CONVESCENS PRAECEPIT EIS

CONVESCENS PRAECEPIT EIS, AB IEROSOLYMIS NE DISCEDERENT
HANDELINGEN 1, 4

Deze woorden, die ik in het Latijn heb gesproken, worden altijd op deze feestdag* in de mis gelezen. Lucas schrijft hoe onze Heer, toen Hij ten hemel wilde varen, met Zijn discipelen at en hun gebood Jeruzalem niet te verlaten, maar te wachten op de belofte van de Vader, die zij uit Zijn mond hadden gehoord, want over enkele dagen zouden zij gedoopt worden in de Heilige Geest.
Nu spreekt Hij over de toezegging of belofte van de Vader. Deze belofte is ook ons gedaan, namelijk dat we gedoopt zullen worden in de Heilige Geest en van Hem ontvangen dat we wonen boven de tijd in eeuwigheid. Aan tijdgebonden dingen kan de Heilige Geest niet gegeven worden. Wanneer de mens zich van tijdgebonden dingen afwendt en tot zichzelf inkeert, bespeurt hij een hemels licht, dat is uit de hemel afkomstig. Het is onder de hemel en komt toch uit de hemel. In dat licht vindt de mens bevrediging, en toch is het stoffelijk; ze zeggen dat het ‘materie’ is. Een stuk ijzer, dat van nature naar beneden valt, tilt zichzelf tegen zijn natuur in op en hecht zich aan de magneetsteen, als gevolg van de edele invloed die die steen van de hemel heeft ontvangen. In de richting waarin de steen wordt bewogen beweegt zich ook het stuk ijzer. Zo doet ook de geest: die neemt niet alleen genoegen met dat licht, hij dringt almaar verder door het firmament en de hemel heen, tot hij komt bij de geest die de hemel doet ronddraaien, bij die omloop van de hemel waardoor alles in de wereld groeit en bloeit. Toch is de geest dan nog niet bevredigd, tenzij hij verder doordringt tot in de wieling* en de oerbron waarin de geest zijn oorsprong neemt. Deze geest kent waar het getal zonder getal is, zoals dat in de tijd der vergankelijkheid niet bestaat.
Niemand heeft in de eeuwigheid een andere wortel, niemand is daar zonder getal. Deze geest moet alle getal en alle hoeveelheid doorbreken, dan wordt hij door God doorbroken; en zo, zoals Hij mij doorbreekt, doorbreek ik Hem weer. God leidt deze geest in de woestenij en in de eenheid van zichzelf, waar Hij een louter één is en in zichzelf ontspringend. Deze geest heeft geen waarom, en zou hij al een waarom hebben, dan moest die eenheid een waarom hebben. Deze geest staat in eenheid en in vrijheid.
Nu zeggen de leermeesters dat de wil zo vrij is dat niemand die kan bedwingen dan God alleen. Maar God bedwingt de wil niet, Hij stelt die juist in vrijheid, en wel zo, dat die niets anders wil dan wat God zelf is en wat de vrijheid zelf is. En de geest vermag niets anders te willen dan wat God zelf wil, en dat is niet zijn onvrijheid, het is zijn eigen vrijheid. Nu zeggen sommigen: ‘Heb ik God en de liefde van God, dan kan ik alles doen wat ik wil.’ Dat woord begrijpen zij verkeerd. Zolang je in staat bent iets te doen dat tegen God en Zijn gebod indruist, heb je Gods liefde niet; maar je kunt door te doen alsof je die wel had de wereld bedriegen. Voor de mens die leeft vanuit Gods wil en Gods liefde is het een vreugde te doen wat God lief is en te laten wat tegen God in gaat; en het is hem even onmogelijk iets na te laten wat God gedaan
wil hebben, als iets te doen wat tegen God in gaat. Zoals het voor iemand wiens benen zijn vastgebonden onmogelijk is om te lopen, precies zo onmogelijk is het voor iemand die zich gehouden weet aan Gods wil om iets te doen wat niet deugt. Iemand zei eens: als God had geboden het slechte te doen en het deugdzame te mijden, dan nog was ik niet in staat iets slechts te doen.
