BORGES + Borges

UN PATIO

Con la tarde
se cansaron los dos o tres colores del patio.
Esta noche, la luna, el claro círculo,
no domina su espacio.
Patio, ciclo encauzado:
El patio es el declive
por el cual se derrama el cielo en la casa.
Serena,
la eternidad espera en la encrucijada de estrellas.
Grato es vivir en la amistad oscura
de un zaguán, de una parra y de un aljibe


EEN PATIO

Met de avond
versaagden de twee of drie kleuren van de patio.
Vannacht beheerst de maan, de klare krans,
haar ruimte niet.
Patio, ingebedde hemel.
De patio is de helling
waarlangs de hemel het huis in stroomt.
Bedaard,
wacht de eeuwigheid op het kruispunt van sterren.
Zoet is het leven in de nederige vriendschap
van een portaal, een wijnstok en een put.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, p. 44-45


AMANECER

En la honda noche universal
que apenas contradicen los faroles
una racha perdida
ha ofendido las calles taciturnas
como presentimiento tembloroso
del amanecer horrible que ronda
igual que una mentira
los arrables desmantelados del mundo.
Curioso de la sombra
y acobardado por la amenaza del alba
reviví la tremenda conjetura
de Schopenhauer y de Berkeley
que declara que el mundo
es una actividad de la mente,
un sueño de las almas,
sin base ni propósito ni volume.
Y ya que la, ideas
no son eternas como el mármol
sino inmortales como un bosque o un rio,
la doctrina anterior
asumió otra forma en el alba
y la superstición de esa hora
cuando la luz coma una enredadera
va a implicar las paredes de la sombra,
doblegó mi razón
y trazó el capricho siguiente:
Si están ajenas de sustancia las cosas
y si esta numerosa Buenos Aires
no es más que un sueño
que erigen en compartida magia las almas,
hay un instante
en que peligra desaforadamente su ser
yes el instante estremecido del alba,
cuando son pocos los que sueñan el mundo
y sólo algunos trasnochadores conservan,
cenicienta y apenas bosquejada,
la imagen de las calles
que definirán después con los otros.
¡Hora en que el sueño pertinaz de la vida
corre peligro de quebranto,
hora en que le seria fácil a Dios
matar del todo su obra!

Pero de nuevo el mundo se ha salvado.
La luz discurre inventando sucios colores
y con algún remordimiento
de mi complicidad en la resurrección cotidiana
solicito mi casa,
atónita y glacial en la luz blanca,
mientras un pájaro detiene el silencio
y la noche gastada
se ha quedado en los ojos de los ciegos.


OCHTENDGLOREN

In de diepe kosmische nacht
die amper door lantaarns wordt weersproken
heeft een verdwaalde flard
de stille zwijgende straten geschonden
als een sidderend voorgevoel
van het verschrikkelijke ochtendgloren
dat als een leugen
de ontmantelde buitenwijken
van de wereld besluipt.
Benieuwd. naar de duisternis
en benauwd voor de dreiging van de dageraad
beleefde ik de vreselijke hypothese
van Schopenhauer en van Berkeley
volgens welke de wereld
een werk is van de geest,
een droombeeld van de zielen,
zonder grondslag, bedoeling of inhoud.
En aangezien ideeën
niet eeuwig zijn als marmer,
maar onsterfelijk als bos of een rivier
kreeg die stelling bij dageraad
een andere gedaante
en de betovering van dat uur
waarin het licht als wingerd
de muren van de duisternis beklimt,
kromde mijn verstand
en schetste deze gril:
Als de dingen van substantie zijn verstoken
en als dit dichtbevolkte Buenos Aires
niet meer is dan een droom
die met vereende toverkracht
is opgetrokken door de zielen,
dan is er een moment
dat haar bestaan aan een zijden draadje hangt
en dat is het schrikbarende moment van de dageraad
wanneer een handvol mensen de wereld droomt
en maar enkele nachtbrakers
het asgrijze en vaag omlijnde beeld
van de straten bewaren
dat ze straks met de anderen zullen voltooien.
Het is het uur dat de taaie droom van het leven
in duigen dreigt te vallen,
het uur waarin het God gemakkelijk zou vallen
zijn gewrocht in de kiem te smoren!

Maar opnieuw is de wereld gered.
Het licht stroomt uit, vuile kleuren verzinnend,
en met enige wroeging
over mijn medeplichtigheid
aan de verrijzenis van de dag
zoek ik mijn huis,
onthutst en ijzig in het witte licht,
terwijl een vogel nog de stilte vasthoudt
en de versleten nacht
achterblijft in de ogen van de blinden.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 48-51


JACTANCIA DE QUJETUD

Escrituras de luz embisten la sombra, más prodigiosas
que meteoros.
La alta ciudad inconocible arrecia sobre el campo.
Seguro de mi vida y de mi muerte, miro los ambiciosos
y quisiera entenderlos.
Su día es ávido como el lazo en el aire.
Su noche es tregua de la ira en el hierro, pronto en
acometer.
Hablan de humanidad.
Mi humanidad está en sentir que somos voces de una
misma penuria.
Hablan de patria.
Mi patria es un latido de guitarra, unos retratos y una
vieja espada,
la oración evidente del sauzal en los atardeceres.
El tiempo está viviéndome.
Mis silencioso que mi sombra, cruzo el tropel de su
levantada codicia.
Ellos son imprescindibles, únicos, merecedores del
mañana.
Mi nombre es alguien y cualquiera.
Paso con lentitud, como quien viene de tan lejos que
no espera llegar.


LOF DER SERENITEIT

Geschriften van licht bestormen de duisternis,
wonderbaarlijker dan meteoren.
De hoge, onkenbare stad loeit aan over het land.
Zeker van mijn leven en van mijn dood, kijk ik
naar de eerzuchtigen en zou ze willen begrijpen.
Hun dag is gretig als de lasso in de lucht.
Hun nacht is bestand van de toorn in het ijzer, klaar
voor de aanval.
Ze hebben het over menselijkheid.
Wat ik onder menselijkheid versta is het besef
dat wij stemmen zijn van eenzelfde tekort.
Ze hebben het over vaderland.
Mijn vaderland is de hartenklop van een gitaar,
een paar portretten en een oud zwaard,
het simpele gebed van de treurwilgen
bij het vallen van de avond.
De tijd leeft me.
Stiller dan mijn schaduw passeer ik het rumoer
van hun opgeheven hebzucht
Zij zijn onmisbaar, uniek, de morgen waard.
Mijn naam is iemand en iedereen.
Langzaam ga ik voorbij, als wie van zover komt
dat hij niet denkt aan te komen.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pa.g 58-59


CASI JUICIO FINAL .

