mijn zonden herinnert en daarom datgene niet doet waarom ik U voortdurend vraag, voltrek dan daarin uw wil, mijn God. Dat immers verlang ik het meest Wees goed en vol mededogen, en Gij zult in mijn zonden gekend worden. En als Gij nu wacht op mijn werken om terwille daarvan mijn bede in te willigen, geeft Gij mij dan die werken en volvoert Gij ze in mij. Zo ook het lijden dat Gij zoudt willen aanvaarden. Moge dit geschieden. En als Gij nu niet op mijn werken wacht, waarop wacht Gij dan, mijn zeer milde Heer? Waarom talmt Gij? Als hetgeen ik U vraag in uw Zoon uiteindelijk toch gave om niet en mededogen moet zijn, neem dan mijn onbeduidende bijdrage. Gij wilt die toch. Schenk mij toch dat goed. Gij wilt dit immers evenzeer.

Want wie zal zich kunnen ontdoen van die povere wijze van handelen en zijn begrensdheid, als Gij hem niet opheft tot U in zuiverheid van liefde, mijn God? Hoe zal zich tot U kunnen opheffen de mens, die geboren en geschapen is in deze laagvlakte, als Gij hem, niet omhoogtrekt, mijn Heer, met dezelfde hand waarmee Gij hem hebt gemaakt? Gij zult mij toch niet ontnemen, mijn God, wat Gij me eens hebt gegeven in uw enige Zoon Jesus Christus, in Wie Gij mij gegeven hebt alles wat ik maar verlang? Ik zal er mij daarom over verheugen, dat Gij niet zult talmen als ik van mijn kant blijf wachten. 

Waarom stelt ge uit en wacht ge? Ge kunt immers God nu al beminnen in uw hart?

Van mij zijn de hemelen en van mij is de aarde. Van mij zijn de heidenen, de rechtvaardigen horen mij toe en de zondaars. De engelen zijn van mij en de Moeder van God en alles is van mij. God zelf is van en voor mij, omdat Christus de mijne is en helemaal voor mij.

Wat vraagt ge dan nog en wat zoekt ge, mijn ziel? Van u is dit alles en alles is voor u. Acht u niet minderwaardig en let niet op de kruimels die van de tafel van uw Vader vallen. Trek naar buiten en beroem u op uw glorie. Verschuil u daarin en wees blij, en ge zult verkrijgen wat uw hart verlangt.

26. De geest die werkelijk zuiver is, bekommert zich niet om wat hij buiten zich waarneemt, en evenmin om wat de mensen zeggen. In eenzaamheid en ver van al het uiterlijke gaat hij innerlijk met God om in genotvolle rust. Hem kennen geschiedt in goddelijk stilzwijgen.

27. De verliefde ziel is vriendelijk, zachtmoedig, nederig en geduldig.

28. De harde ziel wordt nog harder als zij zichzelf liefheeft. Als Gij, goede Jesus, de ziel niet zacht maakt in uw liefde, zal zij altijd in haar natuurlijke hardheid volharden.

29. Wie een kans verloren laat gaan is als iemand die een vogeltje loslaat dat hij in de hand heeft: hij zal het niet meer vangen.

30. U, mijn Heer, kende ik niet. Want ik wilde nog op de hoogte zijn van de dingen en daar smaak in vinden. 

31. Laat alles maar veranderen; wij vinden het best, Heer God, als wij maar rust mogen vinden in U.

32. Eén enkele gedachte van de mens is meer waard dan de hele wereld: God alleen is haar daarom waardig. 

33. Voor wat niet voelbaar is, dat wat ge niet voelt; voor wat voelbaar is, de zintuiglijkheid; en voor de geest van God, de gedachte.

34. Bedenk dat uw engelbewaarder u niet altijd lust geeft om te werken, hoewel hij altijd uw verstand verlicht. Als ge dus een daad van deugd wilt stellen, wacht dan niet totdat ge zin hebt; uw rede en uw verstand moeten u voldoende zijn. 

35. Als uw begeren naar iets anders uitgaat, geeft het uw  engelbewaarder niet de gelegenheid om het in beweging te brengen.

36. Mijn geest is verdord, want hij vergat zich te voeden met U.

37. Wat ge nastreeft en wat ge het meest verlangt zult ge niet vinden langs uw eigen weg noch via verheven beschouwingen, maar wel door diepe nederigheid en onderdanigheid van hart. 

38. Vermoei u maar niet; ge zult toch geen toegang hebben tot de geestelijke genieting en zoetheid, als ge u niet toelegt op versterving in alles wat ge graag zoudt hebben.

39. Bedenk dat de teerste bloem het snelst verwelkt en haar geur verliest. Wacht u er daarom voor te willen wandelen langs de weg van geestelijk genot: dan zult ge immers niet standvastig blijven. Maar kies u een robuuste geest die zich nergens aan hecht. Dan zult ge in overvloed zoetheid en vrede vinden. Want de smakelijkste en duurzaamste vrucht wordt geoogst van koude en dorre grond.

40. Bedenk wel dat uw vlees zwak is en dat niets ter wereld uw geest sterkte of troost kan verschaffen. Wat immers van de wereld stamt is wereld, en wat van het vlees stamt is vlees. De goede geest stamt alleen  van de geest van God die zich niet meedeelt via wereld of vlees.

41. Houd op weg naar God rekening met uw verstand en doe wat het u voorhoudt. Met betrekking tot uw God zal dit u van veel meer nut zijn dan alles wat ge zonder goede raad van het verstand doet en alle geestelijke geneugten die ge nastreeft.

42. Zalig hij die zijn zin en neiging opzij schuift en de zaken redelijkheid en rechtvaardigheid beschouwt om ze ten uitvoer te brengen.

43. Wie volgens redelijkheid handelt is als iemand die substantieel voedsel tot zich neemt. En wie zich laat voortdrijven door de lust van zijn wil is als iemand die flauw fruit eet.

44. Telkens weer Heer, heft Gij blij en liefdevol degene op die U beledigt; en ik kom er niet toe, degene die mij ergert weer op te beuren en te eren.

45. O machtige Heer, als een vonk van de heerschappij uwer rechtvaardigheid reeds zoveel tot stand brengt bij een sterfelijk vorst die de volkeren bestuurt en leidt, wat zal dan uw almachtige rechtvaardigheid vermogen bij de rechtvaardige en de zondaar?

46. Als ge uw ziel zuivert van neigingen en van bezit dat van buiten komt, zult ge de dingen geestelijk gaan verstaan. Als ge uw zin in deze dingen verloochent, zult ge er pas werkelijk van genieten, omdat ge dan het echte erin verstaat.

47. Heer mijn God, Gij zijt geen vreemde voor degene die zich niet van U vervreemdt: hoe kan men toch zeggen dat Gij U verwijdert?

48. Een mens, bij wie het genot in de dingen geen blijdschap wekt, terwijl de tegenzin hem geen droefenis veroorzaakt, die mens heeft waarlijk alles overwonnen.

49. Als ge het tot heilige ingekeerdheid wilt brengen, moet ge er niet willen komen door toe te laten, maar door te verloochenen.

50. Als ik overal met U ga, mijn God, dan zal het mij overal vergaan zoals ik omwille van U wil dat het gaat. 

51. Wie niet zorgt zich tevreden te stellen met niets, zodat de natuurlijke en geestelijke begeerte naar bezit tevreden is als zij niet vervuld wordt, zo iemand kan niet tot volmaaktheid komen. Om de hoogste rust en vrede van geest te bereiken is dit vereist. Op deze wijze is de liefde van God bijna voortdurend aan het werk in de zuivere en eenvoudige ziel.

52. God is nu eenmaal ontoegankelijk. Dit moet ge niet trachten te verhelpen met wat uw vermogens kunnen begrijpen en uw zintuiglijkheid kan waarnemen. Want dan zoudt ge u met het mindere tevreden stellen, terwijl uw ziel het vederlichte zou verliezen dat nodig is om tot Hem te geraken.

53. Zoals iemand die een wagen langs een helling omhoogtrekt, zo doet de ziel die op haar tocht naar God haar zorgen met afschudt en haar zintuiglijk streven niet het zwijgen oplegt.

54. Het is niet Gods wil dat de ziel zich over iets verontrust of verdriet heeft. Als zij verdriet heeft van de tegenslagen in deze wereld, komt dit vanwege de zwakheid van haar deugd. De ziel van de volmaakte verheugt zich immers over datgene wat de onvolmaakte tot droefheid stemt.

55. De weg ten leven is een weg met heel weinig rumoer en drukte; versterving van de wil is noodzakelijker dan veel weten. Op deze weg komt het verst degene die zich het minst aantrekt van de dingen en het plezier.

56. Meent niet dat ge God evenzeer kunt behagen door veel te werken als door te werken met goede wil, zonder voorbehoud  en zonder menselijk opzicht.

57. Op de avond (van uw leven) zal men u onderzoeken op de liefde. Leer lief te hebben zoals God bemind wil worden en laat uw toestand verder voor wat hij is.

58. Pas er voor op u te mengen in zaken van anderen; laat ze zelfs niet doordringen tot uw geheugen. Want misschien zijt ge niet eens in staat uw eigen taak te vervullen.

59. Wanneer bij iemand niet de deugden schitteren waaraan gij denkt, moet ge niet menen dat hij daarom voor God niet van veel waarde kan zijn. Dit is toch mogelijk, namelijk door de deugden waaraan gij niet denkt.

60. De mens is niet bij machte goed te genieten noch goed te lijden, omdat hij niets begrijpt van de afstand tussen goed en kwaad.

61. Zie toe dat ge niet plotseling bedroefd wordt over tijdelijke tegenspoed. Ge kent immers het goede niet dat erin besloten ligt en dat in de oordelen van God verordend werd met het oog op de eeuwige vreugde van de uitverkorenen.

62. Verheug u niet over tijdelijke voorspoed, want ge weet niet zeker of hij u het eeuwig leven verzekert.

63. Neem in tegenspoed onmiddellijk vol vertrouwen uw toevlucht tot God; dan zult ge versterkt, verlicht en onderwezen worden.

64. Neem bij lust en genot onmiddellijk in ontzag en waarachtigheid uw toevlucht tot God; dan zult ge niet bedrogen uitkomen of in ijdele illusies verstrikt raken.

65. Neem God tot bruidegom en vriend, verkeer voortdurend in zijn gezelschap, en ge zult niet zondigen en ge zult weten lief te hebben. En de dingen die ge nodig hebt zullen gunstig voor u uitvallen.

66. De mensen zult ge zonder moeite onderwerpen en de dingen zullen u dienen, als ge hen en uzelf vergeet.

67. Gun u rust, schud de zorgen van u af en trek u niets aan van alles wat er gebeurt. Dan zult ge God dienen zoals Hij het graag heeft en in Hem tot rust komen.

68. Bedenk dat God alleen maar heerst in een vreedzame en  onbaatzuchtige ziel.

69. Al doet ge ook vele dingen: als ge niet leert uw wil te verloochenen en u te onderwerpen, de zorg over uzelf en uw eigen zaken te laten varen, dan zult ge geen vooruitgang boeken in de volmaaktheid.

70. Wat baat het u als gij God iets anders geeft dan Hij u vraagt? Ga na wat God zal willen en doe dat; hiermee zult ge uw hart meer bevrediging schenken dan met datgene waartoe gij u voelt aangetrokken.

71. Hoe durft ge u onbevreesd vermaken? Ge moet toch voor God verschijnen en Hem rekenschap geven over het kleinste woord en de geringste gedachte?

72. Bedenk dat er velen zijn geroepen en weinigen uitverkoren. Als gij geen zorg besteedt aan uzelf, is uw verderf zekerder dan uw redding, vooral omdat het pad dat naar het eeuwig leven leidt zo smal is.

73. Verheug u niet ongegrond. Ge weet immers hoeveel zonden ge bedreven hebt, en ge weet niet hoe God tegenover u staat; maar koester een vertrouwvolle vrees.

74. In het uur van de rekenschap zal het u wel benauwen dat gij deze tijd niet gebruikt hebt in dienst van God. Waarom deelt gij uw tijd niet zo in en waarom besteedt gij hem nu niet zo als ge hem graag besteed zoudt hebben wanneer gij op het punt staat te sterven?

