Hans Korteweg: Zonder einde…

 

Uit Hans Korteweg: Zonder einde van licht tot vorm, van vorm tot licht
Utrecht 1995 uitg. Servire ISBN 90 6325 479 2

De ladder naar het licht

Heer, waar zal ik u vinden?
Hoog en verborgen is uw plaats:
En waar zal ik u niet vinden?
De wereld is vol van uw glorie.
Jehoeda HaLevi
Een bekend chassidisch verhaal vertelt dat Rabbi Menachem Mendel van Kotzk een aantal geleerde mannen vroeg waar God woonde. Zij lachten hem uit. ‘Wat zegt u nu? De wereld is immers vol van zijn heerlijkheid!’Maar hij beantwoordde zijn eigen vraag ‘God woont waar men hem binnenlaat.’
Dat was een verhelderend antwoord, maar toch waren die geleerde mannen niet zo dom. Zij zeiden bijvoorbeeld niet dat God, zoals iedereen weet, in de hemel woont. Zij hielden het bij de concrete werkelijkheid de wereld en wat zij daarover hadden geleerd. De Rabbi van Kotzk ging verder dan zij. Hij maakte het persoonlijker en hij maakte duidelijk dat zelfs die concrete werkelijkheid nog een abstractie is als ik niet zelf de deur naar God opendoe.

Schil en kern

In iedere pijn is er een Heilige Vonk van God, maar deze is verhuld met vele gewa­den. Als een mens zich concentreert op het feit dat God ook daar in de pijn is, wordt het gewaad weggenomen en verdwijnt de pijn.
De Baal Sjem Tov

Als ik in deze wereld van dualiteit niet zelf de deur open voor God, verban ik God. Hij is overal, ook in de diepste materie, maar als ik de Eeuwige vergeet doordat ik mij blindstaar op het tijdelijke, dan sluit ik Hem met het tijdelijke buiten mij en zet ik mijzelf gevangen binnen het tijdelijke. We kunnen verlangen naar een weerstands­loos bestaan, daarvan hebben we immers weet, maar ons bestaan als individu in ruimte en tijd is per definitie een bestaan van weerstand en essentie, van schil en
kern. Als wij ons richten op de kern en ons niet identificeren met de schil, geven wij onszelf en ons bestaan terug aan de Ene.

Zet bitter om in zoet!

Jullie sluimerende wezens van de lagere wereld, met de afgesloten pupillen, ont­waak! Zet duisternis om in licht en bitter in zoet voordat je hier komt.
Zohar I, 4a23

We keren terug als we duisternis omzetten in licht, weerstand in beweging, wrok in liefde. Dat is niet een terugkeer na onze dood als een beloning voor een goed leven maar terwijl we hier zijn. Als we terugkeren, keren we terug met onze herin­neringen, onze gevoelens, onze neigingen, de fouten die we gemaakt hebben, heel onze situatie op deze aarde. Dat alles is brandstof en lichtbron, als we er geen
identiteit meer aan ontlenen en ons er niet meer aan vastklampen. Het principe van de terugkeer staat centraal in de kabbala, de joodse mystieke leer. Wij kunnen terugkeren naar de SchepperuithetNiets door de materie, door de slaap, door alles heen. We hebben de mogelijkheid om ons, door de vormen wereld heen, terug te wenden terwijl we in de vormenwereld blijven, en ook bewustzijn te krijgen van de
gebieden die boven die vormenwereld uitstijgen. Tot het bewustzijn overgaat in iets anders, dat je zijn zou kunnen noemen. Tot dat punt kunnen we terugkeren, terwijl we geworteld blijven in ruimte en tijd.
De drijfveer om deze weg te gaan kan nooit afkeer van de stoffelijke werkelijkheid zijn. Deze weg is geen vluchtweg en het is ook niet een magische weg. Het is een weg van overgave, in liefde. Het gaat er niet om dat het ‘ik’ vrede vindt, want het ‘ik’ kan nooit vrede vinden. Wat het kan is de fascinatie voor zichzelf verliezen en weer geheel ter beschikking komen voor zijn eigenlijke taak. Geworteld zijn in het
materiële bestaan en tegelijkertijd opstijgen tot in datgene wat boven het fysieke uitgaat, dat is de weg.

Voortdurend die eenheid van indalende inspiratie en opklimmende ervaring zijn. Dat is het werk en daarover spreken de grote geschriften voortdurend. Als geïncarneer­de wezens hebben we allemaal onze specifieke kwade aandrift of falingsneiging, die ons ertoe aanzet op een bepaalde manier middel punt te worden van ons universum en de leiding in handen te houden tot de dood erop volgt.
Ons levenswerk is steeds weer dat we ons ervan bewust worden dat we meer zijn dan ons ‘ik’ en dat we ons aanbieden voor wat er ook mag komen. Omdat we daar het meest van houden en ook omdat we daarin, als het erop aankomt, het beste zijn. Het godje spelen brengt ons alleen maar ellende.