Mi callejero no hacer nada vive y se suelta
por la variedad de la noche.
La noche es una fiesta Iarga y sola.
En mi secreto corazón yo me justifico y ensalzo:
He atestiguado el mundo; he confesado la rareza
del mundo.
He cantado lo eterno: la clara luna volvedora
y las mejillas que apetece el amor.
He conmemorado con versas la ciudad que me ciñe
y los arrabales que se desgarran.
He dicho asombro donde otros dicen solamente
costumbre.
Frente a la canción de los tibios, encendi
mi voz en ponientes.
A los antepasados de mi sangre, y a los antepasados
de mis sueños he exaltado y cantado.
He sido y soy.
He trabado en firmes palabras mi sentimiento
que pudo haberse disipado en ternura.
El recuerdo de una antigua vileza vuelve
a mi corazón.
Como el caballo muerto que la marea inflige
a la playa, vuelve a mi corazón.
Aún están a mi lado, sin embargo, las calles
y Ia luna.
El agua sigiue siendo dulce en mi boca
y las estrofas no me niegan su gracia.
Siento el pavor de la belleza; ¿quién se atreverá
a condenarme si esta gran luna de mi soledad
me perdona?


BIJNA LAATSTE OORDEEL

Mijn slenterend niets doen leeft en ontlaadt zich
in de vele vormen van de nacht.
De nacht is een lang en eenzaam feest.
In het diepst van mijn hart rechtvaardig ik mij
en roem ik:
Ik heb getuigd van de wereld; ik heb het zeldzame
van de wereld beleden.
Ik heb het eeuwige bezongen: de heldere maan die
altijd weerkeert en de wangen die de liefde begeert.
Ik heb in verzen eer betuigd aan de stad die mij
omringt en de buitenwijken die zich afscheiden.
Ik heb blijk gegeven van verwondering waar anderen
slechts handelen uit gewenning.
Tegenover het lied van de lauwen, heb ik mijn stem
in avondrood ontstoken.
De voorzaten van mijn bloed en de voorzaten van mijn
dromen heb ik verheerlijkt en bejubeld.
Ik ben geweest en ik ben.
Ik heb in ferme woorden mijn gevoel aaneengesmeed
dat had op kunnen branden aan tederheid.
De herinnering aan een oud verraad
laat mijn hart niet met rust.
Zoals het dode paard dat de vloed op het strand
slaat, krijgt mijn hart geen rust.
Desondanks staan de straten en de maan nog aan
mijn zijde.
Het water smaakt nog steeds zoet in mijn mond en
de strofen weigeren mij niet hun genade.
Ik voel de huivering van de schoonheid; wie zal
mij durven veroordelen als die grote maan
van mijn eenzaamheid mij vrijspreekt?

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 60-61


Ml VIDA ENTERA

Aquí otra vez, los labios memorables, único
y semejante a vosotros.
He persistido en la aproximación de la dicha
y en la intimidad de la pena.
He atravesado el mar.
He conocido muchas tierras; he visto una mujer
y dos o tres hombres.
He querido a una niña altiva y blanca
y de una hispánica quietud.
He visto un arrabal infinito donde se cumple
una insaciada inmortalidad de ponientes.
He paladeado numerosas palabras.
Creo profundamente que eso es todo y que ni
veré ni ejecutare cosas nuevas.
Creo que mis jornadas y mis noches
se igualan en pobreza y en riqueza a las
de Dios y a las de todos los hombres.


MIJN HELE LEVEN

Ik ben weer terug, de gedenkwaardige lippen,
uniek maar net als u.
Ik heb volhard in de benadering van het geluk
en in het omgaan met de pijn.
Ik ben de zee overgestoken.
Ik heb vele landen bereisd; ik heb een vrouw
en twee of drie mannen gezien.
Ik heb een hooghartig meisje bemind,
blank en van een Spaanse sereniteit.
Ik heb een oneindige buitenwijk gezien waar
zich een onverzadigde onsterfelijkheid
van zonsondergangen voltrekt.
Ik heb talrijke woorden geproefd.
Ik geloof stellig dat dit alles is en dat ik
geen nieuwe dingen zal zien of verrichten.
Ik geloof dat mijn dagen en mijn nachten
in schaarste en in rijkdom gelijken
op die van God en die van alle mensen.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 62-63


ULTIMO SOL EN VILLA ORTÚZAR

Tarde como de Juicio Final.
La calle es una herida abierta en el cielo.
Ya no sé si fue Angel o un ocaso la claridad
que ardió en la hondura.
Insistente, como una pesadilla, carga
sobre mí la distancia.
Al horizonte un alambrado le duele.
El mundo está coma inservible y tirado.
En el cielo es de día, pero la noche es
traicionera en las zanjas.
Toda la luz está en las tapias azules
y en ese alboroto de chicas.
Ya no sé si es un árbol o es un dios,
ese que asoma por la verja herrumbrada.
Cuántos países a la vez: el campo, el cielo,
las afueras.
Hoy he sido rico de calles y de ocaso filoso
y de la tarde hecha estupor.
Lejos, me devolveré a mi pobreza.


LAATSTE ZON IN VILLA ORTÚZAR

Avond als van Laatste Oordeel.
De straat is een open wonde in de hemel.
Ik weet niet of de helderheid die in de diepte
heeft gebrand Engel was of een ondergang.
Indringend, als een angstdroom, drukt op mij
de afstand.
Aan de horizon pijnt hem een bedrading.
De wereld is als onbruikbaar en afgedankt.
In de hemel is het overdag, maar de nacht
is verraderlijk in de greppels.
Alle licht is op de blauwe muren
en in dat tumult van meisjes.
Ik weet nu niet of het een boom is
of een god die door het roestig
hek heen steekt.
Zoveel landen tegelijk: het veld, de hemel,
de buitenbuurten.
Vandaag ben ik rijk geweest aan straten
en aan scherpe ondergang en aan
de met stomheid geslagen avond.
Ver, zal ik mij teruggeven aan mijn armoe

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 64-65


LA NOCHE QUE EN EL SUR LO VELARON

A Letizia Alvarez de Toledo

Por el deceso de alguien

misterio cuyo vacante nombre poseo
y cuya realidad no abarcamos –
hay hasta el alba una casa abierta en el Sur,
una ignorada casa que no estoy destinado a rever,
pero que me espera esta noche
con desvelada luz en las altas horas del sueño,
demacrada de malas noches, distinta,
minuciosa de realidad.

A su vigilia gravitada en muerte camino
por las calles elementales como recuerdos,
por el tiempo abundante de la noche,
sin más oíble vida
que los vagos hombres de barrio
junto al apagado almacén
y algún silbido solo en el mundo.