75. Als gij wilt dat uw geest zich totaal aan God gaat wijden, dat de liefde tot God groeit en het verlangen naar de dingen van God toeneemt, dan moet gij uw ziel zuiveren van iedere begeerte, gehechtheid en pretentie, zodat gij u nergens iets van aantrekt. Want zoals een zieke, nadat hij het kwalijke vocht heeft laten aftappen, het goed van de gezondheid weer bespeurt en zijn eetlust herwint, zo zult ook gij weer gezond worden in God als gij aan het bovenvermelde zorg besteedt. Doet gij het niet, dan zult gij niet vooruitgaan, al doet gij nog méér.

76. Als gij vrede en troost voor uw ziel wilt vinden en God waarlijk wenst te dienen, dan moet gij u niet meer willen bevredigen met datgene wat gij hebt verlaten. Want dan zult gij misschien opnieuw dezelfde of nog grotere hinder bij uw opgang ondervinden dan vroeger. Laat echter alle dingen die u aankleven achter u en beperk u tot een ding, dat alles met zich brengt, namelijk de heilige eenzaamheid, die hand in hand gaat met het gebed en de lezing van heilige en. goddelijke boeken. Volhard daarin en vergeet al het andere. Want als deze dingen niet krachtens een verplichting op u rusten, zult gij God aangenamer zijn wanneer gij weet te letten op uzelf en uzelf tot volmaaktheid weet te brengen dan door al deze dingen te verwerven. Want wat baat het de mens de hele wereld te winnen, als hij zijn ziel verloren laat gaan? (Mt. 16 : 26).


b. Voor andere Ongeschoeide Karmelietessen te Beas:

Stippellijnen voor de liefde

1. Houd uw tong en uw denken met kracht in bedwang en gewen U eraan, uw genegenheid op God te richten. Dan moet uw geest wel op goddelijke wijze gaan gloeien.

2. Geef uw geest geen ander voedsel dan God. Leid uw aandacht af van de dingen en laat vrede en ingekeerdheid toe tot uw hart. 

3. Gun u geestelijke rust in liefdevolle aandacht voor God. Mocht spreken noodzakelijk zijn, dan geschiede het met diezelfde rust en vrede.

4. Maak er u een gewoonte van te denken aan het eeuwige leven. Bedenk ook dat zij die zich verachtelijk en arm en voor gering houden des te groter heerlijkheid en glorie zullen genieten bij God.

5. Verblijd u doorlopend in God die uw heil is, en bedenk dat het goed is op een of andere manier te lijden voor Hem die goed is.

6. Men durve onder ogen te zien hoe noodzakelijk het is, zijn eigen vijand te zijn en onder heilige gestrengheid op weg te gaan naar de volmaaktheid. Men probere te begrijpen, dat ieder woord buiten de gehoorzaamheid gesproken bij onze rekening bij God wordt opgeteld.

7. Innerlijk verlangen dat God u tot zijn eer datgene geeft waarvan Zijne Majesteit weet dat het u ontbreekt.

8. Innerlijk en uiterlijk met Christus gekruisigd zal men zijn leven doorbrengen met een verzadigde en voldane ziel, omdat men haar in lijdzaamheid bezit.

9. Tracht een liefdevolle aandacht te hebben voor God, zonder verlangen iets particuliers te ervaren of te begrijpen met betrekking tot Hem.

10. Doorlopend vertrouwen op God, met waardering voor wat God in ons en in de zusters het meest op prijs stelt, namelijk geestelijke rijkdom.

11. Dring diep door in uw binnenste en werk in tegenwoordigheid van de Bruidegom. Deze is immers altijd tegenwoordig en Hij houdt van u.

12. Wacht u ervoor dingen in uw ziel toe te laten die in zichzelf geen geestelijke inhoud hebben; want die zouden u de smaak voor de devotie en de ingekeerdheid doen verliezen. 

13. De gekruisigde Christus moet u genoeg zijn; wees zijn lotgenoot in pijn en rust. Daarom: zelfverloochening zowel in het inwendige als in het uitwendige.

14. Zorg er altijd voor dat de dingen niets te betekenen hebben voor u en gij niets voor de dingen; maar vergeet alles en volhard in ingekeerdheid met uw Bruidegom.

15. Houd veel van de beproevingen en acht ze gering als ge de gunst wilt winnen van uw Bruidegom, die niet aarzelde voor u te sterven.

16. Maak uw hart sterk tegen alles wat het zou stuwen naar wat niet God is, en houd van Christus’ lijden.

17. Streef naar innerlijke onthechting aan alle dingen en laat uw smaak zich niet hechten aan iets van tijdelijke aard. Uw ziel zal dan goederen verwerven waarvan zij nu nog geen weet heeft. 

18. Een ziel die in liefde leeft, maakt niet moe en wordt niet moe.

19. De arme die naakt is zal worden gekleed. De ziel die zichzelf  ontdaan heeft van haar neigingen, van haar voorkeur en tegenzin, zal door God omkleed worden met zijn zuiverheid, smaak en wil.

20. Er zijn zielen die zich in de modder wentelen zoals dieren dat doen; en er zijn andere zielen die vliegen als de vogels, die in de lucht rein en zuiver worden.

21. De Vader sprak slechts één woord. Dit woord was zijn Zoon. Hij spreekt het voortdurend in eeuwig stilzwijgen, en in stilte moet het door de ziel vernomen worden.

22. Wij moeten onze inspanningen meten aan onszelf, en niet onszelf aan onze inspanningen.

23. Wie het kruis van Christus niet zoekt, zoekt ook Christus’ glorie niet.

24. Om op een ziel verliefd te worden kijkt God niet naar haar grootheid, maar naar de grootheid van haar nederigheid. 

25. Als iemand zich schaamt Mij te belijden voor de mensen, zal Ik Mij ook schamen hem te belijden voor mijn Vader, zegt de Heer (vgl. Mt. 10 : 33).

26. Als hoofdhaar dikwijls gekamd wordt, begint het te glanzen; en men kan zich dan zonder moeite kammen zo vaak men wil. Een ziel die dikwijls haar gedachten, woorden en werken onderzoekt (haar haren), en die alles doet uit liefde tot God, krijgt diepglanzende haren. De Bruidegom moet dan kijken naar haar hals; Hij wordt erdoor geboeid en door een van haar ogen gewond. Dat oog is de zuivere bedoeling waarmee de ziel alles doet. Als wij het haar willen doen glanzen, moeten wij het beginnen te kammen vanaf de kruin van het hoofd. En als wij willen dat al onze werken zuiver en vol glans zijn, dan moeten zij hun uitgangspunt vinden bij het hoogste: de liefde tot God. 

27. De hemel is stabiel; hij hoeft niet telkens opnieuw voortgebracht te worden. De zielen – die van hemelse oorsprong zijn – zijn dus ook stabiel en hoeven niet telkens nieuwe verlangens of iets anders voort te brengen. Op hun manier lijken zij immers op God: zij worden nooit bewogen.

28. Eet niet van verboden vruchten, ik bedoel de vruchten van dit leven. Want zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden (Mt. 5 : 6). God wil ons maken tot goden krachtens deelneming, terwijl Hij het is van nature: zoals vuur alles in vuur wil veranderen.

29. Alle goedheid die wij hebben is geleend. God beschouwt ze als zijn eigen werk. God en zijn werk zijn een. 

30. De wijsheid doet haar intree via liefde, stilzwijgen en versterving. Grote wijsheid is het, als men weet te zwijgen en de kunst verstaat niet te letten op wat anderen zeggen of doen of hoe zij leven.

31. Alles voor mij en niets voor U.

32. Alles voor U en niets voor mij.

33. Laat u onderrichten, laat u commanderen; laat toe dat ge de mindere zijt en geminacht wordt. Dan zult ge volmaakt zijn.

34. leder verlangen berokkent de ziel vijf nadelen. Ten eerste: het maakt haar onrustig; ten tweede: het brengt haar in verwarring; ten derde: het verontreinigt haar; ten vierde: het verzwakt haar;  ten vijfde: het verduistert haar.

35. De volmaaktheid bestaat niet in de deugden die de ziel in zichzelf bespeurt: zij bestaat in de deugden die onze Heer in de ziel ontdekt. De ziel is dus een gesloten boek. Zij bezit derhalve niets waarop zij zich kan laten voorstaan, maar wel heeft zij reden – waar het haarzelf betreft – de ogen bescheiden neer te slaan.

36. Liefde bestaat niet in het bespeuren van verheven gevoelens, maar in diepe onthechting en lijden omwille van de Beminde.

37. De gehele wereld is nog niet één enkele gedachte van een mens waard. Daarom moeten wij ze aan God alléén wijden. Derhalve is iedere gedachte, die niet op God gericht wordt, aan Hem ontstolen.

38. De geestelijke en zintuiglijke vermogens mogen zich niet totaal laten opslorpen door de dingen; zij mogen er slechts mee bezig zijn voor zover dit onvermijdelijk is en voor het overige moeten zij zich vrij houden voor God.

39. Niet letten op de onvolmaaktheden van anderen, het stilzwijgen bewaren, voortdurend omgaan met God: dit verdelgt grote  onvolmaaktheden van de ziel en maakt de ziel tot meesteres van grote deugden.

40. Innerlijke ingekeerdheid heeft drie kenmerken. Ten eerste: de ziel vindt geen smaak in de dingen die voorbijgaan; ten tweede: zij vindt wel smaak in eenzaamheid en stilte en in het nastreven van wat het volmaaktste is; ten derde: de dingen die haar gewoonlijk hielpen, zoals beschouwingen, overwegingen en afzonderlijke daden, hinderen haar nu. Voor het gebed vindt de ziel alleen maar steun in geloof, hoop en liefde. 

41. Als een ziel geduldiger wordt in het lijden en verdraagzamer bij het ontberen van geneugten, dan is dit een teken dat zij verder in de deugd gevorderd is.

42. De eigenschappen van de eenzame zonnevogel zijn vijf in getal. Ten eerste: hij vliegt naar het hoogste punt, ten tweede: hij duldt geen gezelschap, zelfs niet van zijn soortgenoten; ten derde: hij keert zijn kop naar de wind; ten vierde: hij heeft geen bepaalde kleur; ten vijfde: hij fluit zachtjes. Deze eigenschappen moet ook de contemplatieve ziel bezitten: zij moet zich verheffen boven de dingen die voorbijgaan en er zich niet drukker om maken dan wanneer zij niet bestonden; zij moet de eenzaamheid en stilte liefhebben, zodat zij het gezelschap van een ander schepsel niet kan verdragen; zij moet haar gelaat wenden naar de luwte van de Heilige Geest en zich richten naar zijn inspraken, om zodoende zijn gezelschap waardiger te worden; zij mag geen bepaalde kleur hebben, dit wil zeggen zij mag niet dit of dat nastreven, maar slechts de wil van God; zij moet zachtjes zingen bij de beschouwing van haar Bruidegom en in liefde tot Hem.

43. De gewoonte tot vrijwillige onvolmaaktheden, die men nooit volledig heeft overwonnen, vormt niet alleen een beletsel voor de vereniging met God, maar verhindert ons ook te komen tot de volmaaktheid. Dergelijke gewoonten zijn: veel praten; een of andere kleine, maar niet-overwonnen gehechtheid aan bijvoorbeeld een persoon, kleding, een cel, een boek, een of ander soort eten, en andere praatjes en voorkeurtjes, waardoor men wil genieten van de dingen, ze wil weten en horen, en andere dergelijke zaken.

44. Als ge wilt schitteren en niet voor dom en dwaas doorgaan, werp dan de dingen die niet ‘van u zijn van u af; dan kunt ge schitteren met wat u overblijft. Maar als ge alle dingen die niet van u zijn terzijde schuift, zult ge zeker belanden bij niets. Ge moet dus pralen op niets, tenminste als ge niet in ijdele illusies wilt vervallen. Maar richten wij nu eens speciaal onze aandacht op die genadegaven, die de mensen aangenaam en welgevallig maken in de ogen van God. Het is wel zeker dat ge niet moet pralen op die gaven; ge weet immers niet eens of ge ze wel hebt.

45. Hoe zoet zal mij uw tegenwoordigheid zijn; want Gij zijt het hoogste goed. Ik zal U naderen in stilte. Ontschoeien moet ik mijn voeten, opdat Gij het goed moogt achten mij met U in het huwelijk te verbinden. Ik zal niet rusten voordat ik in uw armen van U genieten mag. En nu smeek ik U, Heer, mij nooit alleen te laten in mijn teruggetrokkenheid, want aan U heb ik mijn ziel verkwist.

