Antony de Mello over liefde en werkelijkheid

Een aantal teksten uit het werk van A. de Mello, over liefde, God, werkelijkheid en geloven. Omdat zij inspireren en de moeite waard zijn ter overdenking.

 

 

A. de Mello: Wat is liefde?

Dat is mijn gebod: Hebt elkander lief, zoals ik jullie heb liefgehad. Joh. 15,12

Wat is liefde? Kijk naar een roos. Kan de roos zeggen: “voor goede mensen zal ik geuren, maar voor slechte doe ik het niet”? Of is er een lamp die voor een slecht mens níet wil schijnen? Ze zou geen lamp meer zijn. En hoe hulpeloos en zonder voorkeur geeft een boom schaduw aan ieder die eronder staat: oud en jong, groot en klein, goed en slecht, dieren en mensen, elk levend wezen, zelfs de houthakker die hem komt omhakken.
Daarom is het eerste kenmerk van de liefde: ze kiest niet uit. Daarom worden we geroepen om als God te zijn, die “zijn zon over goed en kwaad laat schijnen, en zijn regen laat vallen op heiligen en zondaren; daarom moeten jullie goed zijn zoals jullie Vader in de hemel goed is.” Bekijk met verbazing de pure goedheid van de roos, de lamp, de boom, want hierin wordt een beeld van de liefde zichtbaar.

Maar wat moet je doen om tot zulke liefde te komen?
Alles wat je doet, zal de liefde gedwongen, gekunsteld en daarom onecht maken, want liefde laat zich níet dwingen. Er is niets wat je kunt doen. Maar er is wel iets dat je kunt laten. Probeer er eens op te letten, wat er in je kan veranderen, zodra je de mensen niet meer indeelt in goede en kwade mensen, maar ze beschouwt als onwetend en als niet-waarnemend. Geef je ‘dwaalleer’ op dat mensen in bewustzijn kunnen zondigen. Niemand kan in het licht van het bewustzijn zondigen. Zonde vindt niet plaats – zoals wij misschien menen – vanuit boosheid, maar vanuit onwetendheid. “Vader , vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen.” Dit begrijpen wil zeggen: de bewonderswaardige vaardigheid verkrijgen van een roos, een lamp, een boom.
Tot het wezen van de liefde hoort ook dat ze geschenk is. Zoals de roos, de lamp en de boom geeft ze en verlangt ze niets terug. Hoe zeer wordt de mens veracht die een partner uitkiest vanwege het huwelijksgeschenk. Een dergelijke mens heeft niet zijn partner lief, maar het financiële gewin. Maar is de liefde van hen zoveel anders wanneer een mens het gezelschap zoekt van mensen die hem emotionele bevrediging schenken en die mensen mijdt waarbij dat níet zo is? Als je positief bent ingesteld ten aanzien van hen die jou iets geven en die je verwachtingen vervullen en afwijzend ten aanzien van hen die dit níet doen? Ook hier is maar één ding mogelijk: de kunst leren om liefde als geschenk te verstaan. En leren inzien wat de zogenaamde liefde werkelijk is, namelijk een verhulde vorm van zelfzucht en hebzucht, kan een reuzenstap zijn om tot dit tweede kenmerk van de liefde te komen: liefde ervaren als geschenk.
Een derde kenmerk van de liefde is dat de liefde niet bewust is van zichzelf. Liefde is zo blij over de liefde, dat ze dat in haar geluk niet beseft. Zoals de lamp alleen maar licht kan geven en geen gedachte eraan verspilt of ze anderen daarmee van nut kan zijn; zoals de roos alleen maar geurt, omdat er niets anders te doen valt, onafhankelijk ervan of er iemand is die ervan geniet; zoals de boom schaduw geeft ongeacht het feit of er iemand staat of niet.
Dat alles is als de liefde, onafhankelijk van mensen. Liefde is er, ze heeft géén objekt. Licht, geur, schaduw zijn er, los van het feit of er iemand van profiteert of niet. Daarom weten ze ook niets over verdienste of goede daden. Hun linker hand is zich niet bewust van wat de rechter doet. “Heer wanneer hebben we je hongerig of dorstig gezien en je geholpen?”
Tenslotte hoort tot het wezen van de liefde de vrijheid. Zodra er dwang, controlle en conflicten zijn, sterft de liefde. Ook de roos, de boom en de lamp laten je volkomen vrij zijn. De boom zal geen moeite doen om je in zijn schaduw te trekken ook niet als een zonnesteek dreigt. De lamp zal je niet haar licht opdringen, zelfs niet wanneer je in het donker struikelt.
Denk eens aan al die controlles en beperkingen die je worden opgelegd, waar je je aan moet onderwerpen, als je angstig je eigen verwachtingen wil waarmaken, om liefde, of om toestemming te verkrijgen, of omdat je bang bent om liefde te verliezen. Elke keer als je je onderwerpt aan deze dwang verstoor je de vaardigheid om lief te hebben, die deel uitmaakt van je eigen natuur. Want als jij je onderwerpt kun je er niet omheen dat je ook anderen gaat onderwerpen; wat je anderen toestaat dat ze jou aandoen, dat doe je ook hen aan.
Denk er eens over na: al die controllemechanismen in je leven, al die dwang. Als je erover nadenkt verliezen ze misschien hun kracht. En op het moment dat ze verdwijnen, keert de vrijheid terug. En vrijheid, dat is alleen maar een ander woord voor liefde.

