RAADGEVINGEN
Misschien van Teresa van Avila of van haar biechtvaders
Teresa deelde ze mee aan haar zusters en hechtte er belang aan.
1. Onbewerkte grond brengt distels en doornen voort, ook al is hij vruchtbaar. Zo ook het menselijk verstand.
2. Spreek goed over al wat geestelijk is, zoals over religieuzen, priesters en kluizenaars.
3. Zeg weinig daar, waar velen samen zijn.
4. Wees bescheiden in al wat je doet en zegt.
5. Wees nooit eigenzinnig, vooral wanneer het gaat over weinig belangrijke zaken.
6. Spreek tot iedereen met matige opgewektheid.
7. Spot nooit met iets.
8. Wijs nooit iemand terecht zonder bescheidenheid, nederigheid en schaamte over jezelf.
9. Schik je naar de stemming van hen met wie je spreekt: wees blij met de blijden, droef met de bedroefden. In een woord, wees helemaal aan allen om allen te winnen
10. Spreek nooit ondoordacht, zonder dat je de Heer vroeg nooit iets te zeggen dat Hem mishaagt.
11. Verontschuldig je nooit zonder ernstige reden.
12. Zeg nooit iets over jezelf dat lof verdient, of het nu gaat over je kennis, je deugden of je afkomst, tenzij je er nut van verwacht. Maar doe het dan met nederigheid, bedenkend dat het gaven zijn uit Gods hand.
13. Doe je best in niets te overdrijven, maar zeg met mate wat je meent.
14. Meng in elk onderhoud en gesprek iets geestelijks. Zo zal je ijdele woorden en kwaadsprekerij vermijden.
15. Bevestig nooit wat je niet zeker weet.
16. Geef nooit ongevraagd over alles en nog wat je oordeel, tenzij men je erom verzocht of de naastenliefde het eist.
17. Spreekt iemand je over geestelijke zaken, luister dan nederig als een leerling, en trek voordeel uit het goede dat gezegd wordt.
18. Onthul al je bekoringen, onvolmaaktheden en weerzin aan je overste en biechtvader, opdat hij je raad en een heelmiddel kan geven om ze te overwinnen.
19. Vertoef niet buiten je cel of verlaat haar niet zonder reden, en vraag bij het buitenkomen aan God de gunst, Hem niet te beledigen.
20. Eet en drink slechts op de gewone uren, en wees God dan zeer dankbaar.
21. Volbreng alle dingen alsof Zijne Majesteit werkelijk zichtbaar was. Langs deze weg wint de ziel veel.
22. Beluister nooit kwaad over wie dan ook, tenzij het over jezelf gaat. Vind je daar vreugde in dan maak je grote vorderingen.
23. Richt elk van je daden op God, bied ze Hem aan, en vraag dat het Hem tot eer en glorie mag strekken.
24. Wanneer je vrolijk bent, behoed je voor uitbundig lachen. Je vrolijkheid moet nederig, bescheiden, beminnelijk en opbouwend zijn.
25. Zie steeds in jezelf alleen maar de dienares van allen, en beschouw in ieder Christus, onze Heer. Zo zul je Hem eerbiedigen en eren.
26. Wees altijd bereid te gehoorzamen, net of Jezus Christus je beveelt door tussenkomst van je prior of overste.
27. Onderzoek je geweten op elk ogenblik en bij al wat je doet. En, na je fouten te hebben ingezien, tracht je ervan te verbeteren met Gods hulp. Langs deze weg zal je de volmaaktheid bereiken.
28. Overweeg de fouten van je naasten niet, maar zijn deugden en je eigen fouten.
29. Leef altijd met het vurig verlangen te lijden voor Christus, in alles en bij alle gelegenheden.
30. Draag jezelf vijftig maal per dag aan God op, en dit met grote vurigheid en verlangen naar Hem.
31. Bewaar heel de dag in de geest wat je ’s morgens overweegt; leg je vol ijver erop toe. Dit is zeer voordelig.
32. Bewaar zorgvuldig de gevoelens die de Heer je meedeelt, en breng in praktijk de verlangens die Hij je geeft in het gebed. 33. Vermijd zoveel mogelijk zonderling te doen, want dit is zeer nadelig voor de gemeenschap.
