Meditatie 1 Willem van Saint-Thierry

Meditatie 1
Gods voorbestemming en de vrije wil van de mens

  1. O onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk blijken zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Wie kent de gedachte van de Heer? Wie is zijn raadsman geweest? Gij schenkt genade, Heer, om wie Gij wilt en bewijst barmhartigheid aan wie Gij wilt. Dit hangt dus met af van de wil of de inspanning van de mens, maar van uw ontferming, Heer onze God.
  2. De lemen kruik wil zich bevrijden uit de hand van haar Boetseerder. Deze zegt tot haar door de mond van zijn Profeet: ‘Ik heb haar gemaakt; Ik zal haar blijven dragen’. Toch wil zij zich losmaken uit de hand die haar vasthoudt en die haar draagt, al is het dan om te vallen, om te breken en om kapot te gaan. En zij roept: ‘Wat heeft Hij nog te klagen? Wie immers kan zijn wil weerstaan? En zij voegt eraan toe: ‘Waarom hebt Gij me zo gemaakt?’
    Eeuwige Wijsheid, met zulke woorden wordt Gij toegesproken door die aarden kruik van leem, een kruik vol smadelijke en agressieve woorden, helemaal klaar voor vernietiging. Met recht en reden zou zij voor U moeten sidderen en beven en zou zij tot U moeten bidden. Het staat U immers vrij uit dezelfde klomp teem zowel kruiken te maken die in aanzien Zullen staan als kruiken die alleen smaad zuilen kennen.
  3. De kruiken van uw erbarmen die Gij tot heerlijkheid hebt bestemd klampen zich aan U vast. Zij spreken geen opstandige taal zoals de andere, maar zij erkennen U als hun Schepper en Boetseerder. De andere echter beschouwen zich als een klomp leem die door uw hand wordt bewerkt. Wee hen als ze daar ooit zullen uitvallen, want dan zullen zij breken, kapot vallen en in het niets verdwijnen. Dat weten zij maar al te goed en dankzij uw genade vallen zij niet.
  4. Ontferm U, Heer, ontferm U. Gij zijt onze Boetseerder en wij zijn uw leem. Op een of andere wijze horen wij nog samen; wij worden nog gedragen door uw sterke hand; wij blijven ons vasthouden aan de drie vingeren van geloof, hoop en liefde: uw vingers waaraan het hele gewicht van de aarde hangt en dit gewicht is de solide massa van uw heilige Kerk. Ontferm U, Heer, en houd ons goed vast, dat wij niet uit uw hand vallen. Louter onze nieren en ons hart met het vuur van uw Heilige Geest, en bevestig wat Gij in ons bent begonnen. Maak dat wij niet volledig verdwijnen, en tot leem of tot het niets terugkeren.
  5. Voor U en door U werden wij geschapen en daarom keren wij ons tot U. Wij erkennen U als onze Schepper en Boetseerder. Wij aanbidden U om de wijsheid waarmee Gij alles beschikt en wij smeken U om de goedheid en de barmhartigheid waarmee Gij alles in leven houdt en beschermt. Voltooi ons, Gij die ons hebt gemaakt; voltooi ons tot de volle gestalte van uw beeld en gelijkenis, want volgens dat model hebt Gij ons geboetseerd.
  6. De lemen kruik die ooit tot leem zal weerkeren durft U vragen – en haar stem klinkt als die van een kruik die met een smak neervalt ‘Waarom hebt Gij mij zo gemaakt?’ Een kruik die in aanzien staat gebruikt zulke taal niet. Want het geloof van haar hart brengt haar gerechtigheid en de belijdenis van haar mond brengt haar redding. Want in uw goedheid hebt U alles uitstekend geschapen. Zowel de kruik die in aanzien staat als degene die veel smaad zal kennen zijn beide voortreffelijke werken van uw hand. Want aan beide hebt U een vrije wil gegeven, zodat geen van beide handelt uit dwingende noodzaak, maar ieder zijn keuze kan maken volgens zijn zelfbepalende wil en zo eigen verdienste kan verwerven door zijn deugd. Dit immers is de deugd: een zelfgenomen instemming van de wil voor het goede.
  7. Eeuwige Wijsheid, Gij die alles weet, Gij wist ook van te voren hoe iedere kruik die vrije wil zou gebruiken, hoe zij zal denken over haar eigen leven en dat van anderen. Uw genade staat ter beschikking van ieder die haar niet vergeefs ontvangt. En toch betekent die voorkennis geenszins dat de mensen gedwongen worden tot de rol die zij zullen spelen, alsof zij (tijdens hun leven) fataal een bepaald gedrag zullen volgen, juist omdat Gij van te voren wist dat zij zich aldus zouden gedragen. Wij moeten uw voorkennis juist andersom verstaan: omdat sommige mensen zich in feite op een bepaalde wijze gedragen, daarom hebt Gij over hen precies die voorkennis – want Gij weet nu eenmaal alles eer het gebeurt – en die voorkennis van U kan zich nooit vergissen.
    Want deze voorkennis, Heer onze God, dat is uw Wijsheid zelf, die van alle eeuwigheid en tot het einde der tijden bij U woont, en die U ook zou bijblijven zelfs als er nooit enig schepsel had bestaan. In die Wijsheid zijn van alle eeuwigheid de oorzaken aanwezig van alles wat in de tijd geschiedt, en daar is ook uw voorkennis te vinden van elk schepsel dat ter geschikte tijd moet worden geschapen.