vertaald uit het Duits: A. de Mello, Wie ein Fisch im Wasser Freiburg 1998 (Herder Verlag)

Een oosterse christen spreekt over God – Anthony de Mello

Concilium 1982 nr. 9

I. Het zaad1

Waarom is God onzichtbaar? Hij is het niet. Jouw zien is vertroebeld zodat het je niet lukt Hem te zien. Het bioscoopscherm wordt onzichtbaar als er een film op geprojecteerd wordt: ofschoon je voortdurend naar het doek kijkt, zie je het niet omdat je te zeer gepakt bent door de film. De mediterende hindoe zit naar de punt van zijn neus te kijken, het feit symboliserend dat God vlak voor ons is, maar onze blik is gericht op iets anders, in de verte. Je hoeft nooit de punt van je neus te gaan zoeken en vinden. Waar je ook gaat, wat je ook doet, slapend of wakker, waarheen je je ook wendt, ze is daar vlak voor je ogen. Je raakt haar nooit kwijt. Het lukt je alleen niet haar te herkennen.

Eeuwenlang hebben de hindoes van India God gezien als ‘dansende’ schepping Het buitengewoon verbazingwekkende is dat de mensen de dans zien en er niet in slagen de Danser te herkennen.
In het zoeken naar God moet men zich realiseren dat er niets te zoeken of te bereiken is. Hoe kan je zoeken naar iets dat vlak voor je ogen is? Hoe kan je bereiken wat je al bezit? Wat we hier nodig hebben, is niet inspanning maar herkenning.
De leerlingen van Emmaus hebben de verrezen Heer vlak voor zich, maar hun ogen moesten geopend worden. De schriftgeleerden en Farizeeën muntten uit in inspanning en faalden in herkenning. En de mensheid op de laatste dag zal uitroepen: ‘U was met ons en we slaagden er niet in U te zien!’ Het zoeken naar God is dus de poging om te zien.
Een man ziet een vrouw elke dag en ze lijkt niet verschillend van andere vrouwen tot hij op zekere dag verliefd op haar wordt. Dan worden zijn ogen geopend en hij is verbaasd dat hij deze aanbiddellijke godin jarenlang kon bekijken en er niet in slaagde haar te zien.