Want alleen hij heeft de deugd lief die de deugd zelf is. De mens die afstand heeft gedaan van zichzelf en alle dingen, die in niets op eigenbelang uit is en die alles wat hij doet uit liefde doet en zonder waarom, die mens is voor de hele wereld een verstorvene en hij leeft in God en God in hem.
Nu zeggen nog al wat mensen: ‘Je hebt mooi praten, maar we merken er niets van.’ Diezelfde klacht heb ik ook. Die manier van zijn is zo hoogstaand en toch zo voor een ieder bereikbaar, dat je die niet kunt kopen, niet voor een flinke duit en niet voor een paar centen. Heb maar de juiste gezindheid en een vrije wil, dan ben je er al. Wie zo afstand gedaan heeft van de dingen in hun laagste staat, namelijk daar waar ze vergankelijk zijn, die ontvangt ze terug in God, waar ze waarheid zijn. Alles wat hier dood is, is daar levend, en alles wat hier grof-stoffelijk is, is daar geest in God. je kunt het hiermee vergelijken: als je schoon water in een zuiver schoon vat zou gieten en je hield dat vat dan heel stil, dan zou iemand die zich daaroverheen boog zijn eigen gezicht op de bodem zien precies zoals het is. Dat komt omdat het water helder en schoon en stil is. Precies zo is het voor mensen die in vrijheid en eenheid in zichzelf rustend zijn en God waarnemen en ontvangen in vrede en rust; en zo moeten zij Hem ook waarnemen in onvrede en onrust, dan doen zij Hem recht. Sterker gezegd: als zij Hem in onvrede en onrust minder waarnemen, doen zij Hem onrecht. Augustinus zegt: ‘Wie de dag tot een last is en de tijd lang valt, die kere in tot God, waar geen lengte bestaat en waarin alle dingen in rust zijn.’ Wie de gerechtigheid liefheeft, wordt door de gerechtigheid gegrepen en hij wordt de gerechtigheid.
Nu zei onze Heer: ‘Ik heb jullie niet knechten genoemd, Ik heb jullie vrienden genoemd, want de knecht weet niet wat zijn heer wil.’ Toch zou ook mijn vriend iets kunnen weten wat ik niet weet, tenminste als hij het me niet wil vertellen. Maar onze Heer zei: ‘Alles wat Ik van Mijn Vader heb gehoord, heb ik jullie geopenbaard.’ Nu verbaast het me van sommige geestelijken, die heel geleerd zijn en vooraanstaande geestelijken willen zijn, dat zij zich zo snel tevreden laten stellen en zich laten sussen doordat ze de woorden van onze Heer: ‘Alles wat Ik van Mijn Vader heb gehoord, heb Ik jullie geopenbaard’ aldus begrijpen en uitleggen: Hij zou ons hier op onze levensweg precies zo veel hebben geopenbaard als nodig is voor onze eeuwige zaligheid. Voor mij staat het vast dat die woorden zo niet begrepen moeten worden, want het is niet waar. Waarom is God mens geworden? Opdat ik als dezelfde God geboren zou worden, daarom. En gestorven is God, opdat ik aan de wereld en alle geschapen dingen ontsterf. De woorden van onze Heer: ‘Alles wat Ik van Mijn Vader heb gehoord, heb ik jullie geopenbaard’ moet men als volgt begrijpen. Wat hoort de Zoon van Zijn Vader? De Vader kan niets anders dan baren, de Zoon niets anders dan geboren worden. Alles wat de Vader heeft en is, de afgrondelijkheid van het goddelijke zijn en de goddelijke natuur, die baart hij volkomen in Zijn eengeboren Zoon.