De Jakobsladder

Hij droomde: zie een ladder op aarde neergezet, waarvan de top tot aan de hemel rijkt en de engelen van God klimmen erop en eraf
Genesis 28: 12

Het verhaal van de Jakobsladder in het boek Genesis geeft prachtig weer hoe je op ieder moment kunt terugkeren. Jakob is op de vlucht voor zijn broer Esau en gaat op weg naar zijn oom Laban. Tijdens de tocht moet hij overnachten.
Hij nam van de aanwezige stenen, schikte die als hoofdkussen en legde zich op die plaats te rusten. Hij droomde: Zie een ladder op aarde neergezet, waarvan de top tot aan de hemel rijkt en de engelen van God klimmen erop en eraf. En daar staat de Eeuwige naast hem en zegt: ‘Ik ben de Eewige, de God van je grootvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je ligt zal Ik jou en je nakomelingen geven, en je nageslacht zal worden als het stof der aarde en je zult je uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en het zuiden en door jou en je nakomelingen zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. Ik ben immers bij je en zal overal waarheen je gaat je behoeden en je weer terugbrengen op deze bodem; nee, Ik zal je niet verlaten, tot Ik gedaan heb wat Ik je heb toegezegd. ‘Jakob ontwaakte uit zijn slaap en zei: ‘Inderdaad’ de Eeuwige is op deze plaats aanwezig en ik wist het niet. ‘
Wanneer de persoonlijkheid eenmaal wakker is zegt ze: ‘De Eeuwige is op deze plaats aanwezig en ik wist het niet.’ ‘Deze plaats’ dat is iedere situatie waarin jij niet wakker was, maar wel diep van binnen aanspreekbaar. Ieder moment van slapend zijn, van op de vlucht zijn is tegelijkertijd ‘deze plaats’ waar je tot een dieper besef kunt kom en en kunt zeggen: ‘De Eeuwige is hier aanwezig en ik sliep, ik wist het
niet.’ Op deze plaats en in dit moment is een ladder neergelaten, waarlangs engelen eerst opklimmen en vervolgens afdalen. In dit bestaan.

Alles is licht
Dat de engelen zich op de ladder eerst omhoog en dan omlaag bewegen is niet toevallig. Wij moeten eerst ‘van beneden uit’ onszelf inzetten, in beweging komen voordat we kunnen ervaren dat de genade ‘van boven’ komt. Het is niet zo dat genade er pas is nadat we ons hebben ingezet. De hulp is er altijd, ook als we passief blijven en vinden dat het de verantwoordelijkheid van een hogere kracht is om ons weer op de been te helpen. Alleen heeft genade in zo’n geval geen wer­kingskracht, omdat we haar niet actief toelaten. We moeten van binnenuit de deur openmaken voor het licht. Het is belangrijk te beseffen dat alles wat je waarneemt om te beginnen stoffelijk is. Al het waargenomene is materie of een afspiegeling van materie. Ook gedachten en fantasieën zijn een afspiegeling van materie. Ze ont­staan uit een materiële wens, een materiële begeerte, een materiële angst. Al dat
stoffelijke is energie ook dat is belangrijk om te beseffen. En al die energie is tenslotte steeds weer licht. Wat je ook ziet, hoe ver je fantasie en je begeertes ook afdwalen, het komt altijd uit licht voort. Alles in jou wil zich weer met dat oerlicht verbinden en ernaar terugkeren. Dat is de gegeven hulp in dit stelsel van tijdruimte­lijkheid. Altijd. Of die hulp werkingskracht krijgt is volkomen afhankelijk van je inten­tie. Jij dient je vrije wil te gebruiken om terug te kunnen keren. Weliswaar zul je, wanneer je passief blijft en zelfs wanneer je actief tegen werkt, ook eens terugkeren naar het licht, maar dan duurt het langer en gaat het met meer lijden gepaard. De intentie van de mens versnelt het proces. Onze vrije wil biedt ons de uitgelezen mogelijkheid vrij te komen van de beperkingen in ruimte en tijd.