46. Als ge u hebt losgerukt van het uiterlijke en ontdaan van het innerlijke en onthecht aan de dingen van God, dan zal voorspoed u niet remmen en tegenspoed u niet hinderen.

47. Een ziel die met God verenigd is wordt door de duivel gevreesd alsof zij God zelf was.

48. Het puurste lijden bevat en brengt met zich mee het puurste begrijpen.

49. Een ziel, die wil dat God zich totaal aan haar geeft, moet zich totaal aan Hem schenken, zonder iets voor zichzelf te houden.

50. De ziel die in de toestand van eenheid door liefde verkeert, kent zelfs niet meer het begin van een aandrift ten kwade. 

51. Het zou wel wonderlijk zijn, als de beproefde vrienden van God tegenover God tekort zouden schieten; zij staan immers boven alles wat hen kan doen tekortschieten.

52. Mijn Geliefde, voor mij verkies ik alles wat moeilijk is en inspanning  vergt; voor U wens ik alles wat aangenaam en heerlijk is.

53. Als wij vorderingen willen maken is het eerst nodige dat wij aan het verlangen en aan de tong het zwijgen opleggen voor deze grote God. Enkel zwijgende liefde is de taal die Hij het best verstaat.

54. Om God te zoeken moet men zich vrij maken: bij de dingen buiten ons dient het licht om te verhinderen dat men valt; bij de dingen van God is het anders; daar is het beter dat men niet ziet; dan is de ziel het veiligste.

55. Van de rijkdommen van God kan men in een uur meer verwerven dan van de onze gedurende het gehele leven. 

56. Heb graag dat noch gijzelf noch anderen u kennen. Let niet op het goede en evenmin op het kwade van anderen.

57. Wandel in eenzaamheid met God; doe intussen uw best; verberg het goede dat God u geeft.

58. Als wij dapper, edelmoedig van inborst en vrijgevig van aard zijn, kunnen wij verliezen en zien dat alien van ons winnen. Het is een eigenschap van dergelijke mensen dat zij liever geven dan ontvangen, zelfs al moeten zij zichzelf geven. Want het bezit van zichzelf beschouwen zij als een grote last. Zij zijn liever eigendom van iemand anders, onttrokken aan zichzelf. Wij behoren immers meer toe aan het oneindige Goed dan aan onszelf.

59. Het is een grote ramp als wij meer oog hebben voor de dingen van God dan voor God zelf, het gebed en het afstand-doen.

60. Beschouw dat oneindig weten en dat verborgen geheim. Welk een vrede, welk een liefde, welk een stilte in dat hart van God! Hoe verheven is de wetenschap die God daar onderwijst, de wetenschap namelijk van wat wij anagoge daden noemen. Zij zetten het hart in vuur.

61. Telkens als iemand de vrucht van zijn geweten aan de mensen vertoont, wordt het geheim van het geweten in hoge mate aangetast en geschonden. Want dan ontvangt hij als loon de vrucht van voorbijgaande roem. 

62. Spreek weinig en meng u niet in zaken waarin u niets gevraagd wordt.

63. Probeer God altijd tegenwoordig te hebben en in uzelf de zuiverheid te bewaren die God u leert.

64. Verontschuldig u niet en wijs het niet af als ge door allen vermaand wordt. Luister met een screen gelaat naar iedere berisping. Denk dat God het u zegt.

65. Leef alsof er op deze wereld niets anders bestond dan God en uzelf, opdat uw hart niet door iets van de mensen kan worden geboeid.

66. Houd het voor een teken van Gods barmhartigheid, als men u wel eens een goed woord toevoegt; want ge verdient het nooit. 

67. Laat uw hart nooit verstrooid zijn, al is het maar voor een ogenblik.

68. Schenk nooit aandacht aan zwakheden van anderen, en als iemand klaagt over andermans zwakheid, kunt ge hem nederig zeggen dat hij u maar niets moet vertellen.

69. Beklaag u over niemand, vraag niets; en als ge iets moet vragen, doe het dan met weinig woorden.

70. Weiger het werk niet, al hebt ge de indruk dat ge het niet kunt doen. Mogen allen bij u medeleven vinden.

71. Spreek niet tegen; spreek nooit woorden die niet doorzichtig zijn.

72. Spreek zo dat niemand beledigd wordt, en doe het over zaken, die u geen last bezorgen als iedereen ermee op de hoogte is.

73. Weiger nooit iets als ge het hebt, ook al hebt ge het zelf nodig.

74. Zwijg over hetgeen God u schenkt en denk aan dit gezegde

van de bruid: Mijn geheim blijft van mij (Is. 24 : 16).

75. Probeer uw hart in vrede te bewaren; moge niets van wat er 

in de wereld gebeurt het verontrusten; bedenk dat alles voorbij moet gaan.

76. Blijf noch lang noch kort stilstaan bij wie tegen of vóór u is en wees er steeds op uit uw God te behagen. Vraag Hem dat zijn wil in u geschiede. Houd veel van Hem, want ge zijt het Hem verschuldigd.

77. Twaalf sterren die u leiden naar de hoogste volmaaktheid: liefde tot God, liefde tot de naaste, gehoorzaamheid/zuiverheid, armoede aanwezig zijn bij de gemeenschappelijke oefeningen, boetvaardigheid, nederigheid, versterving, gebed, stilzwijgen, kalmte.

78. Neem nooit een mens, al is hij nog zo heilig, tot model voor datgene wat ge moet doen. Want de duivel zal u dan zijn onvolkomenheden voor ogen houden. Maar volg Christus na, die allervolmaaktst en allerheiligst is, en ge zult nooit dwalen.

79. Al lezende moet ge zoeken; dan zult ge vinden door te overwegen.

Al biddende moet ge roepen; dan zal men u opendoen door de beschouwing.


c. Spreuken, overgeschreven door Magdalena van de Heilige Geest,

Ongeschoeide Karmelietes te Beas

‘Behalve de andere dingen die onze eerbiedwaardige Vader schreef, schreef hij ook eens voor ieder van de zusters een spreuk tot hun geestelijk voordeel. Hoewel ik ze allemaal heb overgeschreven, heb ik alleen maar de twee die hier volgen overgehouden:

1. Maak uw hart sterk tegen alles wat het zou stuwen naar wat niet God is, en houd ervan voor Christus te lijden.

2. Wees vlug in het gehoorzamen, vind genot in het lijden, versterf de ogen, wil niets weten, beoefen het stilzwijgen en de hoop.’

d. Voor Magdalena van de Heilige Geest te Beas

Jesus. Aan Magdalena van de Heilige Geest. Houd uw tong en uw denken met kracht in bedwang en gewen u eraan, uw genegenheid op God te richten; dan moet Gods geest u wel fel doen gloeien. Lees dit dikwijls.

e. Spreuken, bewaard door M. Maria van Jesus

1. Stijg uit boven uzelf, blijf nergens bij stilstaan.

2. Maak front tegen uzelf, wees boos op uzelf, en laat daar nooit een eind aan komen.

3. Zelfs met uw denken moet ge alle dingen ontvluchten door voor alles de deur te sluiten.

4. Vrij van alle genegenheid, gedachten en beelden.

5. Klaag met zacht gezang, vermorzeld en onder tranen.

f. Andere raadgevingen

Hoe meer ge u afzondert van de aardse dingen des te dichter komt ge bij die van de hemel, en in God zult ge nog meer vinden.

1. Wie weet te sterven aan alles zal in alles het leven bezitten.

2. Houd u afzijdig van het kwade, doe het goede en zoek de vrede.

3. Wie zich beklaagt of mart is niet volmaakt; hij is zelfs geen goed christen.

4. Nederig is hij die zich in zijn eigen niets verbergt en zich aan God weet over te geven.

5. Zachtmoedig is hij die verdraagzaam weet te zijn tegenover zijn naaste en tegenover zichzelf.

6. Als ge volmaakt wilt zijn, verkoop dan uw wil en geef hem aan de armen van geest. Kom dan tot Christus door zachtmoedigheid en nederigheid en volg Hem tot op Calvarie en in het graf.

7. Wie op zichzelf vertrouwt, is slechter dan de duivel.

8. Wie zijn naaste niet liefheeft, heeft een afkeer van God. 

9. Wie zich maar slapjes inspant, is zijn val nabij.

10. Wie het gebed ontvlucht, ontvlucht alle goed.

11. Het is beter zich te overwinnen in het spreken dan te vasten op water en brood.

12. Het is beter voor God te lijden dan wonderen te doen. 


VOORZORGSMAATREGELEN

(Het is bekend dat Sint-Jan van het Kruis verschillende korte verhandelingen geschreven heeft over bepaalde geestelijke onderwerpen. In zijn studententijd [1567-1568j schreef hij een studie over de contemplatie bij de Vaders. Op verzoek van Theresia van Avilla  stelde hij  in 1576 een korte verhandeling samen over het thema, ‘zoek, uzelf in Mij’. Ook schreef hij – in 1586 of 1591 – over de geschiedenis  van Nuestra Señora de la Caridad en het beeld van Christus te Guadalcázar. Van al deze tractaatjes is ons niets bewaard gebleven dan enkele herinneringen van Sint-Jans tijdgenoten. De gelegenheidsgeschriften, waarvan wij de authentieke tekst bezitten, laten wij hier volgen.)

a. Oordeel over de geest en de wijze van bidden van een Ongeschoeide Karmelietes

Wanneer ik de wijze van bidden van deze ziel aan de ware geest wil toetsen, dan komt het mij voor dat zij vijf tekorten vertoont. 

Ten eerste. Er schijnt mij een grote dosis gulzigheid en hebberigheid aanwezig, terwijl de ware geest altijd een grote onthechting in het willen-hebben aan de dag legt.

Ten tweede Zij toont zich al te zeker en is niet wantrouwig genoeg met betrekking tot de mogelijkheid, innerlijk te dwalen. Waar dit wantrouwen ontbreekt, is nooit Gods geest aanwezig die zoals de Wijze Man zegt, de ziel voor het kwaad bewaart (vgl. Spr. 15 : 27).

Ten derde. Zij schijnt er behoefte aan te hebben anderen te overtuigen en te doen geloven dat wat zij bezit goed is en veel. De ware geest heeft dit niet Integendeel, hij heeft graag dat men het van weinig waarde acht en het geringschat; en zelf doet hij dit ook. 

Ten vierde, en dit is het voornaamste. Het komt mij voor, dat uit deze wijze van bidden geen nederigheid voortvloeit. Als die gaven echt zijn, zoals zij hier zegt, wordt dit gevolg doorgaans altijd aan de ziel medegedeeld: in een innerlijke overrompeling van nederigheid wordt de ziel vermorzeld en tot niets gereduceerd. Als de gunsten bij die zuster deze uitwerking hadden gehad, dan zou zij niet nalaten daar iets of zelfs veel over te schrijven. Want het eerste dat bij de ziel opkomt om het te zeggen en te waarderen zijn deze uitwerkingen van nederigheid. Die zijn namelijk zonder enige twijfel zo krachtig, dat zij ze niet kan verbergen. Hoewel deze uitwerkingen niet in iedere kennis van God even duidelijk zijn, ontbreken zij toch nooit bij die kennis, welke zij hier vereniging noemt: Quoniam antequam exaltetur anima, humiliatur – Want aan de verheffing van de ziel gaat vernedering vooraf (Spr. 18 : 12), en: Bonum mihi, quia humiliasti me – Het was mij goed te worden vernederd (Ps. 118 :71).

Ten vijfde. De stijl en de taal, waarvan zij zich daar bedient, lijken mij niet in overeenstemming met de geest waarover zij het hier heeft. Die geest immers leert een eenvoudiger stijl zonder aanstellerij en woordenpraal zoals die hier geëtaleerd worden. Alles wat zij volgens haarzelf tot God sprak en God tot haar lijkt mij wartaal.

Ik zou zeggen: Men moet haar niet opdragen en evenmin toelaten hierover te schrijven. De biechtvader mag ook niet laten blijken dat hij dat graag hoort, tenzij om het naast zich neer te leggen en er een eind aan te maken. Men moet haar op de proef stellen door haar de deugden te laten beoefenen zonder meer; vooral moet zij een geringe dunk van zichzelf krijgen en de nederigheid en de gehoorzaamheid beoefenen. Bij het geluid van deze toets zal de weke kwaliteit van deze ziel aan de dag treden, een weekheid, welke die zo grote gunsten hebben veroorzaakt.

