Abel Herzberg uit: Amor fati

Abel J. Herzberg: Amor Fati – zeven opstellen over Bergen Belsen 
Uit: Scharfuhrer X

Joseph Kramer, de commandant van Bergen-Belsen, en een aantal leden van zijn  commando staan terecht, en allerlei vragen, die reeds in velen onzer gerezen waren, vlammen op. Men kan namelijk niet roerloos in de krant het portret aanschouwen van den man, tot wiens slachtoffers men heeft behoord of onbewogen blijven bij het lezen van de feiten, die hem en zijne helpers worden ten laste gelegd, als men deze in al hun gruwelijkheid zelf heeft zien bedrijven.
Maar het zijn toch die feiten niet, niet het gebeuren, die het duidelijkst voor den geest blijven staan. Veeleer zijn het enkele momenten, die door de een of andere onnaspeurbare, oorzaak onvergetelijk blijven. Wij herinneren ons het verleden in  close-ups. Bij voorbeeld een sergeant (in de taal der nazi’s een “Scharfuhrer”) lachend op de fiets door een veld van uitgemergelde naakte lijken. Zoo blijft mij ook de uitdrukking bij op het gelaat van een luitenant, een langen, jongen kerel, die in gezelschap van een uniform met roode revers, waar een generaal in zat, het kamp was komen bezoeken. Het was een uitdrukking van geluk, van stralend machtsbewustzijn, van overmoed, hoog zich verheffend boven de groepen groezelige hongerige vrouwen, schichtig-nieuwgierige kinderen en sjofele mannen, die half anstig, half verbeten, de pet afnamen.
“Hier heerschen Wij” – zie dit gelaat – ‘souverein, ver van den weg, ver van het medeweten en de inmenging van enig mensch, over de ellende, die ons goed doet, over ziekte en dood, die wij hebben veroorzaakt, en die ons thans als trouwe knechten hebben te huldigen.”
Ik zie een in alle haast ontruimde barak van het “Alltersheim”, waar stervende oude vrouwen, na van hun laatste brood bestolen te zijn, Uit drie-hoog bedden op den grond waren gesmeten (door Haftlinge overigens!) en waar te midden van een chaos van potten, schalen, kroezen, scherven, smerige kleeren, half vergane schoenen, verscheurde lappen, beschimmelde koffers, Uit elkaar gevallen rugzakken en hoopen stinkend vuil. Een oud besje met naakt onderlijf lag te zieltogen. Een paar SS-officieren kwamen poolshoogte nemen. Ze lachten, ze waren tevreden. “Die Sache hat geklappt.”
Wat ze gedaan hebben, de Nazi’s, en waarvoor ze terecht staan, dat hebben ze met vreugde en met wellust gedaan. Er was geen sprake van eenige aarzeling of bedenking, laat staan van eenig terugschrikken voor het uiterste en het ergste. Er was niet eens sprake van onbewogenheid of onverschilligheid. Zij gingen den weg ten einde. Er was meedoogenlooze wreedheid en een groeien daarin, een welbehagen daarover, er was overal en altijd de wrange grijns van het leedvermaak over de huilende jammer beneden hen, onder hun onberispelijk gepoetste laarzen. En alleen een enkele keer kon men een eenvoudig soldaat hooren mompelen: “Junge, junge, das is doch ooch a Mensch”. Maar dat was uitzondering. Alles wat een rang had, de Scharfuhrer in de eerste plaats, met wie de gevangenen bijna uitsluitend in aanraking kwamen, gnuifde en verkneukelde zich. Hoe langer hoe meer, en hoe wreeder het toeging, hoe meer plezier hij had, en zij joegen elkander en zichzelve op om wreedheid door grooter wreedheid te doen overtreffen, te sarren, het leven van Joden en Haftlinge (politieke gevangenen) te vergiftigen, en waar honderden, later duizenden en tienduizenden wegkwijnden en stierven door honger, uitputting, luizen typhus en dysenterie, daar juichte hun hart.
Telkens dachten wij: “het kan niet erger”, en dan werd het toch erger. Voor de Duitschers waren er nooit kadavers genoeg. Hoe is dat mogelijk geweest? Hoe kunnen menschen tot zoodanige laagheid vervallen, menschen nog wel van een volk, dat nog niet zoo heel lang geleden van cultuur niet verstoken is geweest?
Wanneer men antwoordt, dat wij met misdadigers te doen hebben, is dat een qualificatie en geen verklaring. En wij zouden daarmede nog vrede kunnen hebben, indien het individueele gevallen gold. Maar het gaat niet om enkelingen of tientallen, maar om een volkskern van honderdduizenden en wellicht millioenen, zoo niet om de meerderheid van een groot volk. Vergeten wij vooral niet, dat de zaak met haat en verguizing, met represailles en met straf-waarover wij het hier niet willen hebben-niet is afgedaan. Het is van het grootste belang te weten, wat dat voor een mensch was, die Joseph Kramer, of de Scharfiihrer Heinz en Fritz en Rau en Lubbe of de Sturm fuhrer X of N. Het gaat n.l. niet om de beoordeling van hem, maar van ons.