Bron en stroom

Het bestaan in de tijd en de ruimte is als een stroom die uit een oorsprong komt. Op het punt waar wij ons op de stroom bevinden, kunnen wij de oorprong op geen enkele manier beheersen. Het enige waar we toe in staat zijn is ons te verhouden tot dat deel van de stroom waar wij ons in bevinden. Dat is een basisgegeven van het menselijk zijn.
We hebben de mogelijkheid tot zelfreflectie tot reflectie in het algemeen en zelfs meer dan dat, tot inmenging, zoals het paradijsverhaal in Genesis ons laat zien. We zijn net als al het andere in deze wereld geschapen en we zijn uniek door het feit dat we ons op zoveel manieren kunnen verhouden tot al het geschapene. We hebben de mogelijkheid te antwoorden. Dat is genade. Maar tegelijkertijd is het een levens­gegeven dat al het stoffelijke alleen kan bestaan binnen bepaalde grenzen grenzen
waaraan wij niet kunnen tornen, die we hebben te accepteren. Wanneer deze gren­zen door mensen worden overschreden en dat gebeurt, dat is de weg die we gaan heeft dat gevolgen, meteen of na enige tijd. Dat is geen straf, het is een conse­quentie eigen aan het wezen dat wij zijn en de weg die wij gaan. In ons leven botsen we onvermijdelijk tegen de grenzen van ons zozijn.
Wij allen leren die consequenties kennen in de vervorming van onze ‘ik’structuur. We ervaren als we opgroeien dat we een afgescheidene worden, een eenzame, een zoekende, iemand die een bepaalde weg gaat. We hebben allemaal de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad gegeten en zijn de verdichting van deze tijdruimtelijkheid ingegaan. We zijn allemaal op onze eigen manier de boom des levens kwijtgeraakt door ons te vereenzelvigen met een bepaalde vervorming en ons daar als het ware in te vestigen. We zijn vergeten dat ons in deze toestand van verdichting de vrijheid is toegekend om de verdichting tot licht om te zetten.

Het principe van de schil

Alles bestaat uit een innerlijke kern met verschillende schillen die de kern bedekken. De gehele wereld is volgens dit patroon (geconstrueerd), boven en beneden: van het mysterieuze begin van het allerhoogste punt omlaag tot de laagste van alle niveaus, het is alles het een binnen het ander en weer het een binnen het ander, zodat we merken dat het een de schil is van het andere, en dit andere de schil is
van weer een ander. Alles hier beneden is volgens dit patroon geconstrueerd, zodat de sterfelijke mens naar dit beeld in deze wereld is: kern en schil, geest en lichaam, en alles is ten behoeve van de juiste ordening van de wereld.

Zohar I, 1 9b20a24

Die vervorming, die verdichting rondom onze kern, het bouwsel waar we ‘ik’ tegen zeggen, zit als een schil om ons heen. Ook dat is een levensgegeven. Het hoort bij ons bestaan in deze tijdruimtelijkheid. Geen levensgegeven maar een ervaringsge­geven is dat we ingaan tegen het leven wanneer we ons vereenzelvigen met de schil of ontkennen dat hij er is. Dat zou je slecht kunnen noemen in die zin dat we, zolang we daarin volharden, de status quo dienen en verzuimen de weg te gaan die we hebben te gaan om weer ontvankelijk te worden voor het licht. Zolang je je spiegelt in de schil en doet alsof dat de werkelijkheid is, blijfje in een toestand van vergetel­heid. Je weet niet meer wie je ten diepste bent en je laat na datgene te doen wat alleen jij kunt doen.
Het doorlichten van de schil neemt een aanvang als we erkennen dat de schillen werkelijkheid zijn in ons bestaan. Als we dat erkennen kunnen we leren onze ge­hechtheden op te geven. En dan kunnen we zien dat ze brandstof zijn energie om de weg terug te gaan. Ze zijn er ‘ten behoeve van de juiste ordening van de wereld’.
Het beeld van de schil is heel oud. In het begin van het boek Genesis wordt al verwezen naar het principe van de schillen. Er staat dat de Eeuwige de mens op zijn tocht uit de Hof van Eden bedekt met kleren gemaakt van huiden (Gen. 3:21).
Het goddelijk geschenk van dit dierlijk omhulsel maakt het ons mogelijk in tijd en ruimte te leven, maar er bestaat ook het gevaar dat we ermee vergroeien en dat we gaan denken dat wij zijn zoals deze beschermingslaag.
We dienen ons niet in welke vorm dan ook te hechten. Het werk is ons te verhou­den tot de schillen in plaats van ons erdoor te laten bepalen. Ze zijn onderdeel van dit bestaan maar niet de essentie. Ze dienen ertoe, net als bij een vrucht, de kern te laten groeien. De schillen zijn noodzaak, de vrucht is de essentie. Wanneer de vrucht gerijpt is, kan hij gegeten worden. ‘De schil komt voor de vrucht Wie de
vrucht wil eten moet eerst de schil breken.’