Hou op met zoeken, hou op met reizen, en je zult arriveren. Je hoeft nergens naartoe te gaan! Weest stil en zie wat vlak vóor je ogen is. Hoe sneller je reist en hoe meer inspanning je besteedt aan het reizen, des te waarschijnlijker is het dat je het spoor bijster raakt. Mensen vragen waar zij God kunnen vinden. Het antwoord is hier. Wanneer zij Hem zullen vinden. Het antwoord is nu. Hoe zij Hem zullen vinden. Het antwoord is: wees stil en kijk.2

II. De rotsachtige bodem

We proberen God te ‘zien’. Maar zien we ooit iets? We kijken naar een nieuwe bloem en vragen: ‘Wat is dat;” Iemand zegt: ‘een lotus’. Al wat we nu hebben, is een nieuwe naam, een nieuw etiket, maar we denken ten onrechte dat we een nieuwe ervaring en een nieuw begrip hebben. Zodra we ergens een naam op kunnen plakken, denken we dat we iets hebben toegevoegd aan onze voorraad kennis, terwijl we alleen iets hebben toegevoegd aan onze voorraad etiketten.

Toen God weigerde zijn naam te onthullen aan Mozes of toe te staan dat er een afbeelding van Hem gemaakt werd verbande Hij niet alleen de afgoderij van de primitieven die Hem identificeerden met een beeld, maar ook de afgoderij van de moderne geleerde die Hem identificeert met een idee. Want onze ideeën afgodsbeelden van Hem zijn even zielig inadequaat om Hem te vertegenwoordigen als afgodsbeelden van steen of klei.
Het woord ‘Europeaan’ geeft je watertandend enige kennis en absoluut geen begrip van dit individu dat voor je staat. Je zou hem onrecht doen, als je dacht dat het woord ‘Europeaan’ of wat dat aangaat willekeurig welk ander woord of groep van woorden, je enig begrip gaf van zijn unieke individualiteit. Want het individu is, evenals God, boven alle woorden, onuitzeg­baar.

Om deze boom te ‘zien’, moet ik het etiket laten vallen, want dat geeft me de illusie dat ik, omdat ik er een naam voor heb, de boom ken. Ik moet alle vroegere ervaringen met andere bomen laten vallen (zoals ik alle vroegere ervaringen met alle andere Europeanen moet laten vallen, als ik eerlijk wil zijn jegens deze individuele Europeaan hier). Meer nog: ik moet alle vroegere ervaringen laten vallen die ik ooit gehad heb met deze boom we zijn immers allemaal vertrouwd met het feit dat we dit huidige individu geen kans geven omdat we hem voortdurend beoordelen op grond van onze vroegere ervaringen met hem. Is het dan verrassend, te horen dat, als ik God juist nu wil ervaren, ik alles moet laten vallen wat anderen mij over Hem verteld hebben, al mijn vroegere ervaringen met Hem en alle woorden en etiketten over Hem, hoe heilig ook? Waarheid is geen formule. Het is een ervaring.

En ervaring kan niet overgedragen worden. Formuleringen zijn overdraagbaar materiaal; ze hebben weinig waarde. Wat waarde heeft, kan niet overgedragen worden.
Het woord, de religieuze formuleringen, het dogma waren bedoeld als aanwijzingen, indicatoren, hulpmiddelen om mij te leiden bij mijn benadering van God. Vaak worden ze de laatste barrière. Zoals wanneer ik een bus neem om naar huis te gaan en weiger uit te stappen als ik ben aangekomen. Men denkt aan zoveel mensen die rond en rond lopen in cirkels, omdat hun nooit geleerd is op te houden met hun conceptualiseren en theologiseren over het goddelijke; die weigeren hun discursieve reflectie los te laten in het gebed en binnen te gaan in de donkere nacht, de conceptloze wolk waarover de mystici spreken. Zij gaan door het leven en verzamelen steeds meer etiketten, zoals een man die steeds meer materiële bezittingen verzamelt die hij nooit zal gebruiken.