Lento el andar, en la posesión de la espera,
llego a la cuadra y a la casa y a la sincera
puerta que busco
y me reciben hombres obligados a gravedad
que participaron de los años de mis mayores,
y nivelamos destinos en un pieza habilitada
que mira al patio

patio que está bajo el poder y en la integridad
de la noche –
y decimos, porque la realidad es mayor,
cosas indiferentes
y somos desganados y argentinos en el espejo
y el mate compartido mide horas vanas.

Me conmueven las menudas sabidurías
que en todo fallecimiento de hombres se pierden

hábito de unos libros, de una llave,
de un cuerpo entre los otros –
frecuencias irrecuperables que para él
fueron la amistad de este mundo.
Yo sé que todo privilegio, aunque oscuro,
es de linaje de milagro
y mucho lo es el de participar en esta vigilia,
reunida alrededor de lo que no se sabe: del Muerto,
reunida para incomunicar
o guardar su primera noche en la muerte

(El velorio gasta las caras;
los ojos se nos están muriendo
en lo alto como Jesus.)

¿Y el muerto, el increíble?
Su realidad está bajo las flores diferentes de él
y su mortal hospitalidad nos dará
un recuerdo más para el tiempo
y sentenciosas calles del Sur para merecerlas
despacio
y brisa oscura sobre la frente que vuelve
y Ja noche que de la mayor congoja nos libra:
la prolijidad de lo real”


DE NACHT DAT ZE IN ZUID OVER HEM WAAKTEN

Voor Letizia Alvarez de Toledo

Om het verscheiden van iemand

een geheim waarvan ik de vacante naam bezit
en waarvan de werkelijkheid ons ontgaat –
staat er tot aan de dageraad een huis open in Zuid,
een onbekend huis dat ik nimmer zal weerzien
maar dat mij vannacht verwacht
met wakker licht in de ochtenduren van de slaap,
vermagerd door kwade nachten, anders,
van een minutieuze werkelijkheid.

Naar zijn van dood zware wake ben ik onderweg
door straten kaal als herinneringen,
door de royale tijd van de nacht,
zonder ander hoorbaar leven
dan de vage buurtbewoners naast het gedoofde warenhuis
en wat verdwaald gefluit.

Met trage tred, en alle tijd van de wereld,
bereik ik het blok en het huis en de brave deur
die ik zoek
om te worden onthaald door plichtmatig plechtige mensen
die de leeftijd hebben van mijn ouders,
en wij worden elkaars gelijken in een voor
de gelegenheid op orde gebrachte kamer
die uitziet op de patio – een patio die in de macht en de
heelheid is van de nacht
en wij praten zomaar wat, omdat de werkelijkheid
groter is,
en we zijn lusteloos en Argentijns in de spiegel
en de maté die rondgaat meet de lege uren.

Mij ontroeren de kleine wijsheden
die bij elk overlijden van ,nemen vallen

gewoonte van wat boeken, van een sleutel,
van een lichaam tussen de anderen –
onhervindbare bezigheden die voor hem
de vriendschap zijn geweest van deze wereld.
Ik weet dat ieder voorrecht, hoe verborgen ook,
tot het geslacht van het wonder behoort,
en veel daarvan heeft het deelnemen aan deze wake,
bijeen rond wat men niet kent: de Dode,
bijeen om geen contact te maken
of over zijn eerste nacht in de dood te waken.

(De wake slijt de gezichten;
onze ogen breken van boven zoals Jezus.)

En de dode, de ongelofelijke?
Zijn werkelijkheid is onder de bloemen
die anders zijn dan hij
en zijn sterfelijke gastvrijheid
geeft ons weer een herinnering erbij voor de tijd
en ernstige straten van Zuid om langzaam waard te zijn
en donkere wind op ons voorhoofd die weerkeert
en de nacht, die ons bevrijdt van het grootste
verdriet: de omslachtigheid van het werkelijke.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 70-73


A FRANCISCO LÓPEZ MERlNO

Si te cubriste, por deliberada mano, de muerte,
si tu voluntad fue rehusar todas las mañanas del mundo,
es inútil que palabras rechazadas te soliciten,
predestinadas a imposibilidad y a derrota.

Sólo nos queda entonces
decir el deshonor de las rosas que no supieron
demorarte,
el oprobio del día que te permitió el balazo y el fin.

¿Qué sabrá oponer nuestra voz
a lo confirmado por la disolución, la lágrima, el mármol?
Pero hay ternuras que por ninguna muerte son menos

  • las íntimas, indescifrables noticias que nos cuenta
    la música,
    la patria que condesciende a higuera y aljibe,
    la ardiente gravitación del amor
    los cargados minutos que justifican
    esta abrumada vida.

Pienso en ellos y pienso también, amigo escondido,
que tal vez a imagen de la predilección, obramos
la muerte,
que la supiste de campanas, niña y graciosa,
hermana de tu aplicada letra de colegial,
y que hubieras querido distraerte en ella como, en
un sueño
en el que nos bendice el olvido.
Si esto es verdad y si cuando el tiempo nos deja,
nos queda un sedimento de eternidad, un gusto del
mundo,
entonces es ligera tu muerte,
como los versos en que siempre estás esperándonos,
entonces no profanarán
tu tiniebla estas amistades que invocan.


AAN FRANCISCO LÓPEZ MERlNO

Als jij je, door doelbewuste hand, met dood bedekte,
als het jouw wil was alle ochtenden van de wereld
af te slaan,
heeft het geen zin dat geweigerde woorden jou oproepen,
voorbestemd tot onmogelijkheid en nederlaag.

Dan rest ons slechts
de oneer te vermelden van de rozen die jou niet konden
stoppen,
de smaad van de dag die jou het pistoolschot en het
einde liet.

Wat zal onze stem inbrengen tegen
het bevestigde door de ontbinding, de traan, het
marmer?
Maar er zijn genegenheden die voor geen enkele dood
onderdoen – het intieme, onontcijferbare nieuws
dat de muziek ons vertelt,
het vaderland dat afdaalt tot vijgenboom en put,
de brandende aantrekkingskracht van de liefde –
de geladen minuten
die dit deprimerende leven draaglijk maken.