Waarom, waarom?

We kunnen over onwetendheid denken als een beginloos begin. Als mensen de Boeddha vroegen naar het begin van het universum, beantwoordde hij deze vraag nooit. Dit was een van de zaken die je niet dient te overwegen.
Ayya Khema

Overal in zijn bestaan komt de mens weerstanden tegen die zich van hem meester dreigen te maken of beter gezegd: waaraan hij verslaafd dreigt te raken. Zo zelden voelt hij zich helemaal vrij en helder
en gelukkig. Bijna altijd is er wel iets dat hem dwarszit, benauwt, bewolkt of waar hij door bezeten is. En menigeen slaakt dan ook de verzuchting: ‘Waarom, o waarom?!’ Waarom moet dit mij overkomen?
Waarom zeg ik niet gewoon wat ik wil?
Waarom ben ik toch zo bang? Waarom is het leven zo? Waarom is het kwaad er? Het boeddhisme beschouwt avidya, onwetendheid, als de wortel van alle kwaad. Blindheid voor de onbenoembare werkelijkheid en het voor werkelijkheid aanzien van de wereld van de verschijnselen is de grondslag van het lijden.
Avidya is ‘de slang in het paradijs’ die de keten in gang zet van oorzaak en gevolg, van onderscheidend bewustzijn, begeerte en hechten, en geboorte en dood en weer geboorte. Avidya doet ‘drinken van het zoute water dat de dorst slechts vergroot’.
Met grote helderheid beschrijft men deze keten van oorzaak en gevolg. En steeds komt op een bepaald moment dan de vraag: ‘En wat is/was er voor avidya? En waarom was avidya er?’ En dan is het antwoord zwijgen, want op deze vraag is geen antwoord. Onwetendheid is het uitgangspunt het is het kaartspel waarmee we het spel spelen. Daar is verder niets meer over te zeggen in termen van oorzakelijkheid.

We denken steeds dat we de problemen van het heden kunnen oplossen als we het verleden geheel kunnen doorschouwen. Dat is echter een illusie. Er komt een punt waar je jezelf niet meer kunt kennen omdat de blinde vlek de blinde vlek niet kan zien. Daar baat verdere analyse niet meer. En wie dan toch verder in het waarom tracht terug te gaan, komt ernstig in de problemen. Waarom? Omdat dat zo is.

Het enthousiasme van de kwade aandrift

De volgende vraag is: ‘Maar kunnen we de kwade aandrift dan niet voorgoed uit ons snijden of in ieder geval het zwijgen opleggen?’ Op deze vraag geeft de Talmoed een schitterend antwoord. In het traktaat Joma (69b) wordt verteld dat de kwade aandrift werd gevangen, in een loden pot werd opgesloten en dat de opening van de pot met lood werd afgesloten, omdat ‘lood de stem absorbeert’. De kwade aandrift kon nu niet meer door de mensen gehoord worden; de stem van de verleiding was uit de wereld geholpen.
Reden tot grote vreugde, maar ‘ze hadden hem drie dagen opgesloten en toen zochten ze in het hele land Israël naar een vers ei en ze konden het niet vinden’. Het kwaad is verdwenen, maar het leven is nu ook verdwenen. En dat is een nog veel groter kwaad. De oplossing is niet het opsluiten van onze begeerte en het is ook niet het klakkeloos volgen van onze begeerte.
Het sterkst worden we hiermee geconfronteerd in ons seksuele leven. Iedereen is geboren uit seksuele drift. En iedereen heeft in eerste aanleg de neiging zich of helemaal te laten beheersen door die drift of zich ervoor af te sluiten.
Maar wie zijn seksualiteit probeert te doden of zijn driften achterna loopt komt niet toe aan het afpellen van de schil en dringt niet door tot de essentie. Hij blijft aan de oppervlakte. De kunst is die enorme kracht levend te houden, zonder je erdoor te laten beheersen. Rabbi Awraham Chaim van Zlatchov vertelt naar aanleiding van bovenstaande Talmoedtekst wat zijn leermeester, de Maggied van Mezzeritch, hierover onderrichtte:
De mens moet God dienen met het enthousiasme dat afkomstig is van de kwade aandrift. Hij [de Maggied van Mezzeritch) onderrichtte dat dit de betekenis is van de leer, dat toen de Wijzen de aandrift tot seksuele zonde te niet deden, ‘zij zelf niet een vers ei konden vinden ‘ ( . .) Toen de aandriff tot seksuele zonde totaal te niet was gedaan, verloren de mensen alle enthousiasme. Zij konden zelfs niet met gevoel bidden op de Sjabbat en de feestdagen als de heiligheid van omhoog komt en er geen voorbereiding vereist is. . . Alle enthousiasme had opgehouden te be­staan. De kwade aandrif is daarom inderdaad de hoofdzaak. Ieder mens moet het enthousiasme dat afkomstig is van de kwade aandrift opnemen en haar gebruiken om God te dienen.