34. Lees dikwijls de voorschriften en de Regel van onze Orde en onderhoud ze echt.
35. Beschouw in al het geschapene Gods voorzienigheid en wijsheid en loof Hem om alles.
36. Onthecht je hart van alle dingen. Zoek God en je zult Hem vinden.
37. Toon nooit een uiterlijke vroomheid die er innerlijk niet is; maar je vroomheid mag je wel verbergen.
38. Toon je innerlijke vroomheid enkel in geval van dringende noodzaak; mijn geheim is van mij, zeggen Sint-Franciscus en Sint-Bemardus.
39. Beklaag je niet over het voedsel, of het goed of slecht bereid is. Gedenk de gal en azijn van Jezus Christus.
40. Spreek met niemand aan tafel, en sla de ogen niet op om iemand te bekijken.
41. Beschouw de hemelse tafel. Daar is God het voedsel, en de genodigden zijn de engelen. Sla de ogen op naar deze tafel en verlang eraan plaats te nemen.
42. Zeg tegen je overste, in wie je Jezus Christus moet zien, enkel het nodige, en dit met grote eerbied.
43. Doe nooit iets wat je niet kan doen voor het oog van iedereen.
44. Vergelijk nooit de ene persoon met de andere, want vergelijken is hatelijk.
45. Wanneer je berispt wordt, aanvaard het innerlijk en uiterlijk met nederigheid. En bid voor wie je de berisping geeft.
46. Wanneer een overste je iets beveelt, breng er niet tegen in dat iemand anders je het tegenovergestelde beval. Denk alleen dat allen met heilige bedoelingen bezield zijn, en gehoorzaam aan het bevel.
47. Toon je niet nieuwsgierig, noch door commentaar noch door vragen, ten overstaan van zaken die je, van dichtbij of ver, niet aanbelangen.
48. Denk aan je voorbije leven om het te bewenen, aan je tegenwoordige lauwheid, en aan wat je ontbreekt om van hier op te trekken naar de hemel. Herinner je het om in vrees te leven. Dit is bron van groot goed.
49. Doe steeds wat je huisgenoten je zeggen, als het niet tegen de gehoorzaamheid ingaat. En antwoord hen nederig en zacht.
50. Vraag alleen in geval van ernstige noodzaak iets bijzonders voor voedsel of kleding.
51. Laat nooit na je te vernederen en te versterven in alles tot aan de dood.
52. Maak je gewoon talrijke liefdedaden te stellen. Zij ontvlammen en vertederen de ziel.
53. Stel daden van alle andere deugden.
54. Draag alles op aan de eeuwige Vader, in vereniging met de verdiensten van zijn Zoon Jezus Christus.
55. Wees zacht voor allen, en streng voor jezelf.
56. Overweeg op het feest van de heiligen hun deugden, en vraag de Heer je deze te geven.
57. Verzorg degelijk je gewetensonderzoek van elke avond.
58. Beschouw in je gebed, de dag waarop je communiceert, hoe je in je ellende God gaat ontvangen. En in je gebed van de avond hoe je Hem
ontvangen hebt.
59. Ben je overste, berisp dan nooit iemand in toorn, maar eens deze voorbij, zal de berisping van nut zijn.
60. Streef ernstig naar volmaaktheid en godsvrucht, en pas dit toe op alles.
61. Oefen je veelvuldig in de vrees voor God. Zo blijft je ziel rouwmoedig en nederig.
62. Bedenk goed hoe vlug de mensen veranderen, en hoe weinig je op hen kunt vertrouwen. Hecht je daarom aan God want Hij verandert niet.
63. Tracht over je zieleleven te spreken met een geestelijke en onderlegde biechtvader, aan wie je zult gehoorzamen en volg zijn raad in alles.
64. Vraag telkens als je communiceert een gave aan God, uit kracht van de grote barmhartigheid waarmee Hij in je arme ziel gekomen is.