En deze indruk is, dat Scharfuhrer X niet met een gewoon misdadiger op een lijn kan worden gesteld. Er zijn er natuurlijk onder. Er zijn er, voor wie de SS de gelegenheid werd om straffeloos iedere misdadigheid bot te vieren, daarvan een goede brood-winning te maken en er nog eer bij te behalen ook. Maar de groote meerderheid is anders. Scharfuhrer X is…. niets. Hij is leeg. Men heeft hem idealisme toegedacht.
Hij bezit dat niet. Men heeft hem opvattingen toegeschreven. Hij mist ze. Men heeft in hem tenminste vaderlandsliefde of nationaal enthousiasme willen ontdekken. Hij heeft er geen zweem van.
Hij heeft een maag, een hart, longen, darmen? nieren en hij stelt er bijzonderen prijs op, deze behoorlijk te doen functioneeren. Dientengevolge zijn zijn natje en zijn droogje hem heilig. Voor het overige is hij een ding. Leeg.
Menige politieke partij heeft op de leegte gespeculeerd en daarmede tijdelijk succes gehad, maar de nationaal-socialistische heeft dat consequent gedaan. Uit de leegte is zij opgebouwd, zij, en nog meer dan zij, haar SS.
Want de mensch, die geen overtuiging heeft, en die niet weet, wat hij wil, noch ook voldoende intelligentie bezit om zich een weten te verwerven en die eigenlijk alleen maar wil, dat hij niets behoeft te willen, en die den moed niet opbrengt om iets te begrijpen, die man, die bang is in het donker en bang in het licht, die de schemering lief heeft, waarin hij voort kan dobberen op het ondiepe, modderige slootwater van zijn gevoel (of van dat, wat hij zijn gevoel noemt en wat gemeenlijk niet veel meer is dan een zinnelijke prikkel), dat onvolgroeide kind, dat de angst van zijn jeugd nooit kwijt raakt, die stumper, die eigenlijk “doodgewone man”, wat kan hij met zijn angstige, achterdochtige, schichtige en schuchtere ziel in het gewoel van de wereld anders doen dan zich te laten biologeeren door de schijnwerpers der altijd weer opkomende krachtpatserij, dan eens van keizers en dan weer van revolutionnairen?
Is hij slecht, die “doodgewone man”? Welneen. Is hij goed? Ook niet. Hij is geen van beide en beide tegelijk. Hij is een beetje wreed tegen een vlieg en sentimenteel tegen een muis En nu hebben ze hem gezegd, dat hij sterk is en dat kracht is: “als je niet bang bent voor bloed” en nu is hij niet bang. Dat wil zeggen, hij is vreeselijk bang en juist daarom slaat hij er maar op los. Hij heeft angst voor zijn angst en dat noemt moed.
Hij heeft ook een ideaal. Hij zou Zondags op zijn balkonnetje willen zitten, in hemds mouwen en zonder boord, de radio aaanzetten en de kanarie een klontje suiker willen voeren. En daar een mensch naar verandering verlangt, zou hij ook wel eens willen pootje baden Maar ze hebben hem gezegd, dat hij een Duitscher is en dat Duitschland groot is, en ze hebben over “eer” gesproken. Nu toetert hij maar mee in de fanfare en aangezien hij net zoo min als zijn kameraden in staat is, zich iets bij de heele zaak voor te stellen, toeteren ze allemaal om het hardst. En zoo, om te verbergen, dat zij bibberende kinderen zijn, bombardeeren zij elkaar tot man. En wat voor een man. Geen man met een confectiepakje an, maar met een uniform.