Niet vermijden en je evenmin laten meeslepen, dat is de grondregel. Als je tijdens het seksuele contact bereid bent je te blijven verbinden met de Eeuwige, dan is het mogelijk de uitersten hoog en laag, geest en drift te verbinden in een wereld. Dan is vrijen bidden en bidden vrijen. Al het andere dient alleen zichzelf en maakt verbin­ding onmogelijk.
Het blijft belangrijk te beseffen dat jij zelf niet het laatste criterium bent, hoe wijs en ervaren je ook mag zijn. Je grootste kwaliteit is ten slotte ook je grootste struikelblok. Het is onmogelijk jezelf helemaal te zien. Dat is een haast onverteerbaar besef voor het ‘ik’. Wanneer je, levend in dat besef, toch doet wat je kunt om de kern bloot te leggen, scheurt de schil die ‘ik’ heet. Dat gebeurt niet een keer maar talloze keren. Want na iedere verlossende scheuring probeert het ‘ik’ zichzelf weer te lijmen. Iedere verlossing wordt voorafgegaan door een teleurstelling. Steeds weer worden we teleurgesteld in iets waarmee we onszelf een genoegen wilden doen en dat niet in overeenstemming is met onze werkelijkheid. Dat is een gezonde teleurstelling; het is het besef dat je met zelfbevrediging je ‘zelf’ niet kunt bevredigen.

De besnijdenis

Een van de hoofdpersonen uit het boek Genesis, de aartsvader Abraham, was een man die dit besef concreet gestalte gaf in zijn bestaan. Met vergaande gevolgen, zoals we nog zullen zien. Wanneer Abraham 99 jaar is sluit de Eeuwige met hem het verbond van de besnijdenis. De Eeuwige zegt: ‘Dit is Mijn verbond tussen Mij en jullie en jullie nakomelingen, waaraan jullie je moeten houden: Besneden wordt bij jullie, al wat van het mannelijk geslacht is. Jullie moeten de voorhuid van jullie lichaam besnijden en dit zal het verbondsteken zijn tussen Mij en jou.’ (Genesis 17:1011)
Alle mannen uit het huis van Abraham, inclusief hij zelf en hij is 99 jaar dienden dus besneden te worden. Dat is niet alleen een pijnlijke ingreep op de meest intieme plek van het mannelijk lichaam, het heeft ook vergaande consequenties op het fysieke en emotionele vlak. De mannelijke voorhuid kan net als de gewone huid het genoegen geven van warmte en genot. Iedereen kan zijn eigen huid aanraken en zichzelf genot geven door er over te wrijven.
Aan dat genot kun je je hechten en dat geeft een illusie van continuïteit. Wij gaan geloven dat we binnen de omslotenheid van de huid een eeuwigheidswaarde heb­ben. We gaan die waarde ook toekennen aan andere omhulsels zoals onze relatie, ons huis, ons werk, ons volk. Aan al die omhulsels ontlenen we een belangrijk deel van onze identiteit en onze levensbevrediging en het liefst zouden we dit alles houden zoals het is. Het geestelijke principe van schil en kern manifesteert zich in het mannelijk lichaam als eikel en beschermende voorhuid. Zonder voorhuid is de eikel teer en kwetsbaar. Tegelijker tijd biedt het bewegen van de voorhuid ook de mogelijkheid om de eikel te prikkelen, waardoor het mogelijk is eigenhandig door wrijving vuur op te wekken. Als je jezelfkunt bevredigen hoef je geen anderen tot je toe te laten om lust in je leven te voelen. Je kunt volstaan met genot door wrijving zonder het risico dat je in contact met anderen echt door het vuur moet gaan. Alles kan in die zin veilig blijven. Alles kan bij het oude blijven, want jij weet immers het beste hoe het moet.