Daaraan denk ik en ik denk ook, verborgen vriend,
dat wij de dood wellicht vormen naar het beeld van
onze voorkeur,
dat jij de dood kende van klokken, meisjesachtig en
bevallig,
zuster van jouw toegewijde schrift van scholier,
en dat jij je met haar had willen amuseren
als in een droom waarin de vergetelheid ons zegent
Als dat waar is en als wanneer de tijd ons verlaat
een bezinksel van eeuwigheid ons rest,
een smaak van de wereld,
dan is jouw dood licht,
zoals de verzen waarin jij altijd op ons blijft wachten,
dan zullen deze vriendschappen die aanroepen
geen ontheiliging zijn van jouw duisternis.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 74-77


DEL INFIERNO Y DEL CIELO

El Infierno de Dios no necesita
el esplendor del fuego. Cuando el Juicio
Universa! retumbe en las trompetas
y la tierra publique sus entrañas
y resurjan del polvo las naciones
para acatar la Boca inapelable,
los ojos no verán los nueve círculos
de la montaña inversa; ni la pálida
pradera de perennes asfodelos
donde la sombra del arquero sigue
la sombra de la corza, eternamente;
ni la loba de fuego que en el ínfimo
piso de los infiernos musulmanes
es anterior a Adán y a los castigos;
ni violentos metales, ni siquiera
la visible tiniebla de Juan Milton.
No oprimirá un odiado laberinto
de triple hierro y fuego doloroso
las atónitas almas de los réprobos.

Tampoco el fondo de los años guarda
un remoto jardín. Dios no requiere
para alegrar los méritos del justo,
orbes de luz, concéntricas teorías
de tronos, potestades, querubines,
ni el espejo ilusorio de la música
ni las profundidades de la rosa
ni el esplendor aciago de uno solo
de sus tigres, ni la delicadeza
de un ocaso amarillo en el desierto
ni cl antiguo, natal sabor del agua.
En su misericordia no hay jardines
ni luz de una esperanza o de un recuerdo.

En el cristal de un sueño he vislumbrado
el Cielo y el Infierno prometidos:
cuando el Juicio retumbe en las trompetas
últimas y el planeta milenario
sea obliterado y bruscamente cesen
¡oh Tiempo! tus efímeras pirámides,
los colores y líneas del pasado
definirán en la tiniebla un rostro
durmiente, inmóvil, fiel, inalterable
(tal vez el de la amada, quizá el tuyo)
y la contemplación de ese inmediato
rostro incesante, intacto, incorruptible,
será para los réprobos, Infierno;
para los elegidos, Paraíso.

1942


OVER HEL EN HEMEL

Gods Hel heeft de schittering van het vuur
niet nodig. Als het Laatste Oordeel schalt
in de bazuinen en de aarde haar
ingewanden ontbloot en uit het stof
de volkeren verrijzen om de Mond
te eren die geen tegenspraak gedoogt,
zullen de ogen niet de negen kringen
ontwaren van de omgekeerde berg
en niet de vale weide van gedurige
affodillen waar de schim van de boogschutter
voor immer de schim van de hinde volgt;
en geen wolvin van vuur die op de laagste
verdieping van de hel der muzelmannen
voortijdig is aan .Adam en de straffen;
en geen kwellende metalen, en zelfs niet
de zichtbare duisternis van John Milton.
Geen afschrikwekkend labyrint van driewerf
ijzer en pijnlijk vuur zal de verblufte
zielen van de verworpenen vermorzelen.

Al evenmin wacht op het eind der jaren
een verre hof. Om de verdiensten van de
gerechte op te luisteren behoeft God
geen werelden van licht of concentrische
theorieën van tronen, machten, cherubijnen
of de fictieve spiegel van de muziek
of de peilloze diepten van de roos
of de onheilspellende pracht van één
enkele zijner tijgers, of het tedere
geel van een westerzon in de woestijn
of de oorspronkelijke smaak van ’t water.
In zijn erbarmen gaat het niet om tuinen
of licht van hoop of van herinnering.

In een heldere droom heb ik een glimp
van de beloofde Hemel en Hel opgevangen:
Als straks het Oordeel weergalmt in de laatste
bazuinen en de duizendjarige planeet
vervalt en plotseling, oh Tijd!, jouw eendags-
piramiden ophouden te bestaan,
zullen de kleuren en de lijnen van
’t verleden in het duister de vorm aannemen
van een slapend, sereen, waarachtig, eeuwig gezicht
(wellicht van je geliefde, wie weet van jezelf)
en het aanschouwen van dat onverwijlde,
blijvende, ongerepte, onverwelkbare
gezicht zal voor de verworpenen Hel
en voor de uitverkorenen de Hemel zijn.

1942

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 82-85


EL INSTANTE

¿Dónde estarán los siglos, dónde el sueño
De espadas que los tártaros soñaron,
Dónde los fuertes muros que allanaron,
Dónde el Arbol de Adán y el otro Leño?
El presente está solo. La memoria
Erige el tiempo. Sucesión y engaño
Es la rutina del reloj El año
No es menos vano que la vana historia.
Entre el alba y la noche hay an abismo
De agonias, de luces, de cuidados;
El rostro que se mira en los gastados
Espejos de la noche no es el mismo.
El hoy fugaz es tenue y es eterno;
Otro Cielo no esperes, ni otro Infierno


HET OGENBLIK

En waar zijn de eeuwen heen, waar is de droom
Gebleven die Tartaarse zwaarden droomden
En waar de zware muren die zij sloopten,
Waar is het Hout en waar is Adams Boom?
Het heden is alleen. De heugenis
Bewerkt de tijd. Opeenvolging, bedrog
Is de routine van de klok. Zo hol
Het jaar, zo hol is de geschiedenis.
Tussen ochtend en avond ligt een spanne
Van zieltogen, van lichten en van angsten;
Het gezicht dat zich ziet in de versleten
Spiegels van de nacht is niet meer hetzelfde.
Het vluchtig nu is even ijl als eeuwig;
Verwacht geen andere Hel, geen andere Hemel.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 100-111


SOY

Soy el que sabe que no es menos vano
Que el vano observador que en el espejo
De silencio y cristal sigue el reflejo .
O el cuerpo (da lo mismo) del hermano.
Soy, tácitos amigos, el que sabe
Que no hay otra venganza que el olvido
Ni otro perdón. U n dios ha concedido
Al odio humano esta curiosa llave.
Soy el que pese a tan ilustres modos
De errar, no ha descifrado el laberinto
Singular y plural, arduo y distinto,
Del tiempo, que es de uno y es de todos.
Soy el que es nadie, el que no fue una espada
En la guerra. Soy eco, olvido, nada.


IK BEN

Ik ben die zich niet minder ijdel weet
Dan de ijdele kijker die in de spiegel
Van zwijgend glas het dubbelbeeld bespiedt
Of (zo men wil) het lichaam van zijn broer.
Ik ben, oh stille vrienden, hij die weet
Dat er geen andere wraak is en geen ander
Vergeven dan vergeten. Die merkwaardige
Raad heeft een god aan ’s mensen haat gegeven.
Ik ben die ondanks al dat fraaie dolen
Het enkel- en meervoudige, vermoeiende
En verscheiden labyrint van de tijd,
Dat een en allen treft, niet heeft ontcijferd.
Ik ben die niemand is, die geen zwaard was
In de strijd. Echo, vergetelheid, niets.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 198-199


SON LOS RIOS .