En dan komt er nog een moeilijk kapittel bij. Een mensch is nooit zoo doodgewoon, zoo leeg, zoo dubbel-blank, of hij heeft een geweten. En dat geweten spreekt, spreekt met een oude stem, die hij zich herinnert van de catechisatie in zijn jeugd “Kain, Kain, waar is Uw broeder Abel?” En die stem moet worden gesmoord, omdat anders alles verloren gaat, moed en vaderland, fanfare en uniform.  Wee, wee, wee, broeder Abel, als deze stem moet worden gesmoord. Dat moet jij betalen.
En zoo ontstaat na de eerste droppel bloed de eene wreedheid na de andere, steeds grooter, steeds feller. Men heeft wel gezegd, dat Scharfiihrer X gewetenloos zou zijn. Was het maar waar, dan was hij niet zoo wreed geworden.
Het is allemaal uit het niets ontstaan. Want aan den aanvang stond geen overtui ging, maar een gebrek aan overtuiging, en dat gebrek heeft een voortdurend groeiende onzekerheid gevoed, die dan altijd weer door een voortdurend groeiende schijnzekerheid moest worden gedekt. De infectie was begonnen. Hij kon heelemaal niet anders, Sturmfuihrer N of Scharfuhrer X. Hij was een Golem, een leeg ding met een aan anderen ontleende kracht, die men nu gerust aan zich zelf kon overlaten, omdat hij in zijn vernietigingsdrang niet meer tegen te houden viel. Want als hij zich zou laten tegenhouden, of ook maar even weifelen zou, dan zou hij ineen ploffen en daartegen verzette zich zijn instinct tot zelfbehoud. En zoo werd Sturmfuhrer N of Scharfuhrer X, die als kind zoo laat zindelijk werd, als jongetje zoo angstig, als scholier zoo middelmatig en als man zoo “doodgewoon”, van lieverlee en voordat hij wist hoe hij het had, tot massamoordenaar. En zoo komt hij tenslotte voor den beul, die in de geschiedenis altijd staat te wachten op iederen tyran.

Is dat allemaal nu uitsluitend Duitsch? Voor een deel vermoedelijk wel, in zooverre als er in Duitschland op grond van de omstandigheden en de historische ontwikkeling een zekere gepredisponeerdheid voor was geschapen. Maar voor het overige?
Zijn er niet overal heel wat meer menschen zonder overtuiging en-wat erger is-zonder vatbaarheid voor eenige overtuiging, dan men aanvankelijk denkt, ook onder de z.g. overtuigden? Bestaat er niet heel wat meer lust aan vervolging en leed, dan men zich bewust is?
En het geweten, werkt dat altijd in de gewenschte richting en niet vaak genoeg in perversen zin?  En de Goden, hebben zij niet overal verschrikkelijken dorst?

 

 

If you want to buy one of this paintings, please visit: http://www.saatchiart.com/canandanann
If you don’t find a piece, please contact me. Not all my work is found on Saatchi (I posted only a small collection). Collectioners in Holland, Belgium or Germany can contact me directly.

A collection of my paintings you find also on my website: http://johnhacking.weebly.com

More information about my work and my paintings, and my vison on art, you can find on: www.canandanann.nl