De proef moet echter grondig zijn, want er is geen duivel of hij weet wel iets te verduren voor zijn eer. 

b. Voorzorgsmaatregelen tegen de drie vijanden van de ziel, zoals onze Heilige Vader Joannes van het Kruis ze voorhield aan de monialen van Beas – (1578-1579)

1. In een toestand van heilige ingekeerdheid, geestelijke stilte en naaktheid en armoede van geest smaakt men de vredige verkwikking  van de Heilige Geest. In zo’n toestand komt de ziel tot vereniging met God, bevrijdt zij zich van alle hindernissen van welk schepsel ook op deze wereld, verdedigt zij zich tegen de sluwheden en het bedrog van de duivel en komt zij los van zichzelf. Een religieus, die in korte tijd deze toestand wil bereiken moet de volgende raadgevingen in acht nemen.

2. Nu dient te worden opgemerkt, dat alle schade die de ziel oploopt haar oorsprong vindt bij de vijanden van de ziel: de wereld, de duivel en het vlees. De wereld is de minst lastige vijand. De duivel is het moeilijkst te onderscheiden. Het vlees is taaier dan de beide andere en zijn aanvallen duren even lang als de mens blijft bestaan.

3. Om een van deze vijanden te overwinnen, moet men ze alle overwinnen; wanneer één ervan zijn kracht verliest, worden ook de andere zwakker; zijn ze alle drie overwonnen, dan staat geen strijd meer te wachten.

TEGEN DE WERELD

4. Om u volkomen te bevrijden van de schade die de wereld u kan berokkenen, moet ge u bedienen van drie voorzorgsmaatregelen.

Eerste voorzorgsmaatregel

5. De eerste voorzorgsmaatregel bestaat hierin dat ge met betrekking tot de mensen eenzelfde liefde en eenzelfde vergetelheid aan de dag legt, onverschillig of het bloedverwanten zijn of niet. Gij moet uw hart vrij  houden van de eersten zowel als van de laatsten. Met betrekking tot uw bloedverwanten geldt dit in zekere zin nog iets méér,  want anders moet men vrezen, dat vlees en bloed door de natuurlijke liefde, die  onder bloedverwanten altijd leeft, nog aangewakkerd worden. Voor de geestelijke volmaaktheid is het altijd goed die natuurlijke  liefde te versterven.

6.  Beschouw allen als vreemdelingen. Op die manier zult ge beter  uw plicht ten opzichte van hen vervullen dan wanneer ge hun genegenheid toedraagt die ge God verschuldigd zijt. Bemin de ene mens niet meer dan de andere, want dan zult ge u vergissen. Immers méér liefde verdient diegene die door God méér bemind wordt. Gij weet echter niet van wie God meer houdt. Maar als ge alien op gelijke wijze vergeet, in zover dat goed voor u is met het oog op de heilige ingekeerdheid, zult ge u vrijwaren voor vergissingen inzake het meer of minder liefhebben van de mensen.

Koester te hunnen opzichte ook geen goede of kwade gedachten. Ontvlucht hen zo goed ge kunt. Als gij u hier niet aan houdt, zult gij geen religieus kunnen zijn. Ook zult ge dan niet komen tot heilige ingekeerdheid en u niet vrij kunnen maken van de onvolmaaktheden die dergelijke omgang met zich meebrengt. Als gij u op dit punt vrijheden wenst te veroorloven, zal de duivel u in een of ander opzicht bedriegen of ge zult uzelf iets wijsmaken onder het mom van goed of kwaad.

Als gij deze raad opvolgt, zijt ge veilig; op een andere manier kunt ge u immers niet bevrijden van de onvolmaaktheden en de schade die de ziel oploopt van de kant van de schepselen.

Tweede voorzorgsmaatregel

7. De tweede voorzorgsmaatregel tegen de wereld heeft betrekking op de tijdelijke goederen. Om zich werkelijk van dit soort nadelen te bevrijden en de overmatige begeerte te temperen, is het wat dit betreft noodzakelijk iedere vorm van bezit te verafschuwen. Hieromtrent mag men volstrekt geen zorgen kennen, noch om eten, noch om kleding, noch om iets anders dat geschapen is, noch om de dag van morgen. Gij moet deze zorg besteden aan iets anders dat verhevener is, namelijk het zoeken van het rijk Gods, dit wil zeggen gij moet ervoor zorgen dat ge niet tekortschiet tegenover God. Dan zal het overige, zoals Zijne Majesteit zegt, ons erbij gegeven worden (Mt 6 : 33). Want Degene die zorgt voor de dieren, zal u zeker niet vergeten. Aldus zult ge stilte en vrede in de zinnen verwerven.

Derde voorzorgsmaatregel

8. De derde voorzorgsmaatregel is zeer noodzakelijk als ge u in het klooster wilt behoeden voor elk soort nadeel dat u kan overkomen van de kant van de religieuzen. Omdat zij hier geen acht op sloegen, hebben velen niet alleen de vrede en het goed van hun ziel verspeeld, maar zijn ook in talrijke ongerechtigheden en  zonden gevallen, en zij vallen er over het algemeen nog in. Deze maatregel nu bestaat hierin, dat gij er met alle zorg op let, uw denken en meer nog uw spreken niet te richten op datgene wat er in de kloostergemeenschap gebeurt. Wat er ook gebeurt of wat er ook gebeurd is met een of andere religieus afzonderlijk: bemoei u niet met zijn leven, met zijn manier van doen, met zijn zaken, al is dit alles ook nog zo belangrijk. Noch onder het mom van ijver, noch onder het voorwendsel verbetering te willen brengen moogt ge iets zeggen, tenzij aan degene aan wie ge dat rechtens en te juister tijd moet meedelen. Erger en verwonder u niet over wat gij ziet of opmerkt. Zorgt gij er maar voor, dat ge uw ziel bewaart in onwetendheid omtrent dat alles. Immers al zoudt gij onder engelen leven: als gij ergens op wilt letten, zal veel daarin u niet goed toeschijnen, omdat gij de kern ervan niet begrijpt.

9. Spiegel u daarom aan de vrouw van Lot (vgl. Gen. 19 : 26j. Deze maakte zich ongerust over de ondergang van de Sodomieten en keek om, daar zij wilde zien wat er gebeurde. De Heer strafte haar door haar in een zoutzuil te veranderen. Hieruit moge u Gods wil duidelijk worden: al leeft gij temidden van duivels, dan moet gij toch zo temidden van hen leven, dat gij het hoofd van uw denken niet naar hun aangelegenheden keert. Laat ze voor wat ze zijn en zorg ervoor uw ziel zuiver en ongerept te bewaren voor God, zonder dat het denken aan het een of ander u last veroorzaakt.

Wees er daarom van overtuigd, dat er in kloosters en kloostergemeenschappen altijd iets is waarover gij zult struikelen. Altijd zijn er immers demonen die de heiligen ten val trachten te brengen. God laat dit toe om hen te oefenen en op de proef te stellen.

Als gij, zoals gezegd, uzelf niet zo in de hand houdt dat het is alsof gij niet in huis waart, kunt gij geen religieus zijn, ook al zoudt gij u nog zo inspannen. Ook zoudt gij dan niet komen tot heilige onthechting en ingekeerdheid, en evenmin zoudt gij u kunnen bevrijden van de nadelen die daarin schuilen. Want als gij niet zo te werk gaat, zal de duivel u in een of ander opzicht te pakken krijgen, ook al hebt gij nog zo’n goede bedoeling en nog zo’n ijver. En hij heeft u al flink te pakken als gij uw  ziel gelegenheid geeft in deze dingen verstrooiing te zoeken.

Herinner u wat de apostel Jacobus zegt (1 : 26) : Als iemand meent religieus te zijn, terwijl hij zijn tong niet beteugelt, diens religiositeit is waardeloos. Dit is op de inwendige long niet minder toepasselijk dan op de uitwendige.

TEGEN DE DUIVEL

10. Wie naar de volmaaktheid streeft, moet drie voorzorgsmaatregelen nemen om zich te bevrijden van de duivel, zijn tweede vijand. In dit verband dient men op te merken, dat van de vele listen waarvan de duivel zich bedient om geestelijke mensen te bedriegen, de meest alledaagse is, hen te bedriegen onder het mom van goed en niet onder het mom van kwaad. Hij weet immers goed, dat de geestelijke mens zelden het kwaad zal kiezen als hij het kent. Daarom moet gij altijd wantrouwig staan tegenover datgene wat u goed toeschijnt, vooral als de gehoorzaamheid er niet bij te pas komt. Veiligheid en succes zijn gewaarborgd als gij hierover bij de juiste persoon te rade gaat.

Eerste voorzorgsmaatregel

11. De eerste voorzorgsmaatregel zij de volgende. Laat u buiten datgene waartoe gij krachtens een bevel verplicht zijt nooit ergens toe aanzetten, hoe goed en hoe vol liefde het u ook lijkt, of het nu voor uzelf is ofwel voor iemand anders binnenshuis of buitenshuis: doe het nooit tenzij op last van de gehoorzaamheid. Hierdoor zult gij meer verdienste verwerven en veiliger zijn.

Vermijd de eigendom; dan zult gij de duivel en nog ongekende schade ontgaan. Tezijnertijd zal God u hierover rekenschap vragen. En als gij in Heine of grote mate hiervan afwijkt, zult gij, al schijnt ge nog zo’n succes te hebben, toch op kleinere of grotere schaal door de duivel bedrogen worden. Alleen al door u niet bij alles door de gehoorzaamheid te laten leiden dwaalt gij reeds op schuldige wijze. Want God geeft aan gehoorzaamheid de voorkeur boven slachtoffers (1 Sam. 15 : 22). En de daden van een religieus behoren niet aan hemzelf toe, maar aan de gehoorzaamheid. Als hij zijn daden buiten de gehoorzaamheid stelt, zal hem er rekenschap van gevraagd worden als van dingen die verloren zijn gegaan. 

Tweede voorzorgsmaatregel

12. De tweede voorzorgsmaatregel moet de volgende zijn. Zie uw overste – wie dat ook mag wezen – nooit als iemand die minder is dan God. Voor u neemt hij immers de plaats van God in. Besef wel, dat de duivel als vijand van de nederigheid op dit punt al zijn aanvallen richt. Als gij de overste op de juiste wijze beschouwt, zal dit veel winsten voordeel opleveren; doet ge het niet, dan zal het verlies en de schade grootzijn. Let er daarom zeer zorgvuldig op, dat gij geen aandacht schenkt aan zijn of aan zijn wijze van doen of aan zijn uiterlijk of aan andere vormen die zijn optreden kenmerken. Anders zult gij u zoveel schade berokkenen dat gij ertoe komt de goddelijke gehoorzaamheid in menselijke te doen verkeren Gij laat u dan immers alleen bewegen of niet bewegen door de zichtbare eigenaardigheden die gij in de overste opmerkt, en niet door de onzichtbare God die gij in uw overste dient. Uw gehoorzaamheid is

ijdel of des te minder vruchtbaar, naarmate gij u door het karakter van de overste dat u tegenstaat laat teneerslaan of u vanwege zijn prettig karakter verblijdt. Want ik verzeker u, dat de duivel de volmaaktheid van een groot aantal kloosterlingen vernietigd heeft door hen te doen letten op deze eigenaardigheden. In het oog van God is hun gehoorzaamheid van heel weinig waarde, omdat zij hun gehoorzaamheid op deze dingen laten steunen. 

Als gij u in dit opzicht niet zó inspant dat het u wat uw persoonlijk gevoelen betreft onverschillig laat of de een dan wel de ander overste is, dan kunt gij op geen enkele wijze een  geestelijk mens worden en ook uw geloften niet goed onderhouden. 

Derde voorzorgsmaatregel

13. De derde voorzorgsmaatregel is rechtstreeks tegen de duivel gericht. Hij bestaat hierin, dat gij u altijd oprecht tracht te vernederen in woord en daad door u te verheugen over het goed van anderen alsof het uw eigen goed was, door graag te hebben dat men bij alles aan hen de voorkeur geeft boven uzelf; en dit echt van harte. Aldus overwint gij het kwade door het goede en zult gij de duivel verre houden en de vreugde des harten bezitten. Probeer dit her meest in beoefening te brengen bij hen die het minst bij u in de smaak vallen.

En als gij u hierin niet oefent, weet dan dat gij ook niet zult geraken tot de waarachtige liefde en daarin ook geen voortgang zult boeken. Houd er altijd meer van door iedereen onderwezen te worden dan zelf onderricht te geven aan de minste van allen.