  8. Overigens was de schepping voor U nooit in de toekomst te zoeken want zij was reeds leven in het Woord dat met U wezensgelijk is en door wie alles ontstaan is wat ooit ontstond. Op die manier was de schepping reeds leven in Hem, zoals zij later in feite zou ontstaan. En ook omgekeerd: zij zal later op die manier bestaan, omdat zij (op die manier) leven was in Hem. Dit (pre-existente) leven dwingt haar niet tot een bepaald feitelijk bestaan, maar alles bestaat op die manier in het Woord omdat het in de toekomst ooit zo zal bestaan.
    Wat betekent dit? Wordt dan de bestaanswijze van het toekomstige en tijdelijke, in God oorzaak (en norm) van wat Hij in zichzelf is, oorzaak dus van zijn eeuwig bestaan? Want als dit toekomstige niet op zijn eigen wijze zou ontstaan in de tijd, dan lijkt het wel dat het niet van alle eeuwigheid zou kunnen bestaan in Gods Woord.
    Maar uw kennis, Heer onze God, en uw voorkennis zijn identiek met het Woord van de Waarheid dat zegt: ‘Ik ben de Waarheid’. En zoals Gij door uw voorkennis niets dwingt te worden zoals het in de toekomst wezen zal, zo kunt Gij evenmin worden gedwongen die voorkennis te laten bepalen door de manier waarop het in de toekomst zal bestaan. Voor Uzelf immers ligt niets in het verleden en evenmin in de toekomst: Gij zijt altijd wat Gij zijt. Maar hoe liets ook bestaat, in het heden of in de toekomst, in uw Woord is alle leven.
  9. De bozen lopen rond in een cirkel. Mensenziel, zoek een uitweg uit de kringloop van de leugen, in het middelpunt van de waarheid. De lemen kruik keert terug tot het leem waaruit zij werd gemaakt. Maar het is niet Gods voorkennis die haar daartoe dwingt, al kende Hij inderdaad dit toekomstig lot. Maar omdat God van tevoren deze toekomst kende, daarom (zegt men) dat Hij haar tot ondergang heeft voorbestemd.
  10. De voorkennis van God is identiek met zijn goedheid, die van alle eeuwen klaar staat voor alle mensen, hoewel zij niet door alien zal worden aanvaard. Welke mensen haar zullen aanvaarden en welke niet, ook dit ontgaat Gods voorkennis niet. Daar deze voorkennis samenvalt met Gods goedheid, zoals juist is gezegd, staat deze van alle eeuwen klaar voor alien, zelfs als er nooit enig schepsel had bestaan. Deze goedheid van God is de Heilige Geest, even eeuwig als de Vader en de Zoon. Daarom zegt de Schrift bij de schepping van de wereld: De Geest van God zweefde boven de wateren. Dit betekent dat Gods Geest zich aan alien aanbiedt en zich aan alien openbaart in zijn weldaden en in zijn nuttige voorzieningen, want dit alles is de eigen werking van de Heilige Geest. Maar Hij ontvlucht elke ziel van slechte wil die de Wijsheid geen toegang biedt.
  11. Gods voorkennis over het schepsel heet dus terecht voorkennis vanuit Gods oogpunt, maar vanuit het oogpunt van de mens noemt men haar voorbestemming. Deze voorbestemming betekent uitverkiezing of verwerping. Vandaar het Schriftwoord: ‘Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u’. Voorbestemming betekent dus voorbereiding op de genade en de genade realiseert in feite die voorbestemming. Waarom de ene persoon tot die genade wordt toegelaten en een ander persoon wordt afgewezen, probeer dit niet te doorgronden, als je niet wilt dwalen.
  12. Als je hoogmoedig bent, ontgaat dit geenszins aan Gods voorkennis, en dan ontsnap je ook niet aan zijn voorzienigheid, die je in dat geval heeft voorbestemd tot de straf die de hoogmoedigen te wachten staat. God immers weerstaat de hoogmoedigen, maar aan de nederigen geeft Hij zijn genade. Hoogmoed is dus een teken van verwerping en tegelijk verdient zij deze, zoals nederigheid een teken is van uitverkiezing en deze ook verdient. De lemen kruik kan dan haar vraag herhalen: ‘Waarom hebt Gij me zo gemaakt?’ Dit betekent: waarom hebt Gij me voorbestemd tot mijn ondergang? De Waarheid zelf geeft haar dit antwoord: ‘Ik zal nu je eigen taal gebruiken: omdat Ik van tevoren wist dat je een kruik van de toorn zou wezen bestemd voor de ondergang, een toekomstige dwaas die mijn heil niet kan noch wil aanvaarden, een hoogmoedig mens die de nederigheid misprijst, daarom beklaag Ik mij verder nergens over, maar jij zal onherroepelijk verder lopen naar je ondergang. Mijn wil weersta je niet, omdat het juist mijn wil is om in mijn erbarming allereerst die ongelukkige mensen op te zoeken die hun erbarmelijkheid erkennen. Maar zij die machtig handelen in onrecht, zullen machtige folteringen ondergaan. Alleen voor nederigen wil Ik barmhartig zijn, want Ik ontferm mij over wie ik mij wil ontfermen’.
  13. Je kan dan verder vragen: ‘Waarom hebt Gij me die nederigheid niet gegeven?’ Omdat ik jou nog iets groters heb gegeven, namelijk de vrijheid van je wil. Maar jij bent daarmee machtig geworden in het doen van onrecht, je hebt immers het kwade meer bemind dan het goede. ” Bovendien heb je je slechte daden op Mij afgeschoven; je probeert jezelf te verontschuldigen door Mij te beschuldigen. Je wil de hatelijkheid niet erkennen van je eigen slecht gedrag. Daarom zal je verder lopen naar je eigen plaats, jij kruik van de toorn, bestemd voor de vernietiging

Van Saint-Thierry, Willem, Godsliefde. Meditaties, Gulden Brief , Leven van Bernardus, Budel 2016, (Damon), pag. 75-81