De onthulling van de lippen

Maar Moshe sprak ten aanhoren van de Eeuwige: ‘Ach, als de kinderen van Jisrael al niet naar me luisteren hoe zal Faro dan naar me luisteren, bovendien ben ik niet goed van de tongriem gesneden. ‘ [lett. ben ik een onbesnedene van lippen)
Exodus 6: 12

Mozes, de grootste joodse profeet, zegt hier dat hij een onbesnedene van lippen is. Dat is pure bescheidenheid. Mozes is juist zo’n grote profeet doordat hij steeds weer bereid is zich niet door de omhulling te laten leiden, maar vanuit het binnenste te spreken. Je kunt je voorstellen dat iemand die zo spreekt in de momenten van zelfreflectie denkt dat hij gebrekkig spreekt, omdat hij niet zelf zijn woorden vormt.
Maar wat is nu dat principe van de besnijdenis van de lippen? Wat zijn onbesneden lippen? Dat zijn lippen die in een schil gevangen zijn en een eigen leven leiden. Ze kunnen het niet laten bespiegelend te spreken, over zichzelf en over anderen. Bespiegelend spreken over anderen is meestal kwaadspreken. Kwaadspreken geeft een merkwaardige soort bevrediging, die we allemaal kennen. Het is erg verleidelijk met een ander in een samenzweerderige ‘onskentons’sfeer te bespreken wat een derde niet van zichzelf ziet en fout doet. Wanneer je dat doet, creeër je een nieuwe schil binnen een wereld van schillen. In die afgescheidenheid ben je onkwetsbaar en dus veilig. Maar er gebeurt meer. De kwade tong is ook dat je feitelijk de ander zonder diens medeweten als richtsnoer neemt om je eigen ‘ik’ aan af te meten. Je gebruikt de ander om het bestaan van het eigen ‘ik’ te bevestigen. In jouw vergelij

king kom jij er altijd goed vanaf, want jij maakt die met jouw regels, in het bijzijn van iemand met wie je de stilzwijgende afspraak hebt dat je elkaars illusie niet doorkruist met het spreken van de waarheid. Door je afwijzing van de onwetende derde geef je elkaar in een veilige want voor buitenstaanders niet toegankelijke omgeving verbale schouderklopjes. En daar leef je even van op, het geeft heimelijk plezier, het maakt dat je even een speciaal iemand bent.

Depressie: de schil van verdriet

Een sterke emotionele schil, erg populair in deze tijd, is depressie. Om de haverklap hoor je dat mensen nu even niets kunnen of hoeven omdat ze zich depressief voe­len. Psychopathologische gevallen daargelaten is het stempel van depressie een prachtige vrijbrief om je beurt voorbij te laten gaan en alles bij het oude te laten. Doordat je problemen hebt en je ellendig voelt, kunnen bepaalde zaken jou niet worden toegerekend en bovendien is iedereen het erover eens dat het echt niet het geschikte moment is om kritiek te leveren als je verdrietig bent. Depressie geeft anderen de indruk dat iets van buiten je geluk in de weg staat. Maar in feite belem­mer jij zelf de toegang tot je diepste weten. Je houdt halt uit onwil onder het mom van verdriet, maar je bent niet verdrietig. Depressie is namelijk geen verdriet maar juist een verdediging ertegen. Verdriet is de kern, depressie de schil. Depressie is een naar binnen gerichte energie met een stollend, remmend effect. Depressie zegt altijd: ‘En ik dan?’ of: ‘Waarom juist ik?’ Verdriet zoals na een plotseling en defini­tief verlies is stromend, bevrijdend, en kent het woord ‘ik’ niet meer.
Die grote chassidische wijze, de Baal Sjem Tov, heeft eens gezegd: ‘De voornaam­ste regel om God te kunnen dienen is dat je alles doet om je ver te houden van triestheid en depressie. Zijn kleinzoon Rabbi Nachman, een specialist op dit gebied, zei: ‘Depressie is als woede en razernij. Het is als een klacht tegen God omdat hij niet je wensen vervult. Toen een van zijn volgelingen hem vroeg wat dan het ver­schil is tussen depressie en een gebroken hart, antwoordde de rabbi: Als je een gebroken hart hebt, kun je in het midden van een menigte staan, je toch nog omke­ren en zeggen “Meester van het Universum…” ‘ Als je volhardt in de schil van de­pressie, sluit je de Eeuwige buiten en zet je jezelf gevangen binnen muren van verhulde woede. Daardoor blijf je niet alleen verstoken van liefde en hulp, je geeft
ook het kwaad het eigenmachtige, op zichzelf gerichte, nietverbondene voedsel.