Somos el tiempo. Somos la famosa
parábola de Heráclito el Oscuro.
Somos el agua, no no el diamante duro,
la que se pierde, no la que reposa.
Somos el río y somos aquel griego
que se mira en el río. Su reflejo
cambia en el agua del cambiante espejo,
en el cristal que cambia como el fuego.
Somos el vano río prefijado,
rumbo a su mar. La sombra lo ha cercado.
Todo nos dijo adiós, todo se aleja.
La memoria no acuña su moneda
y sin embargo hay algo que se queda
y sin embargo hay algo que se queja.


WIJ ZIJN DE RIVIEREN

Wij zijn de tijd. Wij zijn de onvermijdelijke
parabel van Heraclitus de Duistere.
Het harde diamant is niet ons thuis,
maat ’t water; niet dat rust doch dat verglijdt.
Wij zijn de stroom, doch tegelijk die Griek
die zich in de rivier beziet. Zijn beeld
verandert in het water van de spiegel
welks glas als vlam verandert. De futiele
rivier die voor haar zee is voorbeschikt
zijn wij, op weg door duisternis omgeven.
Alles zei ons vaarwel, alles verdwijnt.
’t Geheugen heeft geen boodschap aan de tijd.
Maar ondanks alles is er iets dat blijft
en ondanks alles is er iets dat treurt.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem, pag. 310-311


Israël, 1969

Ik vreesde dat in Israël
verraderlijk zoet de nostalgie
zou dreigen die de eeuwenoude diaspora’ s
als trieste schat verzamelden
in steden van de ongelovige, in jodenwijken,
in de zonsondergangen van de steppe en in dromen,
de nostalgie van wie naar jou verlangden, Jeruzalem,
aan de wateren van Babylonië.
Ben jij iets anders, Israël, dan die nostalgie,
die wil om in de grillige vormen van de tijd
je oude magische boek te redden, je liturgieën,
je eenzaamheid met God?
O nee. De oudste natie
is ook de jongste.
Je hebt de mensen niet verleid met tuinen,
met het verveelde goud,
maar met de strenge discipline, het laatste land.
Israël heeft zonder woorden tegen hen gezegd:
Je zult vergeten wie je bent.
Je zult de ander die je achterliet vergeten.
Je zult vergeten wie je was in het land
dat jou zijn avonden en ochtenden gaf
en waaraan jij je nostalgie niet schenken zult.
Je zult de taal van je ouders vergeten en de taal van het Paradijs leren.
Je zult een Israëliër zijn, je zult soldaat zijn.
Je zult het vaderland met moerassen bouwen;
je zult het met woestijnen stichten.
Je broer, van wie je het gezicht nooit hebt gezien, zal met je samenwerken.
We garanderen je maar één ding: je plaats in de strijd.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten, Amsterdam 2011 (De Bezige Bij), p. 594-595


EL REMORDIMIENTO

He cometido el peor de los pecados
Que un hombre puede cometer. No he sido
Feliz. Que los glaciares del olvido
Me arrastren y me pierdan, despiadados.
Mis padres me engendraron para el juego
Arriesgado y hermoso de la vida,
Para la tierra, el agua, el aire, el fuego.
Los defraudé. No fui feliz. Cumplida
No fue su joven voluntad. Mi mente
Se aplicó a las simétricas porfías
Del arte, que entreteje naderías.
Me legaron valor. No fui valiente.
No me abandona. Siempre está a mi lado
La sombra de haber sido un desdichado


WROEGING

Ik heb de grootste van de zonden die er zijn
bedreven. Ik was niet gelukkig. Mogen
de gletsjers van het vergeten mij het ravijn
in sleuren, wissen, zonder mededogen.
Mijn ouders maakten mij voor het geduchte
maar wonderschone spel van het bestaan,
voor de aarde, het water, voor het vuur, de lucht.
Ik stelde hen teleur. Ik voldeed niet aan
hun jonge wil. Ik heb alleen geleefd
voor koppige symmetrieën van de kunst
die onbeduidendheden samenweeft.
Zij gaven me de moed. Ik heb die gunst
versmaad. Dit achtervolgt mij nog het meest:
ik ben een ongelukkig mens geweest.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten, Amsterdam 2011 (De Bezige Bij), p.847


OP IJSLAND DE DAGERAAD

Dit is de dageraad.
Hij gaat vooraf aan zijn mythologieën en de Witte Christus.
Hij zal de wolf verwekken en de slang
die ook de zee is.
De tijd beroert hem niet.
Hij heeft de wolf verwekt, de slang
die ook de zee is.
Ik zag het schip vertrekken dat men zal beslaan
met nagels van de doden.
Hij is de duistere spiegel waarin God,
die geen gezicht heeft, zich bekijkt.
Hij is nog zwaarder dan zijn zeeën
en hoger dan de hemel.
Hij is een grote muur die hangt.
Hij is de dageraad op IJsland.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten, Amsterdam 2011 (De Bezige Bij), p. 851


BARUCH SPINOZA

Het westen met zijn gouden nevelluister
verlicht het raam. Het manuscript verbeidt
de schrijver en is vol oneindigheid.
Iemand denkt God uit in het schemerduister.
Een man brengt God tot leven. Het is een jood
met droeve ogen en olijvenhuid;
de tijd draagt hem en maakt hem lotgenoot
van het blad waar het stromend water zich om sluit.
Het is niet erg. De tovenaar bouwt voort
aan God met verfijnde geometrie;
vanuit zijn ziekte en vanuit zijn niets
blijft hij zijn God verheffen met het woord.
Hem werd de gulste liefde toebedacht,
de liefde die geen liefde terugverwacht.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten, Amsterdam 2011 (De Bezige Bij), p. 859


VOOR EEN VERSIE VAN DE I TJING

De toekomst ligt al vast, niet minder dan
het star verleden. Elk ding staat gegrift
als een stille letter van het eeuwig schrift,
dat ondoorgrondelijk het boek vult van
de tijd. Wie net van huis is weggegaan
is al terug. Ons leven is het pad
dat wat geweest is en wat komt omvat.
Niets dat vaarwel zegt. Niets dat ons verlaat.
Geef je niet over. Deze kooi is dicht
en donker, de eeuwig ijzeren weg gewis,
maar een hoekje ergens in je hechtenis
is wellicht broos en toont een spleetje licht.
Onstuitbaar als een pijl verloopt het lot,
maar spiedend in de kieren nestelt God.