TEGEN HET VLEES

14. Wie zichzelf en zijn zinnelijkheid, zijn derde vijand, wil overwinnen, moet nog drie andere voorzorgsmaatregelen nemen.

Eerste voorzorgsmaatregel

15. De eerste voorzorgsmaatregel moet de volgende zijn. Gij moet inzien, dat gij enkel en alleen naar het klooster zijt gekomen opdat alien hun krachten op u zouden beproeven en u trainen. Om u derhalve te bevrijden van de onvolmaaktheden en de onrust die veroorzaakt kunnen worden door het karakter en de handelwijze van de religieuzen, en om voordeel te trekken uit alles wat er gebeurt, moet gij maar denken dat alien in het klooster tot taak hebben u te trainen. En dat is ook werkelijk zo. Sommigen moeten u modelleren door hun woord, anderen door hun daden, weer anderen door gedachten tegen u. In al deze dingen moet gij onderworpen zijn, zoals een beeld onderworpen is aan degene die het kapt, die het schildert en die het verguldt. -Als gij dit niet in acht neemt, kunt gij uw zinnelijkheid en gevoelens niet overwinnen. Gij zult dan ook niet goed kunnen omgaan met de religieuzen in het klooster, gij zult de heilige niet bereiken en u niet kunnen bevrijden van vele struikelblokken en kwalen.

Tweede voorzorgsmaatregel

16. De tweede voorzorgsmaatregel bestaat hierin, dat gij een werk – als God er tenminste mee gediend is – nooit achterwege laat omdat gij er geen zin hebt of er geen plezier in vindt. Doe het ook niet alleen omdat gij er wel zin in hebt of omdat gij er wel “plezier in vindt, maar verricht het evengoed als een werk waarin gij geen zin hebt. Want als gij dit niet doet, kunt gij onmogelijk standvastig worden en uw zwakheid overwinnen 

Derde voorzorgsmaatregel

17. De derde voorzorgsmaatregel moet de volgende zijn. Nooit mag de geestelijke mens bij hetgeen hij doet zijn aandacht vestigen op wat er aangenaam in is, om zich daaraan te hechten en alleen om die reden dergelijke oefeningen te verrichten. Ook mag hij het bittere in die oefeningen niet ontvluchten. Eerder moet hij zoeken wat inspanning vergt en onaangenaam is, en dat op zich nemen.

Op deze manier wordt de zinnelijkheid gebreideld. Als gij het anders doet komt gij niet los van uw eigenliefde en zult gij de liefde van God’ niet verwerven.

Einde


4. RAADGEVINGEN AAN EEN ONGESCHOEIDE KARMELIET OM DE VOLMAAKTHEID TE BEREIKEN

Jesus Mariae filius

1:. In weinig woorden hebt u mij veel gevraagd. Daar zou ik veel tijd en papier voor nodig hebben. Omdat ik echter zie, dat beide mij ontbreken, zal ik proberen mij kort en bondig uit te drukken. Ik zal alleen maar enkele punten of raadgevingen vermelden, die in kort bestek veel bevatten. Wie ze geheel en al onderhoudt, zal tot grote volmaaktheid komen.

Wie een waarachtig religieus wil zijn en de staat die hij God beloofd heeft wil beleven, wie vooruit wil komen in de deugd en de troost en zoetheid van de Heilige Geest wil smaken, zal dat volstrekt niet kunnen, als hij niet met de grootste zorg de vier volgende raadgevingen in praktijk probeert te brengen: overgave, versterving, beoefening van de deugden en lichamelijke en geestelijke eenzaamheid.

2. Om de eerste overgave, in praktijk te brengen, moet gij zo in het klooster leven, alsof daar niemand anders woont. Bemoei u daarom noch met woorden noch in gedachten met wat er in de communiteit omgaat. Bemoei u ook niet met de mensen afzonderlijk; let niet op hun goede noch op hun kwade eigenschappen, en ook niet op hun karakter. Al zou de wereld vergaan, let daar niet op en bemoei u daar niet mee, teneinde de rust van uw ziel te bewaren. Denk aan de vrouw van Lot, die, omdat zij uit nieuwsgierigheid haar hoofd omwendde naar de kreten en het geschreeuw van wie omkwamen, in een harde steen veranderd werd.

Met grote kracht moet gij u hieraan houden, want dan zult gij u voor veel zonden en onvolmaaktheden behoeden en de rust en kalmte van uw ziel bewaren. En in het oog van God en van de mensen zult gij er veel voordeel van hebben. Hier moet gij veel aandacht aan schenken, want het is zeer belangrijk. Veel religieuzen hebben nooit iets bij andere deugdzame  en vrome daden gewonnen, juist omdat zij zich hier niet aan hielden. Voortdurend achteruitgaande kwamen zij bovendien van kwaad tot erger.

3. Om de tweede, de versterving, in praktijk te brengen en daarin  vorderingen te maken, moet gij de volgende waarheid waarlijk diep in uw hart planten: Voor niets anders zijt gij naar het klooster gekomen dan om gemodelleerd en geoefend te worden in de deugd. Gij zijt als het ware een steen die gepolijst en bewerkt moet worden voordat men hem in een gebouw kan vastmetselen.  Gij moet het daarom zo zien, dat alien die in het klooster zijn niets anders zijn dan functionarissen, door God daar enkel en alleen aangesteld om u te bewerken en te polijsten door de versterving. Sommigen moeten u door hun Woord bewerken, doordat zij dingen zeggen die gij niet wilt horen; anderen door hun daden, doordat zij iets tegen u doen wat gij niet wilt ondergaan; weer anderen door hun karakter; zij zijn lastig en moeilijk te verdragen wat hun persoon en hun manier van doen betreft; weer anderen door hun gedachten, doordat zij in hun gevoelens of hun denken u niet waarderen en niet van u houden. 

Al deze verstervingen en vervelende dingen moet gij met innerlijk geduld verdragen. Uit liefde tot God moet gij erover zwijgen en het zo. zien dat gij voor niets anders naar het klooster zijt gekomen dan om, op deze manier bewerkt te worden en aldus de hemel te verdienen. Als gij niet hiervoor naar het klooster zijt gekomen, was er geen reden om kloosterling te worden, maar hadt ge beter in de wereld kunnen blijven om daar uw troost, eer, aanzien en gemak te zoeken.

4. Deze tweede raad is volstrekt noodzakelijk voor een religieus om de plichten van zijn staat te vervullen en de waarachtige nederigheid, innerlijke rust en vreugde in de Heilige Geest te vinden. Als hij deze niet aldus in beoefening brengt, verstaat hij de kunst niet religieus te zijn en dan weet hij ook niet waarvoor hij in de Orde is getreden. Hij kan dan Christus niet zoeken, maar slechts zichzelf; in zijn ziel zal hij geen vrede vinden en vaak zal hij zondigen en in verwarring geraken.

In het religieuze leven immers zullen gelegenheden daartoe nooit ontbreken. God wil ook niet dat ze ontbreken. Want Hij leidt de zielen tot dit leven, opdat zij beproefd en gezuiverd worden, zoals goud beproefd wordt door vuur en hamer. Daarom mogen beproevingen en bekoringen van de kant van de mensen en van de duivels, en ook het vuur van de angst en de troosteloosheid niet ontbreken.

In dergelijke dingen moet de religieus zich oefenen. Hij moet proberen dit alles met geduld en in overgave aan de wil van God te dragen. Hij mag het niet zó ondergaan, dat God, in plaats van hem voordeel te bezorgen door deze beproeving, hem moet afwijzen omdat hij Christus’ kruis niet met geduld heeft willen dragen. 

Menig religieus kan anderen maar slecht verdragen, omdat hij niet inziet dat hij hiertoe in de Orde getreden is. Ten tijde der vergelding zal hij zeer beschaamd staan en bedrogen uitkomen. 

5. Om de derde raad, het beoefenen van de deugd, in praktijk te brengen, moet de religieus standvastig het religieuze leven en de gehoorzaamheid beoefenen. Hierbij mag hij zich niet storen aan de wereld, maar alles moet hij enkel en alleen doen omwille van God. Om dit zo, in alle eerlijkheid te kunnen doen, mag hij er niet op letten of hij al dan niet zin heeft om bedoeld werk te verrichten of na te laten. Hij moet er enkel en alleen op letten of het redelijk is dit voor God te doen. En zo moet hij alles doen, of het prettig is of niet. Het enige doel hierbij moet zijn: God te dienen.

6. Om met kracht en volharding aan te pakken en in korte tijd deugden aan te kweken, moet hij er steeds voor zorgen meer over te hellen naar het moeilijke dan naar het gemakkelijke, meer naar het harde dan naar het lieflijke, meer naar het pijnlijke en afstotende van het werk dan naar het aantrekkelijke en aangename ervan. Hij mag niet gaan zoeken naar het kleinste kruis, omdat dit maar een lichte last is. Naarmate de last groter is, is hij lichter, wanneer hij omwille van God gedragen wordt.

Hij moet er ook altijd voor zorgen dat de Broeders boven hem gesteld worden in alles wat de geriefelijkheid betreft. Zelf moet hij de laagste plaats innemen en wel van ganser harte. Want dit is de manier om de grootste te zijn in het geestelijke, zoals God ons zegt in zijn Evangelie: Qui se humiliaverit, exaltabitur-Wie zich vernedert, zal verheven worden (Lc. 14 : 11).

7. Om de vierde raad, de eenzaamheid, in praktijk te brengen, dient hij alle dingen van deze wereld als afgedaan te beschouwen. Als hij er toch mee moet omgaan, omdat hij niet anders kan, moet hij het met zo’n grote onthechting doen, dat het lijkt alsof die dingen voor hem niet bestaan.

8. Wat de aangelegenheden buiten de kloostermuren betreft, daarover mag hij helemaal geen zorgen hebben, want God heeft hem daaruit weggehaald en hem van die zorgen ontslagen. Wat hij op dit gebied door een derde kan laten doen moet hij niet zelf doen. Dat is veel beter. Zijn wens moet zijn: niemand te zien en door niemand gezien te worden.

Hij moet er zich terdege van bewust zijn, dat als God reeds van iedere gelovige strikte rekenschap vraagt van elk ijdel woord, dit nog meer geldt voor de religieus. Deze heeft immers heel zijn leven en al zijn werken aan God toegewijd. Op de dag van de rekenschap zullen ze dus allemaal opgevorderd worden. 

9. Ik wil hiermee niet zeggen, dat hij het ambt dat hij bekleedt of iets anders dat de gehoorzaamheid hem oplegt, niet moet volbrengen met alle zorg die mogelijk en noodzakelijk is. Hij moet het echter zo doen, dat geen enkele schuld aan hem blijft kleven, want dit wordt noch door God noch door de gehoorzaamheid gewenst.

Zorg er daarom voor voortdurend in gebed te zijn, en laat het gebed ook niet achterwege tijdens uw lichamelijke bezigheden. Of ge nu eet of drinkt of spreekt of met mensen uit de wereld omgaat of iets anders. doet, verlang altijd naar God en laat uw hart zich steeds meer aan Hem hechten. Voor de innerlijke eenzaamheid is dit zeer noodzakelijk. Want voor die eenzaamheid wordt vereist, dat men zijn ziel niet laat verwijlen bij een gedachte die niet op. God gericht is. En ook is daarvoor nodig, dat men alles vergeet wat in dit ellendige en korte leven bestaat en voorbijgaat.

Wens volstrekt niets te weten buiten dit ene: hoe gij God het best kunt dienen en hoe gij het best de aangelegenheden van uw instituut kunt behartigen.

10. Als gij u zorgzaam aan deze vier raadgevingen houdt, zult gij in zeer korte tijd volmaakt zijn. Zij vullen elkaar zo aan, dat als gij een ervan niet opvolgt, het voordeel en de winst van de andere voor u verloren gaan door die ene waarin gij faalt.


GRADEN VAN VOLMAAKTHEID

1. Doe om niets ter wereld een zonde, ook geen bewuste dagelijkse zonde en zelfs niet iets wat duidelijk een onvolmaaktheid is.

2. Zorg ervoor altijd in Gods tegenwoordigheid te wandelen, hetzij in zijn werkelijke tegenwoordigheid, hetzij door Hem als tegenwoordig voor te stellen, hetzij in de tegenwoordigheid die tot de vereniging voert. Dit al naargelang het met het werk in overeenstemming is.

3. Niets noemenswaardigs doen of zeggen, dat Christus niet zou hebben gezegd of gedaan, als Hij in de omstandigheden verkeerd had waarin ik nu ben en dezelfde leeftijd en gezondheid gehad had die ik heb.

