Het Oneindige in het dagelijkse
Quizá debamos aprender que lo imperfecto
es otra forma de la perfección:
la forma que la perfección asume
para poder ser amada.
Misschien moeten we leren dat het onvolmaakte
Een andere vorm van perfectie is,
de vorm die perfectie aanneemt
om geliefd te worden
Nada puede ocultar a lo infinito.
Su gesto es más amplio que la historia,
su paso es más largo que la vida.
Niets kann het oneindige verbergen
haar gebaar is omvattender als de geschiedenis
haar pas reikt verder dan het leven
uit: Roberto Juarroz, Poesie und Wirklichkeit – Poesía y realidad,
Stuttgart 2010 (Edition Delta)
PRELUDIUM
Ontwaken is een parachutesprong uit de droom.
Vrij van de verstikkende maalstroom zinkt
de reiziger de groene gordel van de ochtend tegemoet.
De dingen laaien op. Hij bespeurt -vanuit de vibrerende positie
van de leeuwerik -de onderaards zwaaiende kroonkandelabers
van de immense boomwortelstelsels. Maar bovengronds
staat – in tropische overvloed -het groen
met geheven armen te luisteren naar
het ritme van een onzichtbaar pompgemaal; Hij
zinkt naar de zomer, wordt neergelaten
in zijn verblindende krater, in schachten
van vochtig groen gelaagde tijd,
trillend onder de zonneturbine. Dan wordt deze
loodrechte reis door het ogenblik beëindigd en spreiden
vleugels zich in de zweefstand van de visarend boven een
waterstroom uit.
De vogelvrije klank
van een hoorn uit de brons-periode
hangt boven het bodemloze.
In de eerste uren van de dag omvaamt het bewustzijn
de wereld zoals de hand een zonwarme steen vastgrijpt.
De reiziger staat onder de boom. Zal er zich,
na zijn val door de maalstroom van de dood,
boven zijn hoofd een groot licht ontvouwen?
Tomas Tranströmer
Het Oneindige in het eindige
ZES WINTERS
In het zwarte hotel slaapt een kind.
Daarbuiten: de winternacht
waar de grootgeoogde dobbelstenen rollen.
II
Een elite van doden versteend
op het Katarina kerkhof
waar de wind rammelt in zijn Svalbard-harnas.
III
In een oorlogswinter toen ik ziek lag
groeide buiten voor het raam een reusachtige ijspegel.
Nabuur en harpoen, herinnering zonder reden.
IV
Ijs, neerhangend van de dakrand.
IJspegels: de op zijn kop gezette Gotiek.
Abstract vee, uiers van glas.
V
Op een zijspoor een lege treinwagon.
Stil.Heraldisch.
Met de reizen in zijn klauwen.
VI
Vanavond sneeuwval, maneschijn. De maneschijnkwal zweeft
voor ons in eigen persoon. Ons beider glimlach
op weg naar huis. Betoverde laan.
DE NACHTEGAAL IN BADELUNDA
In het groene middernachtelijk uur aan de noordgrens van de nachte-
gaal. Zware bladeren hangen in trance, de dove auto’s razen naar de
neonlijn. De stem van de nachtegaal weigert te wijken, zij is even
doordringend als het kraaien van een haan, maar heerlijk en zonder
opschik. Ik was in de gevangenis en zij bezocht mij. Ik was ziek en zij
bezocht mij. Toen merkte ik haar niet op, nu wel. De tijd stroomt van
de zon en de maan alle ding-daag-ding-dankbare klokken in. Maar
hier bestaat geen tijd. Alleen de stem van de nachtegaal, de rauw
klinkende tonen die de lichtende zeis van de nachthemel slijpen.
Tomas Tranströmer
ALCAEÏSCH
Een bos in mei. Hier spookt heel mijn leven:
De onzichtbare kar met huisraad. Vogelzang.
In stille vennen de als waanzinnig
dansende vraagtekens van de muggenlarven.
Ik vlucht naar dezelfde plekken en dezelfde woorden.
Kille zeebries, de ijsdraak likt mij
in mijn nek terwijl de zon steekt.
De kar met huisraad brandt met koele vlammen.
BERCEUSE
Ik ben een mummie rustend in de blauwe kist van de bossen, in het
onafgebroken gedruis van motoren, rubber en asfalt.
Wat overdag gebeurde zinkt, de lessen wegen zwaarder dan het leven.
De kruiwagen rolde voort op zijn ene wiel en zelf reed ik rond
op mijn snorrende psyche, maar nu tollen mijn gedachten
niet langer en krijgt de kruiwagen vleugels.
Na lange tijd, wanneer de ruimte zwart is, zal er een vliegtuig
komen. De passagiers zullen de steden onder zich zien glinsteren als
het goud der Goten.
Straten in Sjanghai
I
De witte vlinder in het park wordt door velen gelezen.
Ik houd van dat koolwitje alsof het een fladderend
tipje van de waarheid zelve was!
’s Ochtends brengen mensenmassa’s onze stille planeet al hollend
op gang.
Dan vult het park zich met mensen. Voor ieder van hen acht
gezichten, gepolijst als jade, voor alle situaties, om vergissingen
te omzeilen.
Voor ieder van hen ook het onzichtbare gezicht dat`iets waarover
men niet spreekt’ weerspiegelt.
Iets dat in lusteloze ogenblikken opduikt en sterk is als een slok
adderdrank met die lange schubbige nasmaak.
De karpers in de vijver zijn steeds in beweging, ze zwemmen
terwijl ze slapen, zij strekken de gelovige tot voorbeeld: altijd
in beweging.
II
Het middaguur. Wasgoed fladdert in de grauwe zeewind hoog
boven de fietsers
naderend in dichte scholen. Let op de zijlabyrinten!
Ik ben omringd door schrifttekens die ik niet kan duiden, ik ben
geheel en al analfabeet.
Maar ik heb betaald wat ik moest en van alles heb ik een bon.
Zoveel onleesbare bonnen heb ik vergaard.
Ik ben een oude boom met verdorde achtergebleven bladeren
die niet op de grond kunnen vallen.
En een windstoot uit zee laat al deze bonnen ritselen.
III
’s Ochtends brengen mensenmassa’s onze stille planeet al trappend
op gang.
Allen zijn wij op straat aan boord, een gedrang als op het dek van
een veerboot.
Waarheen zijn wij op weg? Zijn er theemokken genoeg? Wij, die
op deze straat aan boord wisten te komen mogen ons gelukkig
prijzen!
Het is duizend jaar voor de geboorte van de claustrofobie.
Achter iedereen die hier loopt zweeft een kruis dat ons in
wil halen, passeren, zich verenigen met ons.
Iets dat ons van achteren wil besluipen en zijn handen voor
onze ogen wil slaan en fluisteren: `raad eens wie!’
Wij zien er bijkans gelukkig uit in de zon, terwijl wij leegbloeden
uit wonden waar wij geen weet van hebben.
Tomas Tranströmer