65. Ook al heb je talrijke heiligen als advocaten, doe toch bijzonder beroep op Sint-Jozef. Hij verkrijgt veel van God.
66. Geef in tijden van droefheid en verwarring de goede werken van gebed en boete waaraan je gewoon bent, niet op. De duivel zoekt je te verontrusten opdat je ze zou nalaten. Beleef ze eerder intenser en je zult zien hoe spoedig de Heer je zal begunstigen.
67. Spreek niet over je bekoringen en onvolmaaktheden met de minst ijverige van het huis. Je zou jezelf schaden en ook de andere. Maar doe het met de meest volmaakten.
68. Denk eraan, je hebt maar één ziel, je zult maar eenmaal sterven, je hebt maar één kort leven, één dat je eigen is, er bestaat maar één hemel en die is eeuwig. Zo zul je aan vele dingen verzaken.
69. Verlang ernaar God te zien. Vrees Hem te verliezen. Hem nog niet te genieten zij je pijn. Dat Hij je eens bij zich brengt zij je vreugde. En je zult in diepe vrede leven.
LOSSE FRAGMENTEN
1. HET WARE MARTELAARSCHAP IS DE LIEFDE
“Leer van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig”
Sint-Chrysostomus : Het martelaarschap is niet enkel volmaakt wanneer het bloed vloeit. Martelaarschap is ook de waarachtige onthouding van zonden, de beoefening en het onderhouden van Gods geboden. Het oprechte geduld bij tegenspoed maakt ook martelaren.
Wat waarde geeft aan onze wil is hem te verenigen met die van God, zodat we niets anders meer willen dan wat Zijne Majesteit wil. Het is roemvol deze liefde volmaakt te bezitten.
2. COMMUNIE OP DE DAG VAN PROFESSIE EN KLEDING
De oude constituties schrijven voor dat de zusters te communie gaan op de dag van hun professie en inkleding.
3. HEELMIDDEL BIJ VERVOLGING EN ONRECHT
Bedenken hoe het eerder God treft dan mezelf. Want wanneer de slag mij bereikt, heeft de zonde Zijne Majesteit reeds getroffen. Ook bedenken dat de ware minnaar reeds met zijn Bruidegom overeenkwam helemaal van Hem te zijn, en niets voor zich te willen. Waarom zouden wij dan ook niet verdragen wat Hij verdraagt? Wij zouden slechts de belediging moeten voelen die Zijne Majesteit wordt aangedaan, daar het onze ziel niet raakt, enkelons stoffelijk lichaam dat zozeer verdient te lijden. Sterven en lijden, dit moeten we verlangen. Niemand wordt boven zijn krachten beproefd. Niets gebeurt buiten Gods wil. Mijn vader, jij bent Israëls strijdwagen en zijn ruiterij, zei Elisa tegen Elia.
4. DE BIECHT
Antiochus verspreidde zo’n stank door zijn talrijke zonden, dat hij het zelf niet meer kon verdragen noch diegenen die hem vergezelden. De biecht dient om zijn fouten en zonden te zeggen, en niet de deugden of dergelijke dingen over het gebed, tenzij het gaat om iemand aan wie je er mag over spreken. Het komt de priorin toe hierover te oordelen. De zuster die er nood aan heeft moet het haar zeggen, opdat zij kan beslissen wat passend is. Want, zegt Cassianus, wie daar geen weet van heeft is als iemand die noch zag noch wist dat mensen kunnen zwemmen. Ziet hij dat ze zich in de stroom werpen, dan denkt hij dat ze allen gaan verdrinken. De Heer heeft gewild dat Jozef zijn visioen vertelde aan zijn broeders, en dat het geweten werd, hoewel het, gelijk dit bij Jozef het geval was, hem zo duur te staan kwam. Men begrijpt dat de vrees, die de ziel ondergaat wanneer God haar een grote gunst wil verlenen, een neerbuigen is van de geest, zoals bij de vierentwintig oudsten over wie de Schrift spreekt. Onwetend zondigt men niet. Zo liet God niet toe dat deze koning zondigde met de vrouw van Abram. Hij dacht immers dat zij zijn zuster was, en niet zijn vrouw.