4. Streef in alles naar de hoogste eer en glorie van God.

5. Laat voor geen enkele bezigheid het inwendig gebed achterwege; het is de stut van de ziel.

6. Laat nooit uw gewetensonderzoek na vanwege uw bezigheden; doe een of andere boete voor iedere fout.

7. Heb veel spijt over de tijd die verloren gaat of verstrijkt zonder dat gij God liefhebt.

8. Houd God als doel voor ogen bij alles, of het nu iets verhevens is of iets gewoons; anders zult gij niet toenemen in volmaaktheid en verdiensten.

9. Houd nooit op met bidden. En als gij te maken krijgt met dorheid en moeilijkheden, blijf juist dan in het gebed volharden. Want vaak wil God zien wat er in uw ziel zit, en dit komt niet tot uiting als alles gemakkelijk en prettig verloopt. 

10. In de hemel en op aarde altijd het minste en de laagste plaats en de onbeduidendste functie.

11. Bemoei u nooit met iets dat u niet is opgedragen. Houd ook niet hardnekkig vol, zelfs al hebt gij gelijk. Als u iets is opgedragen, neem dan niet (zoals men zegt) de hele hand als u een vinger wordt gegeven. Sommigen vergissen zich hierin, omdat zij menen iets te moeten doen, waartoe bij nader toezien niets hen verplicht.

12. Schenk geen aandacht aan de goede noch aan de kwade dingen van iemand anders; want behalve dat gij gevaar loopt te zondigen, is dat oorzaak van verstrooiingen en weinig geest. 

13. Zorg dat gij altijd met een diep inzicht in uw ellende en duidelijk en helder uw biecht spreekt.

14. Ook al worden uw verplichtingen en ambtsbezigheden moeilijk en vervelend, toch moet gij daardoor de moed niet verliezen. Het zal immers niet altijd zo blijven. Want God die de ziel op de proef stelt door het te doen voorkomen alsof zijn gebod moeizaam te volbrengen is, zal u binnenkort het goede en het voordeel ervan doen gevoelen.

15. Herinner u altijd dat al wat u overkomt, goed of slecht, van God stamt. Dit opdat gij bij het een niet hoogmoedig wordt en bij het ander niet de moed verliest. 

16. Herinner u altijd dat gij nergens anders voor gekomen zijt dan om heilig te worden; laat daarom niets in uw ziel heersen dat niet tot heiligheid voert.

17. Stel liever anderen tevreden dan uzelf; dan zult gij uw naaste niet benijden en ook niet de baas over hem spelen. Als het over de volmaaktheid gaat, is dit duidelijk. God wordt immers hevig ontstemd jegens degenen die datgene wat Hem behaagt niet stellen boven het welbehagen van de mensen.

Soli Deo honor et gloria


GEESTELIJKE AFORISMEN

  1. SPREUKEN

verzameld door pater Eliseus van de Martelaren

Hetgeen nu volgt zeg en verklaar ik krachtens het bevel, dat mij hiertoe officieel werd gegeven.

Ik heb pater Joannes van het Kruis gekend. Vaak en bij verschillende gelegenheden ben ik met hem omgegaan en heb ik met hem gesproken. Hij was middelmatig van gestalte. Zijn gelaat was ernstig en dwong eerbied af; het was enigszins gebruind en goed van proportie. Zijn manier van doen en spreken was kalm, zeer geestelijk en verrijkend voor degenen die naar hem luisterden en met hem spraken. Het contact met hem was zo uniek en vruchtbaar, dat degenen die met hem omgingen, mannen en vrouwen, vergeestelijkt bij hem vandaan gingen, vroom en ingenomen voor de deugd. Hij was vertrouwd met het gebed en de omgang met God en had er een hoge dunk van. Als men met twijfels omtrent deze punten bij hem kwam, gaf hij antwoorden die van grote wijsheid getuigden. Wie hem raadpleegde list hij uiterst voldaan en zeer verrijkt heengaan. Hij hield van ingekeerdheid, sprak weinig en lachte niet vaak – en dan nog zeer beheerst.

Als hij in zijn hoedanigheid van overste – hetgeen hij verschillende keren was – een berisping gaf, deed hij dit met milde strengheid. Hij vermaande in broederlijke liefde. Alles deed hij met bewonderenswaardige sereniteit en ernst.

1. Hij hield er niet van dat religieuze oversten – en zeker niet die van de hervorming – uit de hoogte bevelen gaven. Daarom zei hij herhaaldelijk:

Door niets anders geeft iemand beter te kennen dat hij niet verdient te bevelen, dan door uit de hoogte te bevelen; wie beveelt moet er voor zorgen, dat de onderdaan nooit bedroefd bij hem vandaan gaat.

2. Nooit was hij sluw of dubbelzinnig in zijn spreken. Hij was daar een fel tegenstander van, want, zo zei hij: 

De al te omzichtigen doen de oprechtheid en openhartigheid van de Orde geweld aan. Er zijn er zelfs die de Orde groot nadeel berokkenen, doordat zij een menselijke omzichtigheid leren, waarmee zij de zielen ziek maken.

3. Over de ondeugd die eerzucht heet zei hij:

Bij hervormde kloosterlingen is ze bijna ongeneeslijk, omdat zij de ondeugd is die het meest van alle ten verderve voert. Zij kleurt zo hun manier van besturen en handelen en voegt er zo’n nuance aan toe, dat de schijn gewekt wordt van deugd en hogere volmaaktheid. De strijd (om promotie te maken) wordt daardoor meedogenlozer en de ziekte van de geest ongeneeslijker.

Over deze ondeugd zei hij verder nog: 

Zij is zo machtig en verderfelijk, dat zij van degenen die zij in haar macht heeft zondaars maakt van een bepaalde soort. Van hun leefwijze en kuiperijen maakt de duivel een soort mortel, die zelfs de allerwijste bie dit vaders vast metselt in verwarring, omdat zij bij ‘hen op alle mogelijke ondeugden stoten.

Hij bleef gestaag volharden in het gebed en verkeerde voortdurend in Gods tegenwoordigheid; ook had hij de gewoonte bij alles zich naar God. te richten en schietgebeden te zeggen.

4. Hij zei verder:

Heel het leven van een religieus is een preek of moet dit zijn; een leerrede die tot thema heeft de dagelijks vaak herhaalde woorden: ‘Liever sterven en te pletter slaan dan zondigen’. Als deze woorden echt gemeend zijn, zuiveren en reinigen zij de ziel. Zij doen haar toenemen in liefde tot God, vermeerderen de spijt als men Hem heeft beledigd en versterken het voornemen Hem niet meer te beledigen.

5. Op twee manieren, zei hij, kunt ge aan de ondeugd weerstand bieden en deugden aanleren. 

De eerste is de gewone en minder volmaakte. Zij bestaat hierin, dat ge een of andere ondeugd of zonde of bekoring wilt bestrijden door middel van oefeningen van die deugd welke ingaat tegen zo’n ondeugd, zonde of bekoring, en ze vernietigt. Als ik bijvoorbeeld in mijn ziel de ondeugd of bekoring tot ongeduld of wraakzucht bespeur, doordat men mij nadeel heeft berokkend of beledigende woorden toegevoegd, dan kan ik daaraan weerstand bieden met behulp van enkele goede gedachten. Ik kan bijvoorbeeld gaan denken aan het lijden van Onze Heer, ‘qui cum male tractaretur non aperuit os suum – die toen Hij mishandeld werd, zijn mond niet opende’ (Is. 53 : 7). Ik kan ook denken aan het goede, dat een mens voor zich verwerft door het lijden of door de zelfoverwinning. Ook zou ik er aan kunnen denken, dat God ons laat lijden om ons bestwil enzovoort. Door dergelijke beschouwingen kan ik mij ertoe brengen te lijden en bedoelde belediging, schande of nadeel lief te hebben en te aanvaarden; dit alles tot eer en glorie van God. Als men op deze manier weerstand biedt aan de bekoring, ondeugd of zonde, en er zo tegenin gaat, ontstaat de deugd van geduld. Het is een goede manier om weerstand te bieden, maar zij is moeilijk en minder volmaakt.

Er is nog een andere manier om ondeugden en bekoringen te overwinnen en deugden aan te kweken en te ontwikkelen. Zij is gemakkelijker en bovendien vruchtbaarder en volmaakter. Zij bestaat enkel hierin, dat men zich direct en liefdevol naar God wendt, zonder andere eigenaardige oefeningen. Daardoor weerstaat en vernietigt men alle bekoringen van onze tegenstander en verwerft men deugden in de hoogste graad. 

Volgens hem zou dit mogelijk zijn op de volgende wijze:

Wij bespeuren de eerste beweging of aanzet tot een of andere ondeugd als onkuisheid, toorn, ongeduld, wraaklust wegens een aangedane belediging enzovoort. Dan moeten wij hierop niet reageren met een daad van de tegenovergestelde deugd, zoals boven vermeld. Neen: zodra wij iets gewaarworden van zo’n ondeugd, stellen wij daartegen vlug een daad of beweging van anagoge liefde door ons affectief tot de vereniging met God te verheffen. Door deze verheffing trekt de ziel zich daarvan terug, stelt zich in Gods tegenwoordigheid en verenigt zich met Hem. Dan worden de bedoelingen van de ondeugd of bekoring en die van de vijand verijdeld; zij vinden niemand die zij kunnen wonden. De ziel is immers meer waar zij bemint dan waar zij leven schenkt. Op goddelijke wijze onttrekt zij zo het lichaam aan de bekoring. En de vijand krijgt geen gelegenheid meer een slag toe te brengen of iets weg te nemen. De ziel is immers niet meer daar waar de bekoring of de vijand haar wilde wonden en kwetsen.

(Anagogé betekent het zich verheffen van de ziel in de aanschouwing van de goddelijke werkelijkheid. Het daarvan afgeleide bijvoeglijk naamwoord ‘anagoog’ zullen we verder niet vertalen.)

En dan, hoe eigenaardig! De ziel schijnt die prikkel tot de ondeugd vergeten. Zij is verenigd en een met haar Beminde en bespeurt niets van die opwelling tot iets verkeerds, waarmee de duivel haar wilde bekoren. Zij is daarin geslaagd, omdat zij, zoals wij zeiden, het lichaam als het ware verwijderd heeft; het is  daar niet meer. De vijand is dus om zo te zeggen een dood lichaam aan het bekoren. Hij is aan het strijden tegen iets dat er niet is, tegen iets dat geen gewaarwordingen heeft en dus niet bekoord kan worden.

Op deze manier ontstaat in de ziel een heldhaftige en bewonderenswaardige deugd. Sint-Thomas, de Engelachtige Leraar, noemt deze de deugd van een volmaakt gezuiverde ziel (vgl. I-II, q. 61, a. 5 in c. et ad 2). Die deugd, zegt de Heilige, bezit de ziel juist als God haar in een toestand brengt, waarin zij de aandrift van de ondeugden niet voelt. Ook hun aanvallen of bedreigingen bemerkt zij niet vanwege de verhevenheid van de deugd die in zo’n ziel woont. Hieruit ontstaat en groeit bij haar een zeer hoge volmaaktheid. Dan raakt het haar niet of men haar beschimpt of prijst of lof toezwaait of vernedert of goed of kwaad van haar zegt. Want omdat deze liefdevolle en directe bewegingen naar God de ziel tot zo’n hoge en verheven toestand opvoeren, is het eigen resultaat ervan in die ziel, dat zij haar alles buiten haar Beminde, Jesus Christus, doen vergeten. Zo komt het dat – als de ziel samen is met haar God en zich met Hem onderhoudt – de bekoringen, zoals gezegd, niemand meer vinden die zij kunnen wonden. Zij kunnen immers niet geraken tot de hoogte waarheen de ziel opsteeg of waartoe God haar verhief: ‘Non accedet ad te malum – Geen kwaad zal tot u doordringen’ (Ps. 90 : 10).

Hierbij zei de eerbiedwaardige pater Joannes van het Kruis nog:

Aan beginnelingen moet men bijzondere aandacht schenken. Hun directe liefdevolle toewending naar God is niet zo onmiddellijk, soepel en vurig, dat zij zich in een beweging geheel kunnen terugtrekken van de bekoring en zich verenigen met de Bruidegom. Als zij bemerken dat zij door zo’n directe toewending naar God niet iedere slechte aandrift tot bekoring vergeten, mogen zij niet nalaten zich van alle mogelijke verdedigingsmiddelen  en overwegingen te bedienen om weerstand te bieden tot zij de bekoring geheel hebben overwonnen.