p. 861

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten, Amsterdam 2011 (De Bezige Bij) (vertaling Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer)


HERÁCLITO

El segundo crepúsculo.
La noche que se ahonda en el sueno.
La purificación y el olvido.
El primer crepúsculo.
La mañana que ha sido el alba.
El día que fue la mañana.
El día numeroso que será la tarde gastada.
El segundo crepúsculo.
Ese otro hábito del tiempo, la noche.
La purificación y el olvido.
El primer crepúsculo …
El alba sigilosa yen el alba
la zozobra del griego.
¿Qué trama es ésta
del será, del es y del fue?
¿Qué río es este
por el cual corre el Ganges?
¿Qué rio es éste cuya fuente es inconcebible?
¿Qué río es este
que arrastra mitologias y espadas?
Es inútil que duerma.
Corre en el sueño, en el desierto, en un sótano.
El rio me arrebata y soy ese rio.
De una materia deleznable fui hecho, de misterioso tiempo.
Acaso el manantial está en mí.
Acaso de mi sombra
surgen, fatales e ilusorios, los dias.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten, Amsterdam 2011 (De Bezige Bij), 542


HERACLITUS

De tweede schemering.
De nacht die dieper wordt wanneer je slaapt.
De loutering en de vergetelheid.
De eerste schemering.
De ochtend die eerst dageraad was.
De dag die ochtend was.
De drukbevolkte dag die de versleten avond wordt.
De tweede schemering.
Die andere gewoonte van de tijd, de nacht.
De loutering en de vergetelheid.
De eerste schemering …
De stille dageraad en in de dageraad
de hoofdbrekens van de Griek.
Wat is dit voor verband
tussen zal zijn en is en is geweest?
Wat is dit voor rivier
waardoor de Ganges stroomt?
Wat is dit voor rivier waarvan de bron niet te bevatten is?
Wat is dit voor rivier
die zwaarden meesleurt en mythologieën?
Het is zinloos dat hij slaapt.
Hij stroomt in onze slaap, in de woestijn en in een kelder.
De rivier sleurt mij mee en ik ben die rivier.
Ik ben gemaakt van broze stof, van raadselachtige tijd.
Misschien bestaat de bron in mij.
Misschien ontspringen uit mijn schaduw,
noodlottig en bedrieglijk, de dagen.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten. Vertaling Barber van de Pol & Maarten Steenmeijer. Amsterdam 2011, (De Bezige Bij) 542-543


COSMOGONÍA

Ni tiniebla ni caos. La tiniebla
requiere ojos que ven, coma el sonido
y el silencio requieren el oído,
y el espejo, la forma que lo puebla.
Niel espacio ni el tiempo. Ni siquiera
una divinidad que premedita
el silencio anterior a la primera
noche del tiempo, que será infinita.
EI gran río de Heráclito el Oscuro
su irrevocable curso no ha emprendido,
que del pasado fluye hacia el futura,
que del olvido fluye hacia el olvido.
Algo que ya padece. Algo que implora.
Después la historia universa!. Ahora.


ONTSTAAN VAN HET HEELAL

Geen duisternis of chaos. Duisternis
heeft ogen nodig die haar zien, en voor
geluid en stilte behoeft men het oor,
terwijl de vorm voor een spiegel nodig is.
Er is geen tijd en ruimte, zelfs geen schijn
van een godheid die de stilte heeft bedacht
voorafgaand aan de allereerste nacht
van de tijd, die zonder een eind zal zijn.
De stroom van Heraclitus is nog niet
zijn onherroepelijke loop bemeten,
die van het verleden naar de toekomst vliedt,
en ook vliedt van vergeten naar vergeten.
Iets smeekt er al, iets heeft er al geleden.
Dan de geschiedenis van de wereld. Heden.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten. Vertaling Barber van de Pol & Maarten Steenmeijer. Amsterdam 2011, (De Bezige Bij) 718-719


Voorwoord

De romantische opvatting dat dichters worden geïnspireerd door een Muze werd aangehangen door de klassieken; de klassieke opvatting van het gedicht als een intellectuele onderneming werd verkondigd door een romanticus, Poe, omstreeks 1846. Dat is paradoxaal. Afgezien van een paar losse gevallen van inspiratie door een droom -de droom van de herder waar-over Beda het heeft, de illustere droom van Coleridge – is het duidelijk dat in beide opvattingen een deel van de waarheid schuilt, al horen ze bij verschillende fasen van het proces. (Onder Muze moeten we verstaan wat de joden en Milton de Geest noemden en wat onze treurige mythologie het Onderbewuste noemt.) Wat mij betreft is de gang van zaken telkens min of meer hetzelfde. Het begint met een vorm, een soort afgelegen eiland dat ik ontwaar en dat later een verhaal of een gedicht zal worden. Ik zie het einde en ik zie het begin, niet wat zich daartussen bevindt. Dat wordt me geleidelijk onthuld, als de sterren of het toeval me goedgezind zijn. Ik moet op mijn weg door het schaduwgebied meer dan eens op mijn schreden terugkeren. Ik probeer zo min mogelijk in het ontstaansproces in te grijpen. Ik wil niet dat mijn meningen, die ongetwijfeld onbeduidend zijn, het vervormen. Het begrip geëngageerde kunst is naïef, want niemand weet helemaal wat hij aan het doen is. Een schrijver, erkende Kipling, kan een verhaal bedenken, maar niet doordringen tot de moraal ervan. Hij moet trouw zijn aan zijn verbeelding en niet aan de louter vluchtige omstandigheden van een veronderstelde ‘werkelijkheid’.
De literatuur begint bij het vers en het kan eeuwen duren voor ze de mogelijkheid van proza onderkent. Na verloop van vierhonderd Jaar heten de Angelsaksen een niet zelden bewonderenswaardige poëzie en een amper ontloken proza na. Het woord zou aanvankelijk een magisch symbool zijn geweest dat door de woekering van de tijd sleets is geraakt. Het zou de missie van de dichter zijn om het woord, al is het maar gedeeltelijk, zijn primitieve en nu verborgen kracht terug te geven. Ieder vers zou twee taken hebben: een nauwomschreven feit meedelen en ons fysiek raken, zoals de nabijheid van de zee. Ziehier een voorbeeld van Vergilius:

Tende banque manus ripae ulterioris amore
(En de handen van de laatste oevers omspanden de liefde)

En een van Meredith:

Not till the fire is dying in the grave
Look we for any kinship with the stars
(Pas als het vuur dooft in het graf / zoeken we naar enige verwantschap met de sterren)

Of deze alexandrijn van Lugones, wiens Spaans terug wil naar het Latijn:

El hombre numeroso de penas y de días.
(De mens die zo talrijk van pijnen en van dagen is.)