De rivier stroomt vlak voor je ogen en je sterft van dorst, maar je staat erop een definitie te hebben van water, omdat je ervan overtuigd bent dat je je dorst niet kunt lessen zonder dat je de juiste formule hebt. Het woord ‘liefde’ is niet liefde, en het woord ‘God’ is niet God. Hetzelfde geldt voor het concept. Niemand is ooit dronken geworden van het woord ‘wijn’. Niemand is ooit verbrand door het woord ‘vuur’.

De mens is meer geïnteresseerd in het bereflecteerde dan in het reële. Hij leeft dan ook in fictie. En als hij nadenkt over God, leeft hij in godsdienstige fictie. Hij wordt gefascineerd door zijn ideeën, omdat hij denkt dat ze het reële weerspiegelen. Zijn spiegels moeten gebroken worden. Echt voedsel en echt water is nodig om echte honger en dorst te verzadigen. Voorstellingen van voedsel en drank zijn niet genoeg. De formule H20 zal zijn dorst niet lessen, hoe wetenschappelijk juist ze ook is. Dat geldt ook voor zijn geloof in God, hoe waar ook. Het maakt van hem misschien een religieuze fanaticus, maar zal de nood van zijn hart niet verzadigen.3

Is het een wonder dat de christelijke kerken, omdat zij er niet in geslaagd zijn dit te begrijpen, geworden zijn als uitgeputte mijnen? Wat er nu uit de mijnen wordt opgedolven, zijn woorden en formules; en daarvan is de markt overladen. Maar er is gebrek aan ervaring, en wij christenen worden dan ook een volk van woorden. We leven van woorden, als een man die zich voedt met de menukaart in plaats van het voedsel. Het woord ‘God’, de formules over God, worden voor ons belangrijker dan de realiteit ‘God’. Er is een groot gevaar dat, als we de werkelijkheid zien in vormen die niet passen bij onze formules, we er niet in zullen slagen haar te herkennen of haar zelfs zullen afwijzen uit naam van onze formules.4

III. De goede aarde

Deze houding is het best te zien in de soort theologiescholen die wij christenen drijven. Men zou verwachten dat deze scholen mensen afleveren die de dorst van de moderne mens naar God lessen. Maar het zijn copieën geworden van wereldlijke scholen. Ze hebben professoren in plaats van meesters en ze bieden geleerdheid in plaats van verlichting. De professor doceert, de meester wekt op. De professor biedt kennis aan; de meester biedt onwetendheid aan, want hij vernietigt kennis en schept ervaring; hij biedt je kennis aan als voertuig om je er meteen weer uit te sleuren zodra de tijd komt dat kennis herkenning in de weg staat.

Wereldlijk leren wordt verworven door reflectie, nadenken, praten. Godsdienst wordt geleerd door stille meditatie (In het Oosten betekent meditatie, ‘dhyan’, niet reflectie, zoals in het Westen, maar het tot zwijgen brengen van alle reflectie en gedachten). De wereldlijke school levert geleerden af. De godsdienstige school mediteerders. Tragischerwijze veranderen de meeste christelijke scholen voor theologie de godsdienstige geleerde in de wereldlijke geleerde. De wereldlijke school tracht dingen te verklaren en schept kennis. De godsdienstige school leert ons de dingen zodanig te beschouwen dat er verwondering ontstaat. De mens heeft diep gewortelde onwetendheid. Zijn wereldlijke leren neemt deze onwetendheid niet weg maakt die meer verborgen, geeft hem de illusie van kennis. In de godsdienstige school wordt deze onwetendheid naar voren gebracht en blootgelegd, want daarbinnen moet het goddelijke gevonden worden. Maar christelijke scholen die dit doen, zijn zeldzaam; al te vaak wordt de onwetendheid begraven onder steeds meer godsdienstige kennis.