Hun wijze van weerstand bieden en overwinnen moet de volgende zijn: Op de eerste plaats moeten zij weerstand bieden door de vurigste toewending naar God waartoe zij in staat zijn Zij moeten zich daar op toeleggen en ze vaak verrichten. Als dit niet voldoende is, omdat de bekoring sterk en zij zelf zwak zijn, dan moeten zij hun voordeel doen met het verdedigingsmiddel van alle goede overwegingen en oefeningen die zij nodig achten voor deze weerstand en overwinning. Zij mogen aannemen dat wijze van weerstand bieden uitstekend en doeltreffend is. Hierin liggen immers alle krijgslisten besloten, die noodzakelijk en van belang zijn.

Nog zei hij:

De woorden van psalm 118 (49): ‘Memor esto verbi tui servo tuo, in quo mihi spem dedisti – Gedenk het woord, tot uw dienstknecht gesproken, en waarop Gij mijn hoop hebt gesteld zijn zo. machtig en doeltreffend, dat men daarmee alles van God  gedaan krijgt.

Hij verzekerde:

Als men devoot de woorden van het Evangelie zegt: ‘Nesciebatis quia in his, quae Patris mei sunt, oportet me esse? – Wist gij niet dat Ik bij de aangelegenheden van mijn Vader moet zijn?’ (Lc. 2 : 49), laat de ziel zich meeslepen door een verlangen Gods wil te doen; dit in navolging van Christus onze Heer, en met een brandend verlangen uit liefde tot Hem en het welzijn van de zielen te lijden.

Voorts zei hij:

De goddelijke Majesteit wilde eens door middel van een vreselijk onweer de stad Constantinopel verwoesten en vernietigen. Men hoorde toen engelen drie keer deze woorden herhalen: ‘Sanctus Deus, Sanctus Fortis, Sanctus Immortalis, miserere nobis – (Heilige God’ Heilige Sterke, Heilige Onsterfelijke, heb medelijden met ons). Door deze smeekbede kwam God terstond tot bedaren, en het onweer dat al veel schade had berokkend en nog grotere schade dreigde te veroorzaken, hield op.

Daarom zei hij:

Dit zijn machtige smeekbeden tot God als men in uitzonderlijke nood verkeert vanwege vuur, water, storm, onweer, oorlog, of wanneer men op andere wijze naar ziel en lichaam in nood verkeert vanwege eer, bezit enzovoort.

6. Eveneens zei hij:

Liefde tot ‘het goed van de naaste vindt haar oorsprong in het geestelijke en contemplatieve leven. Daar de Regel ons dit oplegt, is het duidelijk dat wij een opdracht en bevel hebben tot dit goed en deze ijver met betrekking tot de vooruitgang van onze naaste; want de Regel wil religieuzen vormen, die een zogenaamd gemengd leven in één leiden. Dit behelst en omsluit twee levens in één: het werkende en het beschouwende. Omdat dit leven het meest volmaakte is, koos de Heer het voor ZichzeIf. De leefwijze en levensstaat van religieuzen, die beide omvatten, zijn in zich het volmaaktst. Maar,

zo verduidelijkte hij toen hij dit zei:

Op het tijdstip dat hij aldus sprak en onderwees, was het nog niet opportuun dit openbaar te maken, omdat er nog weinig religieuzen waren, en om geen onrust te zaaien, moest hij eerder het tegenovergestelde insinueren, totdat er een groot aantal religieuzen was.

Bij onze verklaring van de reeds aangehaalde woorden van Christus onze Heer: ‘Nesciebatis quia in his, quae Patris mei sunt, oportet Me esse? – Wist gij niet dat Ik bij de aangelegenheden van mijn Vader moet zijn?’ (Lc. 2 : 49), zei hij:

Onder deze aangelegenheden van de Eeuwige Vader moet men niets anders verstaan dan de verlossing van de wereld, het heil van de zielen, daar Christus onze Heer duidde op de middelen, die de Eeuwige Vader verordend heeft.

Verder:

Sint-Dionysius de Areopagiet heeft de volgende wonderlijke zin geschreven en daarmee deze waarheid bevestigd: ‘Omnium divinorum divinissimum est cooperari Deo in salutem animarum’ – (Van alle goddelijke werken is het meest goddelijke: met God mee te werken voor het heil van de zielen). Dit betekent: De hoogste volmaaktheid van iedere persoon is, in zijn hiërarchie en graad, vooruit te gaan en te groeien volgens zijn talenten en begaafdheid, in de navolging van God: het meest bewonderenswaardige en het meest goddelijke bestaat nu hierin, dat men zijn medewerker is bij de bekering en het terugvoeren van de zielen. Hierin immers schittert het eigene van Gods werken. Hem hierin navolgen betekent de hoogste glorie. Daarom noemde Christus onze Heer dit ook de werken van zijn Vader, de zorg van zijn Vader.

Voorts:

Het is een evidente waarheid, dat het medelijden met de naasten toeneemt naarmate de ziel meer met God verenigd wordt door de liefde; Hoe meer zij immers zelf liefheeft, des temeer verlangt  zij dat diezelfde God door alien bemind en geëerd wordt. En hoe meer zij dit verlangt, des te meer werkt zij er ook voor, zowel door gebed als door alle andere inspanningen die noodzakelijk zijn en binnen haar bereik liggen. Bij hen van wie God bezit heeft genomen, zijn de vurigheid en de kracht van de liefde zo groot, dat zij zich niet kunnen beperken tot en tevreden stellen met hun eigen heil alleen. Alleen naar de hemel te gaan lijkt hun niet veel. Daarom zorgen zij er met hevige verlangens, hemelse gevoelens en fijngevoelige ijver voor, velen met zich mee te nemen naar de hemel. Dit alles ontspruit aan de grote liefde die zij koesteren voor hun God, en is de eigen vrucht en het eigen effect van het volmaakte gebed en de contemplatie. 

7. Hij had de gewoonte te zeggen:

Twee dingen zijn voor de ziel als vleugels om op te stijgen naar de vereniging met God, namelijk affectief medelijden met de dood van Christus en medevoelen met de naaste. 

En verder:

Als de ziel beheerst wordt door medegevoel met het kruis en het lijden van de Heer, moet zij zich realiseren, dat Hij alleen stand toen Hij hierdoor onze verlossing bewerkte, zoals er geschreven staat: ‘Torcular. calcavi solus’ – (Alleen heb Ik de wijnpers getreden) (Is 63 : 3). Hieruit zal de ziel beschouwingen en gedachten putten, die vanzelf bij haar opkomen en zeer heilzaam voor haar zijn.

8. Toen hij in een preek, die hij hield in het klooster van Almodóvar del Campo, over de eenzaamheid sprak, haalde hij de woorden aan van paus Pius II roemrijker gedachtenis. Deze was gewoon te zeggen, dat een zwerfziek monnik erger is dan de duivel.

En hij zei:

Als religieuzen op bezoek gaan, moeten zij dat doen in huizen die een goede naam hebben en waar beschaafde en bedachtzame gesprekken gevoerd worden.

9. Bij een verklaring van de woorden van Sint-Paulus: ‘Signa apostolatus nostri facta sunt super vos in omni patientia, in signis prodigiis et virtutibus – De waarmerken van de apostel hebben zich onder u vertoond door alles wat ik heb verduurd en door tekenen, wonderen en machtige daden’ (2 Kor. 12 ; 12), stipte hij aan, dat de Apostel hier aan geduld de voorkeur geeft boven wonderen. Zodat dus:

geduld een zekerder kenteken is van de apostolische mens dan het opwekken van doden.

Wat die deugd betreft kan ik verzekeren, dat pater fr. Joannes van het Kruis een  apostolisch mens is geweest. Met uitzonderlijk geduld en verdraagzaamheid heeft hij immers de beproevingen doorstaan die over hem kwamen, terwijl deze toch zeer pijnlijk waren en zelfs ceders van de berg Libanon zouden vellen.

10. Sprekend over biechtvaders van vrouwen zei hij als iemand die ervaring heeft:

Men moet met vrouwen een beetje kortaf zijn; want vriendelijkheden tegenover hen zijn alleen maar goed om. hun gevoelsleven in de war te brengen, terwijl zij er toch geen nut van hebben. God, zo zei hij, had hem eens gestraft in dit opzicht, doordat Hij een zeer zware zonde van een vrouw voor hem verborgen had gehouden. Lange tijd had deze vrouw hem misleid. Zij vertrouwde zijn middel om haar te helpen niet, omdat hij zo vriendelijk voor haar was.

Omdat de Heer het echter zo beschikte, ontdekte hij het langs een andere weg in onze eigen Orde, zodat ik er volledig kennis van kan hebben.

11. Eens zei hij mij het volgende:

Als wij in onze Orde de wellevendheid; die een onderdeel vormt van de christelijke en religieuze omgangsvormen, verloren zien gaan, en als in plaats daarvan bij de oversten onbeschaafdheid en ruwheid hun intrede doen (een echte ondeugd van barbaren), dan moeten wij schreien over de Orde alsof zij verloren was. Immers wie heeft ooit gezien, dat men iemand tot deugden en dingen van God kan overhalen met stokslagen en grofheid?

In dit verband haalde hij de woorden van Ezechiël (34:4) aan: ‘Cum austeritate imperatis eos et cum potentia’(met gestrengheid en tirannie hebt gij hen bevolen). Daaraan voegde hij toe:

Als men religieuzen opvoedt met deze onredelijke gestrengheden, dan worden zij te kleinmoedig om nog te beginnen aan grote aangelegenheden van de deugd. Zij worden dan als waren zij onder wilde dieren ongegrond, zoals Sint-Thomas aanduidde in zijn werkje nummer twintig. De Regimine Principium (hoofdstuk 3) waar hij hij zegt: ‘Naturale est enim et pusillanimes fiant ad omne virile opus et strenuum’- (Het ligt in de lijn van de natuur, dat mensen die onder vrees zijn opgevoed ontaarden, een slaafse geest aannemen en kleinmoedig worden bij iedere mannelijke en harde bezigheid). 

Hij haalde ook het woord van Sint-Paulus (Kol. 3: 21) aan: ‘Patres, nolite ad iracundiam provocare filios vestros, ne pusillanimes fiant – Vaders, tergt uw kinderen niet, opdat ze niet kleinmoedig gaan worden’. 

12. Vaak zei hij het volgende:

Men moet vrezen dat het een toeleg van de duivel is, wanneer religieuzen op deze manier worden opgevoed. Want als zij in deze vrees zijn opgevoed, hebben de oversten niemand die hen durft te waarschuwen of tegen te spreken als zij zich vergissen. En als de Orde langs deze weg. of op een andere manier in een toestand zou geraken, dat degenen die krachtens de wetten van

de liefde en de rechtvaardigheid moeten spreken – dat zijn dus haar vooraanstaande leden op kapittels en bijeenkomsten en bij andere gelegenheden – en het niet durven, terwijl dit voortkomt uit zwakheid of kleinmoedigheid of uit vrees de oversten te ontstemmen en daardoor. geen ambt te krijgen – hetgeen duidelijk baantjesjagen is – als het zo ver met de Orde gekomen is, dan moet men ze beschouwen als verloren en totaal verslapt.

13. Hieraan hechtte de goede pater fr. Joannes van het Kruis zoveel waarde, dat hij durft de te beweren:

Ik zou het voor beter houden in zo’ n Orde helemaal geen gelofte af te leggen, want in deze toestand zal de kwaal van baantjesjagerij de Orde regeren, en niet de deugd van liefde en rechtvaardigheid. 

Voorts:

Men kan dit heel duidelijk zien, als op de kapittels niemand tegenspreekt, als men alles maar toegeeft en laat passeren, als iedereen er enkel maar op uit is zijn slag te slaan. Het algemeen welzijn lijdt hier ernstig onder. Zo ontstaat het kwaad der baantjesjagerij. Dit moet onverbloemd aan de kaak gesteld worden, want het is een verderflijke kwaal, in strijd met het algemeen welzijn.

En telkens als hij deze dingen zei, had hij lange tijd doorgebracht in gebed en in samenspraak met onze Heer.

14. Hij had de gewoonte te zeggen:

Oversten moeten vaak God smeken, dat Hij hun religieuze omzichtigheid geeft om succes te hebben in hun bestuur en om de zielen die aan hun zorg zijn toevertrouwd naar de hemel te leiden.  