Bitterheid: de macht van de onmacht
Ook de schil van bitterheid is een taaie. Dit afweersysteem verraadt zich vaak door kreten als ‘bekijk het maar’, ‘zoek het maar uit’ en ‘ze doen maar’. Dcze woorden zijn eigenlijk wolven in schaapskleren; ze veinzen gelatenheid en berusting, maar wor­den vlijmscherp ingezet om iets terzijde te schuiven of iets niet door te laten dringen. Je komt dit vaak tegen als er gepraat wordt over zaken die spelen op een niveau waarop de persoonlijkheid weinig of geen invloed kan uitoefenen. Niemand kijkt verbaasd als je in schampere bewoordingen afstand neemt van politieke of maat­schappelijke gebeurtenissen. Menig een zal eerbiedig kijken als je verklaart dat je in deze of gene zaak geen standpunt inneemt omdat je neutraal bent. Dat is bijna altijd bitterheid in vermomming. Je vermijdt het stil te staan bij wat een bepaalde realiteit in je wakker roept. Het gaat er niet om dat je op elk gebied een stevig onderbouwd standpunt moet innemen en altijd actief moet deelnemen aan de discussie. Waar het om gaat is dat je dient te erkennen dat bepaalde gebeurtenissen of beslissingen je innerlijk beroeren, en dat ze dus wel degelijk deel uitmaken van jouw realiteit, hoe onbegrijpelijk en onomkeerbaar ze ook zijn voor jou als individu. Vaak betekent het dat je moet toegeven hoe machteloos je bent in je woede of je onbegrip. En dat is meteen de reden waarom het zo moeilijk is met die gevoelens in het reine te komen. De voor de hand liggende reactie van de persoonlijkheid is dan, met grote precisie een boosdoener aan te wijzen of en dat klinkt vaak heel logisch aan te geven waarom ‘ik’ er helemaal niets aan kan doen. Maar daarmee is de kous niet af. De
vraag is wat jij doet als iets je raakt terwijl je machteloos bent. Sluit je je harnas van bitterheid of open je ondanks die machteloosheid je hart om jouw antwoord jouw pijn of verontwaardiging de ruimte te geven? Bitterheid is in feite een poging om machteloosheid te beheersen. Machteloosheid wordt niet veroorzaakt door iets of iemand buiten je, die creeër je zelf. Wie denkt in termen van reactieve, resultaatge­richte handelingen zal zich vaak machteloos voelen. Maar wie zich laat leiden door zijn verlangen te antwoorden, zal ervaren dat hij geen macht heeft en toch kan antwoorden.

Je kern blootgeven

Op alle vlakken van het menselijk bestaan zijn een schil en een kern te onderschei­den. En steeds gaat het er om de schil eraf te halen en de kern bloot te leggen. Daartoe toonden Abraham en de mannen uit zijn nageslacht zich concreet bereid door zich te laten besnijden.
Wanneer je bereid bent de voorhuid los te maken en deze terug te geven aan de Eeuwige, dan ontzeg je jezelf een bepaalde vorm van bevrediging door wrijving. Je laat het kwetsbare, het naakte, naar buiten komen. Je spreekt je uit, niet in voortdu­rende zelfbespiegeling maar zonder te voorzien. Dat is een pijnlijke en ongewisse onderneming die je in eerste instantie niet iets positiefs oplevert, eerder frustratie. Er kan van alles met je kern gebeuren, ook ongewenste of enge dingen. Toch kies je ervoor datgene wat je niet kunt kennen toe te laten. Je onthult jezelf en maakt ken­baar dat je je levenslust niet vastzet en je identiteit niet zoekt in een bepaalde vorm.

 

 

LIJDEN – PAG 120-123 H. KORTEWEG -ZONDER EINDE

De wrok voorbij

Wat is nu de Heilige Waarheid van het lijden? Geboorte is lijden, ouderdom is lijden, ziekte is lijden, dood is lijden. Verbonden te worden met datgene waarvan men niet houdt, betekent lijden. Losgemaakt te worden van datgene waarvan men houdt, betekent lijden. Niet krijgen wat men wil hebben, betekent eveneens lijden.

