De hoop niet opgeven

 

De hoop niet opgeven

een verhaal uit: D. Cooper God is een werkwoord P. 206-208

Rabbi Nachman zei: ‘Je kunt vallen in de diepste diepten, wat de hemel verhoede, maar hoe diep je ook valt, het is toch verkeerd om de hoop op te geven. Het vermogen terug Te keren tot God (t’sjoeva) gaat alles te boven en er is dus geen plaats voor wanhoop. Zelfs zonden kunnen worden omgezet in deugden, zelfs je feilen en tekortkomingen kunnen worden teruggebracht naar God. Het belangrijkste is dat je nooit opgeeft maar blijft roepen en bidden tot God. En om dat nog eens extra duidelijk te maken vertelde Rabbi Nachman een verhaal.
Er was eens een boer die Mosje heette. Hij leefde in de negentiende eeuwen woonde in de Oekraïne. Mosje stond bekend als ‘Mosje Simcha’, blije Mosje, omdat hij zelden gezien werd zonder een brede lach op zijn gezicht. Hij was een gelukkige ziel en leek tevreden te zijn met de wereld. Mosje’ s leven als boer was niet makkelijk maar hij was altijd opgewekt. Hij bedacht zich dat hij kon kiezen tussen lachen en schateren enerzijds en steunen en kreunen anderzijds. Hij wist dat de wereld niet erg zou veranderen als hij het een of het ander deed. En dus besloot hij dat hij dan net zo goed kon genieten van wat hem in het leven toeviel.
Op een dag was Mosje zijn akker aan het ploegen toen er een grote, vreemde steen uit de grond kwam. Mosje raapte hem op en zag meteen dat hij heel kostbaar moest zijn. Er kwam een fonkelend, bijna verblindend licht uit het midden alsof hij een eigen zon had.
Mosje nam de steen mee naar de stad waar hij hem aan zijn zwager Sjabtai liet zien, die juwelier was. Toen Sjabtai de vuistgrote steen zag stikte hij bijna in zijn haring. ‘Waar heb je die steen vandaan?’ vroeg hij vol ontzag. Mosje schudde zijn hoofd en wees toen met zijn duim omhoog ten teken dat ‘alleen God dat weet’.
Mosje vroeg rustig: ‘Hoeveel denk je dat hij waard is?’ Sjabtai lachte en stak zijn duim in de lucht om Mosje met zijn eigen gebaar te beantwoorden. Toen zei hij: ‘Je zult met die steen naar de markt van Amsterdam moeten, want dat is de enige plaats waar ze zo’n grote edelsteen kunnen betalen.’
Amsterdam! Hoe moest Mosje in Amsterdam komen? Hij had geen cent. De reis over land zou te gevaarlijk zijn. Per schip zou het beste zijn, van Odessa door de Zwarte Zee naar de Middellandse Zee en dan langs Gibraltar naar Nederland. Maar hij kon de passage onmogelijk betalen. Sjabtai wilde hem wel helpen. Hij nam contact op met een kapitein, een louche figuur die in de smokkelhandel zat. De kapitein ging ermee akkoord Mosje mee te nemen en de betaling bij aankomst in ontvangst te nemen. De prijs was natuurlijk tien keer het gewone tarief. Maar wat maakte dat uit? Mosje kon op reis.
De overeenkomst werd beklonken en Mosje ging aan boord. Hij had een hut voor zichzelf en werd dagelijks door de steward bediend. De kapitein was een ruwe man met een donkere baard en een lapje over een oog en zag eruit als een piraat, wat hij volgens de geruchten ook was. Hij kwam elke dag bij Mosje en maakte grappen over de mensen die hij overboord had gezet, iets waarvan hij beweerde dat hij dat altijd deed als hij er voor in de stemming was. Hij vertelde elk gruwelijk detail in een poging Mosje te intimideren, maar Mosje was een blije ziel. Hij deed alsof de kapitein hem voor de gek hield en lachte zich een ongeluk.