Pater fr. Augustinus van de Koningen prees hij zeer hoog, omdat hij deze deugd in hoge mate bezat.

15. Soms heb ik hem het volgende horen zeggen:

Geen leugen is zo gekunsteld en in elkaar gedraaid, dat men ze niet op een of andere manier als leugen herkent wanneer men er op let.

Er bestaat ook geen duivel, die zo is omgevormd in een engel van het licht, dat men bij nader toezien niet kan achterhalen wie hij is.

Er bestaat evenmin een schijnheilige, die zo sluw, achterbaks en bedrieglijk is, dat men hem niet ontmaskert wanneer men hem een paar keer gezien heeft.

16. Bij gelegenheid van een strenge bestraffing door een overste deed hij de volgende bewonderenswaardige uitspraak:

Christenen, en nog meer religieuzen, moeten het lichaam van misdadigers zo straffen, dat zij de ziel niet in gevaar brengen. Zij mogen zich niet bedienen van buitengewone wreedheden, waarvan tirannen en zij die zich door wreedheid laten leiden gewoonlijk gebruik maken.

Verder:

Oversten moeten vaak de woorden lezen van Isaïas, hoofdstuk 42, en van Sint-Paulus 1 Kor. 9 :18-23.

17. Toen men hem een kandidaat voor de inkleding had voorgesteld en hij een paar maal met hem had gesproken, zei hij:

Men moet hem niet aannemen, want hij heeft een slechte adem. Dat komt doordat hij zieke ingewanden heeft, en gewoonlijk is dit soort mensen geneigd tot het kwaad, wreed, leugenachtig, laf, brommerig enzovoort.

Voorts:

Het is een regel van de wijsbegeerte, dat de ziel zich gedraagt naar het temperament en de gesteldheid van het lichaam.  

Dit is het wat ik me op het ogenblik herinner. Als mij nog  meer te binnen schiet, zal ik Pater Generaal ervan op de hoogte stellen om te voldoen aan zijn bevel. Opgesteld te Mexico, 26 maart 1618. -fr. Eliseus van de Martelaren’.


  1. SPREUKEN

overgeschreven door Magdalena van de Heilige Geest

‘Bij andere gelegenheden stelde hij de zusters een paar vragen, om de ware geest en de beoefening van de deugden te verlevendigen en te onderwijzen. Op de antwoorden borduurde hij dan voort en wel zo dat de tijd goed besteed was en de zusters het gevoel hadden onderricht te zijn door een licht uit de hemel, Ik  zorgde er altijd voor er een paar op te schrijven, om ze ter opwekking te kunnen lezen, wanneer hij wegens afwezigheid ze zelf niet kon geven. Men heeft mij die papiertjes afgenomen zonder  ij gelegenheid te geven ze over te schrijven. Alleen die ik hier opschrijf hebben ze mij gelaten:

1. Wie voor God werkt uit zuivere liefde bekommert er zich niet om of de mensen het weten. En dat niet alleen: het interesseert hem evenmin of God zelf het weet. Zelfs als Hij het nooit te weten zou komen, zou hij niet ophouden Hem op dezelfde wijze te dienen met dezelfde blijheid en liefde.

2. Een andere raad om de neigingen te overwinnen

Heb geregeld het verlangen Jesus Christus na te volgen in al zijn werken. Regel u naar zijn leven. Ge moet dit leven overwegen om het te kunnen navolgen en u in alles te kunnen gedragen zoals Hij het zou hebben gedaan. Om dit te kunnen doen is het noodzakelijk, dat ge verzaakt aan onverschillig welke neiging of lust, als deze niet enkel en alleen tot Gods eer en glorie zou  strekken, en dat ge uit liefde tot Hem vrij blijft van alles. Hij immers had in dit leven niets anders en wenste ook niets anders te doen dan de wil van zijn Vader, welke Hij zijn voedsel en spijs noemde.

3. Om de vier natuurlijke passies, namelijk vreugde, droefheid, vrees en hoop te versterven, is het volgende nuttig: 

Zorg er altijd voor, dat ge niet overhelt tot het gemakkelijkste, maar tot het moeilijkste. 

Niet tot wat het meest aan uw smaak beantwoordt, maar tot wat  uw smaak het minste streelt; niet tot het plezierigste, maar tot datgene wat geen plezier geeft. 

Zorg ervoor, dat ge niet overhelt tot datgene wat rust geeft, maar tot datgene wat de meeste inspanning vergt.

Niet tot wat troost geeft, maar tot datgene wat geen troost verschaft; niet tot het meeste, maar tot het minste.

Niet tot het verhevenste en kostbaarste, maar tot het laagste en meest verachte.

Niet tot datgene wat een verlangen naar iets is, maar tot datgene wat een verlangen naar niets is.

Ga niet het beste van de dingen zoeken, maar het slechtste; aanvaard met betrekking tot alles wat er in deze wereld is, naaktheid, leegte en armoede omwille van Jesus Christus.

4. Tegen de begeerlijkheid:

Probeer te werken in geestelijke naaktheid en wens dat anderen hetzelfde doen.

Probeer over uzelf te spreken met een geringe dunk en wens dat alien hetzelfde doen.

Probeer gering te denken over uzelf en wens dat anderen hetzelfde doen.


  1. SPREUKEN

overgeleverd door andere getuigen-tijdgenoten en geschiedschrijvers van de Heilige.

(Deze spreuken werden tot dusver nog niet in een verzameling opgenomen. Zij liggen verspreid in een menigte documenten, sommige onuitgegeven, andere reeds gedrukt. Hieruit hebben  wij slechts de volgende gekozen.)

1. ‘Weer tot zichzelf gekomen (na een extase in de spreekkamer van de ongeschoeide karmelietessen te Beas) zei hij:

De beproevingen of smarten, die men uit liefde tot God aanvaardt, zijn als het ware kostbare edelstenen. Naarmate edelstenen groter zijn, zijn zij kostbaarder en wekken zij bij degene die ze ontvangt meer liefde jegens degene die ze geeft. Zo is het ook met de smarten, die God het schepsel overzendt. Worden zij uit liefde tot Hem aanvaard, dan zijn zij ook kostbaarder naarmate zij groter zijn en tevens wekken zij dan groter liefde jegens God. Voor een ogenblik dat men op deze wereld omwille van God smarten verdraagt, geeft Zijne Majesteit een onmetelijk en eeuwig goed in de hemel. Hij schenkt daar namelijk Zichzelf, zijn schoonheid, zijn glorie. In plaats van het bittere van de smart schenkt Hij het vermogen de geneugten van die eeuwige zoetheid te smaken. Mijn ziel schreit – zei hij – omdat zij niet op de juiste wijze smaakt en kent, bij gemis aan de kennis welke uit smart gewonnen word.’

2. Hier (in Beas) sprak eens een religieuze in  tegenwoordigheid van de Heilige op geprikkelde toon tegen een leek, omdat deze dat klooster schade had berokkend. De gelukzalige Pater belette haar voort te gaan en zei haar dat 

zij en de andere zusters hem nog meer goed moesten doen, als zij leerlingen van Christus wilden zijn.

Hij voegde hieraan toe:

Met is in zulke omstandigheden gemakkelijker dat kleine beetje dat kleine beetje bitterheid, dat  zij met zich meebrengen, te aanvaarden door ze aan God op te dragen, dan de dubbele bitterheid te proeven die volgt als wij onze eigen wil doorzetten bij zulke gevoelens jegens de naaste.

3. ‘Aan zijn religieuzen en aan leken met wie hij sprak gaf de gelukzalige Pater de volgende raad:

Doe goed aan allen, waar ge ook zijt. Zo immers geven wij er blijk van, kinderen van God te zijn. Wie hierin tekort schiet, schaadt zichzelf meer dan de naaste.’

4. Hij had schik in een vraag die de keukenzuster van dit klooster (Beas) hem stelde. Zij heette Catalina van het Kruis en was eerder ongekunsteld dan ondeugend. Soms kwam zij voorbij de waterpoel die de zusters in de tuin hadden. Zij vroeg Pater Joannes nu, waarom de kikvorsen die buiten het water zaten. Zodra zij gerucht vernamen, weer in het water sprongen en zich diep

in de poel verborgen. Hij antwoordde: 

dat dit de plaats en het middelpunt was, waar zij veilig waren tegen iedere aanval en zichzelf konden beschermen. Zo moest ook zij doen: vluchten voor de schepselen en zich onderdompelen in de diepte en het middelpunt: God. In Hem moest zij zich verbergen.

5. Vooruit! Naar het eeuwig leven!

6. Wij moeten ons door de beproevingen met laten overheersen. Integendeel, wij moeten veeleer boven de beproevingen staan, zoals de kurk op het water drijft.

7. Mijn dochter, overweeg hoe er in de wereld niets anders is dan uzelf en God. In overeenstemming daarmee moet gij werken en u gedragen bij uw bezigheden.

8. Zonen, wat anders heeft arm zijn te betekenen dan dat wij iets missen? Hebben wij geen gelofte van armoede afgelegd? Laten wij ze dan aanvaarden als ons iets ontbreekt.

9. De overste moet méér met daden dan met woorden onderrichten. Dat geeft de religieuzen meer moed.

10. Als u de deugden verworven heeft, moet u bedenken dat God ze u gratis gegeven heeft.

11. Als ik met stenen omga, hoef ik minder te biechten dan wanneer ik met mensen omga.

12. De religieuzen zijn de beste mensen die God in zijn Kerk heeft.

13. Onze Heer zal ons niet in de steek laten als wij zijn wat wij moeten zijn.

14. Laten wij vandaag leven in de liefde van God. Dan zullen wij niet van hanger sterven en zal Zijne Majesteit voor ons zorgen.

15. Thuis hebben wij onze Heer. Die moet maar uitmaken hoeveel tijd men moet besteden om op straat weldoeners aan te klampen en lastig te vallen Laten wij echter ook een beetje tijd nemen om de Heer aan te klampen, die de weldoeners moet bewegen.

16. Pater Prior, ik heb de indruk dat u een beetje al te bezorgd bent in tijdelijke aangelegenheden. Ik wens dat u zeer veel zorg besteedt aan de volmaaktheid van uw ziel en dat gij uzelf niet verwaarloost. Wat die andere zaken betreft: een matige zorg is al voldoende.

17. Ongeschoeide karmelieten moeten geen plannenmakers zijn, maar paters die vertrouwen op God.

18. Wij zijn arm en de armoede is onze grootste rijkdom.

19. Boetvaardigheid, armoede en ingekeerdheid.

20. De minste zorg van de ziel om iets anders dan God is slecht gebruikte zorg.

21. Wie op eigen initiatief gaat preken deed er beter aan niet te preken. De versterving zal hem meer goed doen, al doet ze ook pijn.

22. Wie geen achting heeft voor het eenvoudige en ruwe habijt is het niet waard. Hij laat blijken ‘dat ‘hij zijn gemoed nog niet gezuiverd heeft van wereldse gehechtheid. De religieuze staat van iemand die uiterlijk de wereldse mensen imiteert, hoewel hij religieus is krachtens gewetensverplichting, blijft zonder vrucht. 

23. Hoe heiliger de biechtvader is, des te milder zal hij zijn en des te minder zal hij zich ergeren aan de fouten van anderen, omdat hij de zwakheid van wat des mensen is beter kent. 

24.. Verlang niets anders dan het pure kruis. Dat is een volmaakt iets.

25. Wat hebben wij een goede God!

26. Ik voel me beter tussen stenen dan onder mensen.

27. Niets, niets! zelfs zijn huid en de rest veil hebben voor Christus!

28. Welke heerlijkheden zijn het toch die wij zullen genieten bij het zien van de Allerheiligste Drievuldigheid!

29. Koester geen verdenking tegen uw broeder. Anders verliest ge de zuiverheid des harten.

30. Meer beproevingen? Des te beter!

31. Wat weet eigenlijk iemand die niet voor Christus weet te lijden?

32. Toen men de eerbiedwaardige Pater fr. Joannes van het Kruis eens vroeg hoe iemand in verrukking kon raken, antwoordde hij: 

Dit gebeurt door aan de eigen wil te verzaken en die van God te doen. Want extase is niets anders dan dat de ziel uit zichzelf treedt en in vervoering geraakt in God. En dit doet degene die gehoorzaamt. Want hij treedt uit zichzelf en uit zijn eigen willen en verlicht duikt hij onder in God.