Zulke verzen vervolgen in de herinnering hun veranderlijke weg.

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten. Vertaling Barber van de Pol & Maarten Steenmeijer. Amsterdam 2011, (De Bezige Bij), 711/713


DE GETUIGE

In een stal die bijna in de schaduw van de nieuwe stenen kerk ligt, zoekt een man met grijze ogen en grijze baard, liggend in de stank van de beesten, nederig de dood zoals iemand de slaap zoekt. De dag verplaatst en vermengt de schaduwen in de armoedig ruimte, in overeenstemming met grootse, geheime wetten; buiten zien we de geploegde akkers en een holle door dode bladeren aan het oog onttrokken weg en een enkel wolvenspoor in de zwarte klei, daar waar de bossen beginnen. De man slaapt en droomt, vergeten. Het gelui voor het gebed wekt hem. In de koninkrijken van Engeland is klokgelui al een van de gewoonten van de middag, maar als kind heeft de man het gezicht van Wodan gezien, de huivering en vervoering om het goddelijke, het logge, houten, met Romeinse munten en zware gewaden bedekte af godsbeeld, het offeren van paarden, honden en gevangenen. Voor de dageraad zal hij sterven en met hem zullen de laatste rechtstreekse beelden van de heidense riten sterven en zij zullen niet weerkeren; de wereld zal een beetje armer zijn als deze Saks gestorven is.
Feiten die de ruimte bevolken en die ophouden te bestaan wanneer iemand sterft, kunnen ons verbazen, maar bij iedere doodsstrijd sterft een ding of een oneindig aantal dingen, tenzij er een geheugen van het heelal bestaat, zoals de theosofen hebben aangenomen. Er is in de tijd een dag geweest die de laatste ogen doofde waardoor Christus is gezien; de slag bij Junin en Helena’s liefde stierven met de dood van een mens. Wat zal er met mij gebeuren als ik sterf, welke hartbrekende of broze vorm zal de wereld verliezen? De stem van Macedonio Fernández, het beeld van een roodbruin paard in het lege land van Serrano en Charcas, een zwavelstok in de lade van een mahoniehouten schrijftafel?

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 2 Het verslag van Brodie en ander verhalen. Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, Barber van de Pol. pag. 478-479


PARADISO XXXI, 108

Diodorus Siculus vertelt de geschiedenis van een god die in stukken werd gesneden en verstrooid; wie heeft nooit dat gevoel gehad, tijdens het wandelen in schemering of het zoeken naar een datum in het verleden, dat iets oneindigs verloren is gegaan?
De mensen zijn een gelaat verloren, een onachterhaalbaar gelaat, en iedereen had wel die pelgrim (gedroomd in het empyreum, onder de Roos) willen zijn die in Rome de zweetdoek van Veronica ziet en gelovig fluistert: Jezus Christus, mijn God, waarachtige God, dus dit was je gelaat?
Langs een weg staat een stenen gezicht met een inscriptie die luidt: Het echte Portret van het Heilig Gelaat van de God van Jaén; als wij werkelijk wisten hoe het is geweest, zouden wij de sleutel tot de gelijkenissen in handen hebben en zouden wij weten of de zoon van de timmerman ook de Zoon van God was.
Paulus zag het als een verblindend licht dat hem velde; Johannes als de zon wanneer zij in haar hoogste stand staat; de Heilige Teresa zag het, vaak, badend in een rustig licht, maar de kleur van de ogen heeft zij nooit kunnen noemen.
Wij zijn die gelaatstrekken verloren, zoals een magisch getal, dat uit gewone cijfers bestaat, verloren kan gaan; zoals een figuur in de caleidoscoop voorgoed verloren gaat. Wij kunnen ze zien en toch niet kennen. Het profiel van een jood in de ondergrondse is misschien dat van Christus; de handen die ons een paar munten toeschuiven door een loket, herhalen misschien de handen die ooit door soldaten aan het kruis werden geslagen.
Misschien verbergt zich een trek van het gekruisigde gelaat in iedere spiegel; misschien stierf het gelaat en werd het uitgewist, opdat God allen kon zijn.
Wie weet zien wij het vannacht in de labyrinten van de droom en zullen wij dit morgen niet weten.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 2 Het verslag van Brodie en ander verhalen. Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, Barber van de Pol, pag. 484-485