En zo konden ze het uitstekend met elkaar vinden. Zolang de kapitein om hem moest lachen voelde Mosje zich veilig. Relatief veilig. Elke dag rond het middageten pakte Mosje de steen uit om zijn gloed te bewonderen. Daar zat hij dan, betoverd door de steen. Hij dacht niet meer aan het geld dat de steen zou opleveren, hij was veel meer geïnteresseerd in zijn intrinsieke schoonheid. Het was een magnifiek stuk steen en hij begon ervan te houden. Toen ze nog twee weken varen van Nederland waren gebeurde er iets vreselijks. Mosje viel onder het middageten in slaap. Hij was nog steeds diep in slaap toen de steward de tafel afruimde. En hij sliep ook nog steeds toen de steward zijn dagelijkse schoonmaakbeurt hield door alles overboord te gooien wat er nog op tafel lag behalve de kroes, het bord en het bestek. Alle etensrestjes, broodkruimels en op deze dag ook het stuk vies oud glas dat door het ruim moest zijn gaan rollen -dat alles was met één zwaai overboord gegooid.
Toen Mosje wakker werd zat zijn maag meteen in de knoop. De edelsteen was weg. Hij wist dat hij voor altijd verdwenen was. En als de kapitein erachter kwam dat Mosje de passage niet kon betalen zou hijzelf ook verloren zijn. Maar toen de kapitein die middag bij hem kwam was Mosje even joviaal als altijd. Ze maakten lol en lachten even hard als op de andere dagen. Natuurlijk had Mosje de kapitein nooit over de steen verteld uit angst dat hij hem zou stelen. Nu hij weg was had Mosje een reden temeer om er niets over te zeggen. Dag aan dag zaten de twee daar de twee weken daarna bij elkaar als oude vrienden grappen te maken. De dag voordat ze in de haven kwamen kwam de kapitein bij Mosje en vroeg hem om een gunst. Hij vertelde dat hij in deze contreien geen al te beste reputatie had. Toen vroeg de kapitein of Mosje de hele vracht op zijn eigen naam wilde zetten. Dat zou de argwaan bij de douane sterk verminderen. Als Mosje dit wilde doen zou de kapitein hem er goed voor betalen. Natuurlijk ging Mosje hiermee akkoord. Wat had hij te verliezen? Zelfs als hij opgepakt werd wegens smokkelarij was dat beter dan overboord gegooid te worden. Dus werden de papieren geantedateerd en getekend. Op papier was Mosje nu de eigenaar van de hele vracht, die een enorm bedrag vertegenwoordigde. Die nacht stak er een vreemde wind op. Hij rukte aan het tuig en huilde dat het door merg en been ging. Zeelui kennen deze wind als een roep uit een wereld die ver boven de onze ligt. De volgende ochtend kwam de kapitein niet aan dek. En toen de zeelui naar hem op zoek gingen ontdekten ze dat hij die nacht gestorven was.
Toen het schip die dag binnenliep was Mosje meteen een rijk man. Hij betaalde de hele bemanning drie keer hun gage en was toen nog steeds buitengewoon rijk. iedereen was gelukkig.
Toen Mosje terugkeerde zagen zijn buren dat hij nog even vrolijk was als altijd. Bovendien gaf hij zoveel geld weg dat zijn opgewektheid aanstekelijk werd. Ja, vanaf die dag moest iedereen die Mosje kende altijd lachen als zijn naam genoemd werd. Zelfs nu beginnen mensen die het verhaal van Mosje Simcha horen zomaar, zonder reden te lachen, net als jij misschien. Rabbi Nachman leerde dat Mosje’s blijdschap en gelach de wereld om hem heen veranderde. Mosje’s overleving hing helemaal af van zijn opgewekte gezicht. Hij was dan ook een boodschapper van de vreugde. De steen die hij vond was alleen maar een manier om hem in dat schip te krijgen. We weten nooit welke keer de dingen nemen. We kunnen ons alleen maar vasthouden aan onze vreugde, wat er ook gebeurt.