De eerste Heilige Waarheid van het boeddhisme

Nu zijn we bij de harde pit van het bestaan: het lijden. Lijden is in deze tijd uit de mode. Het is bijna een verboden woord. Het herinnert aan donkere tijden, toen de kerken de dienst uitmaakten en de mens uit zonde was geboren en dus moest lijden, met tandengeknars en geween. Nee, nu lijden we niet meer, we ervaren. En als dat
ervaren te benauwend wordt, zien we af. Natuurlijk hebben we het soms moeilijk, dat heeft ieder mens, maar dat gaat ook wel weer over. En als het niet overgaat, doen we er iets aan. We praten erover of we denken positief of we verzinnen iets leuks om te doen. Er zijn zoveel mogelijkheden.
Het leven is zo rijk. Het volmaakte bestaan. Maar het volmaakte bestaan is een illusie. Dat weten we, onder alles. De ouderdom komt met gebreken en de jeugd
is ook niet alleen maar een pretje. Wat gisteren nieuw was is morgen versleten. Onaangename herinneringen duiken plotseling kwellend op. En als ik midden in de nacht wakker wordt, is al dat leuke opeens niet leuk meer. Er is altijd iets dat ont­breekt, dat net niet zo goed is als het zou kunnen zijn. Er is altijd dat andere, dat er niet is en waaraan we lijden.
Lijden ligt aan de wortel van ons bestaan. Het is niet een straf, het is een uitgangs­punt.
Het lijden begint waar twee is goed en kwaad, gisteren en morgen, ik en mijzelf. Waar dualiteit als werkelijkheid wordt ervaren ontstaat lijden. Wanneer je, in tegen­stelling tot Krisjna, kijkt naar hoe je danst en dus niet meer aan het dansen bent, lijd je. Lijden is niet een straf of het gevolg, nee, het dubbelzijn is lijden. Je lijdt als je met je geest boven de concrete werkelijkheid zweeft. Je lijdt als je met je gedachtcn in de toekomst verkeert. Of als je in het verleden leeft. Je lijdt als je de levenswetten schendt en je lijdt als je krampachtig goed tracht te zijn.
Je lijdt niet als je heel bent. Het doet daarbij niet ter zake of dit heelzijn voor een buitenstaander aangenaam oogt. Het gaat niet om een aangenaam of onaangenaam gevoel, het gaat om eenheid. Op het moment dat alles samenvalt en er geen zelf­waarnemend bewustzijn is, is er geen lijden.
Dat kan gebeuren als je heel blij bent, maar het kan evenzeer gebeuren als je diep bedroefd bent, zo bedroefd dat je jezelf in geen enkel opzicht weerhoudt . Vanaf het moment dat we geboren worden komen we in een wereld die alle aanleiding geeft om dualiteit als werkelijkheid te ervaren. We zijn onderhevig aan de mannelijke en de vrouwdijke kant van het leven en komen al heel snel in aanraking met wat goed is en wat slecht, met wat moet en wat verboden is.

Ieder van ons gaat met deze twee kanten een bepaalde verhouding aan en meestal is dat niet een open verhouding. We fixeren ons op een kant en verliezen de andere kant uit het oog. Maar die andere kant laat zich niet duurzaam verdringen en blijft opspelen. Dus proberen we hem er nog iets krachtiger onder te houden. Zo wordt het bestaan een bestaan van geheimen en worden we steeds meer afgesloten, niet alleen naar onszelf maar ook naar anderen. We voelen ons onvrij, als we op onszelf zijn en als we met anderen zijn. We lijden aan de lasten van vroeger en de zorgen voor morgen.

Gisteren en morgen zijn de ondergang van de mens.
Vandaag kun je gewekt zijn tot God.
Maar gisteren en morgen trekken je terug.
Rabbi Nachman van Braslaw
Je zou denken dat we dit nietnoodzakelijke lijden van ons afzouden schudden, zodra we het zouden ervaren. Het tegendeel is echter waar. We hechten ons eraan en we nemen het met ons mee in de tijd. Het is zelfs zo dat we om dat lijden heen een bepaald bestaan opbouwen. Het is kennelijk zo dat we ons automatisch in Sodom vestigen in plaats van in beweging te blijven zoals Abraham.
Wat we op onze levensweg tegenkomen kapselen we in, het worden stenen die we in onze rugzak stoppen, en het gewicht daarvan wordt zwaarder en zwaarder. We verdringen datgene wat er gebeurt en proberen ermee te leven. Daardoor belasten we het heden met het verleden. Dit gebeurt om te beginnen met bijna ieder mens. Het is onze weg als ‘Lotmens’ om te verdringen en de ‘oprispingen’ van psychische inhouden te blijven herkauwen, zonder iets duurzaam te verteren. Dit is zo’n vanzelf­sprekend patroon. Het vraagt alles om het verleden los te laten.
Niet alleen nemen we het verleden met ons mee, we zijn ook voortdurend bezig met morgen. Met hoe het dan moet, wat we dan gaan ondernemen, hoe het morgen fout
kan gaan en wat we kunnen doen opdat het zo min mogelijk fout gaat. Dat noemen we plannen en als we het mooi zeggen positief denken. Het paradoxale is dat we
door zo met de toekomst bezig te zijn geen toekomst hebben. Niets komt ons tege­moet, want we projecteren onze verwachtingen van nu op de toekomst.
Ieder mens kent deze twee: het lijden aan het verleden en het lijden aan de toe­komst. Het nu wordt een beklemming tussen het onverteerde verleden en de ver­wachte toekomst.