Dat hoort de Zoon van de Vader, dat heeft Hij ons geopenbaard: dat wij dezelfde zoon zijn. Alles wat de Zoon heeft, heeft Hij van Zijn Vader, zijn en natuur, opdat wij dezelfde eengeboren zoon zijn. Niemand bezit de Heilige Geest, tenzij hij eengeboren zoon is.
Daar waar de Heilige Geest wordt ‘gegeest’, ‘geesten’ Hem de Vader en de Zoon, want dat is zijn, wezenlijk en geestelijk. je kunt wel gaven van de Heilige Geest ontvangen of iets wat met de Heilige Geest overeenstemt, maar dat blijft niet, het is onstandvastig. Vergelijk het met de manier waarop iemand rood wordt van schaamte en bleek, dat is een bijkomstigheid en het gaat over. Maar de mens die er van nature blozend en mooi uitziet, die blijft dat doen. Zo is het ook met de mens als eengeboren zoon: hem behoort de Heilige Geest wezenlijk toe. Daarom staat in het Boek der wijsheid geschreven: ‘Ik heb jou heden gebaard’ in de weerschijn van Mijn eeuwige licht en in de volheid en ‘in de zuiverheid van alle heiligen.’ Hij baart hem nu en heden. Kraambed is in de godheid, daar worden zij ‘gedoopt in de Heilige Geest’-dat is ‘de gelofte die de Vader hun heeft gedaan’ -‘na deze dagen, waarvan er niet veel zullen zijn, doch slechts een paar’ -dat is ‘volheid der godheid’, waar dag noch nacht is; daarin is hetgeen duizend mijl verwijderd is mij even nabij als de plaats waarop ik mij nu bevind, daar is volheid en zaligheid van de gehele godheid, daar is eenheid. Zolang de ziel ook nog maar een enkel onderscheid kan maken, is het met haar niet goed gesteld; zolang nog maar iets in haar binnenkijkt of uit haar naar buiten, is er geen eenheid.
Maria Magdalena zocht onze Heer in het graf en zocht een dode en vond twee levende engelen; daarom bleef ze nog ongetroost. Toen zeiden de engelen: ‘Waarom ben je in de war? Wat zoek je, vrouw?’ Alsof ze bedoelden: je zoekt één dode en vindt twee levenden. Daarom had ze kunnen antwoorden: ‘Dat is juist mijn klacht en mijn ongetroostheid, dat ik twee vind, terwijl ik maar één zoek.’
Zolang er ook maar enig onderscheid tussen welke geschapen dingen ook in de ziel kan binnenkijken, is dat voor haar een ongetroostheid. Zoals ik al vaker heb gezegd: in de natuurlijke geschapenheid van de ziel is de waarheid niet te vinden. Ik zeg dat er iets is boven de geschapen natuur van de ziel. En menig geestelijke begrijpt niet dat er iets is, dat zo aan God is verwant en zo één is met Hem. Het heeft met niets iets gemeen. Al het geschapene en al wat geschapen kan worden staat er ver van af en is daaraan vreemd, want het geschapene en wat geschapen kan worden is allemaal niets. Dat aan God verwante is één in zichzelf, het neemt van buitenaf niets in zich op. Onze Heer voer ten hemel, boven alle licht en boven alle wetenschap en boven alle menselijke begrip uit. Wie zo boven alle licht uit is gedragen, woont in de eenheid. Daarom zegt Paulus: ‘God woont in een ontoegankelijk licht’ en is in zichzelf een louter één. Daarom moet de mens verstorven en werkelijk afgestorven zijn en niets meer zijn van zichzelf en aan helemaal niets en niemand gelijk zijn, dan is hij heel eigenlijk aan God gelijk Want ongelijkheid, het aan niemand gelijk zijn, dat is het eigene van God en Zijn natuur. Dat wij zo één mogen zijn in de eenheid die God
zelf is, daartoe helpe ons God. Amen.