EVERYTHING AND NOTHING

Niemand was in hem; achter zijn gelaat (dat zelfs op de slechte schilderijen van die tijd aan geen enkel ander doet denken) en achter zijn woorden, die weelderig, fantastisch en opgewonden waren, zat niet meer dan een beetje kou, een droom die niet door iemand werd gedroomd. Aanvankelijk dacht hij dat alle mensen waren zoals hij, maar de verwondering van een vriend die hij over die leegte aansprak, maakte hem zijn vergissing duidelijk en doordrong hem er voorgoed van, dat een individu niet mag verschillen van zijn soort. Hij had wel eens gedacht dat hij in de boeken een middel zou vinden tegen zijn kwaal, dus leerde hij het weinige Latijn en het nog schameler Grieks dat een tijdgenoot zou memoreren; later meende hij dat wat hij zocht wel eens in het uitoefenen van een elementaire rite van de mensheid kon schuilen en hij liet zich inwijden door Anne Hathaway, tijdens een lange junisiësta. Toen hij in de twintig was, ging hij naar Londen. Instinctief had hij zich al aangeleerd te veinzen dat hij iemand was, om te voorkomen dat zijn ware conditie, die van niemand, werd ontdekt; in Londen vond hij het beroep waarvoor hij was bestemd, dat van een acteur die op het toneel speelt dat hij een ander is, ten overstaan van samengekomen personen die spelen dat ze hem voor die ander houden. Zijn werk bij het toneel leerde hem een uitzonderlijk geluk kennen, missschien het eerste dat hij ervoer; maar zodra het applaus voor de laatste dichtregel had geklonken en de laatste dode van het toneel was gehaald, overviel hem opnieuw de gehate smaak van de onwerkelijkheid· Dan was hij niet langer Ferrex of Tamerlan maar werd hij weer niemand. In zijn benardheid ging hij andere helden en andere tragische fabels verzinnen. En terwijl het lichaam zijn lot als lichaam vervulde in Londense bordelen en taveernen, was de ziel die het bewoonde Caesar die doof is voor de waarschuwingen van de waarzegger, en Julia, die de leeuwerik verfoeit, en Macbeth, die op de onherbergzame heide praat met heksen die tegelijkertijd schikgodinnen zijn. Niemand was zoveel mensen als die mens, die evenals
de Egyptenaar Proteus alle verschijningsvormen van het zijn kon uitputten. Soms liet hij in een verborgen hoekje van zijn werk een bekentenis los, in het vertrouwen dat niemand die zou ontcijferen; Richard zegt dat in de ene persoon die hij was de rol van velen speelt, en Jago spreekt de merkwaardige woorden ik ben niet die ik ben. Het fundamentele samenvallen van bestaan, dromen en uitbeelden gaf hem beroemde passages in.
Twintig jaar lang volhardde hij in die gerichte waan, maar op een ochtend kwamen walging en afschuw over hem omdat hij zoveel koningen was die sterven door het zwaard en zoveel ongelukkige geliefden die elkaar vinden, uiteengaan en melodieus hun doodsstrijd strijden. Nog diezelfde dag besloot hij zijn theater verkopen. Binnen een week was hij teruggekeerd zijn geboortedorp, waar hij de bomen en de rivier van zijn kindertijd terugvond en hij verbond ze niet met die andere die de muze had verheerlijkt, illuster als ze waren door mythologische toespelingen en Latijnse woorden. Hij moest iemand zijn; hij was een impresario in ruste die fortuin heeft gemaakt en zich interesseert voor geldleningen, handelszaken en bescheiden woeker. Vrienden uit Londen bezochten hem regelmatig in zijn toevluchtsoord en voor hen hernam hij zijn rol als dichter.
De geschiedenis vermeldt verder dat hij zich, voor of na zijn dood, in het aangezicht van God wist en tegen Hem zei: Ik, die vruchteloos zoveel mensen hen geweest, wil één mens en ik zijn. De stem van God antwoordde vanuit een wervelwind: Ook ik ben niet; ik heb de wereld gedroomd zoals jij je werk hebt gedroomd, mijn Shakespeare, en tussen de gedaanten van mijn droom bevind jij je, die evenals ik velen bent en niemand.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 2 Het verslag van Brodie en ander verhalen. Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, Barber van de Pol, Pag. 489-491


INFERNO I, 32

Van de schemering van de dag tot de schemering van de avond zag een luipaard, in de laatste jaren twaalfde eeuw, een paar houten planken, een stuk of wat verticale ijzeren spijlen, wisselende mannen vrouwen, een muur en misschien een stenen richel vol dode bladeren. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat hij snakte naar liefde en wreedheid en het warme genoegen van het verscheuren en naar de wind vervuld hertengeur, maar iets in hem stikte en was in opstand en God sprak tot hem in een droom: In deze gevangenis leef je en zul je sterven, opdat een mens die ik ken een bepaald aantal keren naar je kijkt en je niet vergeet en je gestalte en symbool verwerkt in een gedicht dat zijn precieze plaats heeft in het stramien van het heelal. Je zit gevangen, maar je zult dat gedicht een woord hebben gegeven. In de droom verlichtte God de geringe intelligentie van het dier en dit begreep de redenering en aanvaardde zijn lot, maar toen hij wakker werd, was er in hem alleen een duistere berusting, een krachtige onwetendheid, want het mechanisme van de wereld is nogal ingewikkeld voor de eenvoud van het dier.
Jaren later, in Ravenna, stierf Dante, even ongerechtvaardigd en even alleen als ieder ander mens. In een droom verklaarde God hem het geheime doel van zijn leven en zijn werk; zo ontdekte Dante uiteindelijk tot zijn verwondering wie hij was en wat hij was en zegende zijn bitter lot. De traditie wil dat hij, toen wakker werd, het gevoel had dat hij iets oneindigs had gekregen en weer verloren, iets dat hij niet terug zou kunnen krijgen, niet eens meer ontwaren, want het mechanisme van de wereld is nogal ingewikkeld voor de eenvoud van de mens.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 2 Het verslag van Brodie en ander verhalen. Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, Barber van de Pol, pag. 494-495


BORGES EN IK

Het is de ander, Borges, wie de dingen overkomen. Ik loop door Buenos Aires en sta, misschien al werktuiglijk, stil om te kijken naar de boog van een vestibule en naar de tochtdeur; over Borges krijg ik nieuws via de post en ik zie zijn naam staan bij een college van professoren of in een biografisch lexicon. Ik houd van zandlopers, landkaarten, de typografie van de achttiende eeuw, de smaak van koffie en het proza Stevenson; de ander deelt die voorkeuren, maar op een ijdele manier die ze verandert: in toneelspelersattributen. Het zou overdreven zijn te beweren dat onze verhouding vijandig is; ik leef, ik laat me leven, opdat Borges zijn literatuur kan beramen en ik word door die literatuur gerechtvaardigd. Ik geef zonder meer toe dat hij bepaalde waardevolle bladzijden heeft geschreven maar die bladzijden kunnen mij niet redden, misschien omdat het goede al van niemand is, ook niet van de ander, maar van de taal of de traditie. Voor het overige ben ik gedoemd verloren te gaan, definitief, en maar een enkel ogenblik van mij zal in de ander kunnen overleven. Langzaam maar zeker zal ik alles aan hem afstaan, al is zijn perverse gewoonte om te vervalsen en te vergroten mij bekend. Spinoza was van mening dat alle dingen in hun wezen willen volharden; de steen wil eeuwig steen zijn en de tijger een tijger. Ik moet in Borges voortduren, niet in mijzelf (zo ik al iemand ben), maar ik herken mijzelf minder in zijn boeken dan in vele andere of in het ijverig arpeggio van een gitaar. Jaren geleden heb ik geprobeerd mijzelf van hem te bevrijden en ik ging over van de mythologieën van de voorstad op de spelletjes met de tijd en met het oneindige, maar die spelletjes zijn nu van Borges en ik zal andere dingen moeten bedenken. Mijn leven is derhalve een vlucht en ik verlies alles en alles is van de vergetelheid, of van de ander.
Ik weet niet wie van ons beiden deze bladzijde schrijft.

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)

Deel 2 Het verslag van Brodie en ander verhalen. Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, Barber van de Pol, Pag. 496-497


Bronnen

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 4 Het geheimschrift en andere gedichten. Ingeleid, gekozen, vertaald en van noten voorzien door Robert Lem

Borges, Jorge Luis, Werken in vier delen, Amsterdam 2003 (De Bezige Bij)
Deel 2 Het verslag van Brodie en ander verhalen. Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, Barber van de Pol

Borges, Jorge Luis, Alle gedichten. Vertaling Barber van de Pol & Maarten Steenmeijer. Amsterdam 2011, (De Bezige Bij)


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.