De christelijke godsdienstige school moet dus technieken ontwikkelen om kennis te gebruiken als middel om onwetendheid bloot te leggen, om het woord zo te gebruiken dat het zal leiden tot stilte. Zoals de ‘mantra’ of ‘bhajan’ in India, waarbij het woord of de formule eerst begrepen wordt met de geest, daarna eindeloos wordt herhaald, totdat er een stilte is geschapen waardoor de formule wordt overgebracht van de geest naar het hart en de diepere betekenis ervan gevoeld wordt ver boven alle woorden en formules uit. Godsdienststudenten moeten zo geoefend worden, dat als zij lezen of naar het woord luisteren, hun hart onophoudelijk afgestemd is op het ‘woordeloze’ dat klinkt in het woord. Zij moeten door een strenge discipline heengaan totdat hun geest tot rust is gebracht en zij leren in stilte ‘de dingen te overwegen in hun hart.5

Godsdienststudenten zullen hun bijbel lezen. Maar om de andere pagina van die bijbel zal blanco zijn, om aan te geven dat gewijde woorden bedoeld zijn om stilte te scheppen en te verdiepen, een stilte die verrijkt wordt door de heilige woorden, zoals de rijke stilte die volgt op het slaan op een tempelgong. Zij zullen evenveel tijd besteden aan de blanco pagina’s in hun bijbel als aan de tekst, omdat zij alleen zo in staat zullen zijn de tekst te verstaan. Want de bijbel kwam voort uit die blanco pagina’s, uit mannen en vrouwen die stil genoeg waren om een onuitsprekelijke waarheid te ervaren die zij nooit konden beschrijven, maar waarnaar zij met veel worsteling trachten te wijzen in woorden die misschien anderen zouden brengen tot het ervaren van dezelfde waarheid.

IV. De bloem

De bijbel leert ons dat geen mens God kan zien en in leven kan blijven. Als de geest tot stilte is gebracht, wordt God gezien en sterft het eigen ik. De meesters van het Oosten stemmen hiermee in: als stilte het hart binnenkomt, sterft het eigen ik. Hoe? Niet door vernietiging maar door ‘visie’. In de stilte van het zwijgen ‘ziet’ men dat het eigen ik een illusie is. De psychoti­cus die dacht dat hij Napoleon was, wordt genezen als hij ‘ziet’, zich realiseert dat zijn Napoleonik een illusie is. De mens wordt genezen als hij ‘ziet’, ervaart, dat zijn ikalscentrum, zijn ikalsapart, ‘maya’ is, illusie.
Het is alsof de dans tot zichzelf zou komen en ‘zien’ dat ze geen centrum heeft, geen bestaan los van de danser; dat ze helemaal geen ‘zijnde’ is, maar een actie. Alleen de danser is zijnde. Alleen de danser bestaat. De dans niet; ze isindedanser. God zei tot Caterina van Siëna: ‘Ik ben Hij die is. Jij bent zij die niet is.’ Als je binnengaat in de stilte, ervaar je dat je niet bent; het centrum is niet langer in jou; het is in God; jij bent de periferie. Men herinnert zich de machtige woorden, toegeschreven aan meester Eckhart: ‘Slechts éen wezen heeft het recht, het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ te gebruiken: God!’

Degene die dit ervaart, wordt een ontwaakte. Hij wordt een ‘niemand’, een leegte, een ‘incarnatie’ waardoorheen het goddelijke schijnt en handelt. De dichter, de schilder, de musicus ervaart soms geïnspireerde momenten waarop hij zichzelf schijnt te verliezen en een creatieve activiteit door zich heen voelt stromen waarvan hij meer het kanaal is dan de bron. Wat hij op deze wijze ervaart, ervaart de ontwaakte in zijn leven. Hij is actief, maar niet langer de acteur. Zijn handelingen worden gebeurtenissen. Hij ervaart zichzelf als dingen doende die tegelijkertijd niet door hem gedaan worden: ze schijnen via hem te gebeuren. Zijn inspanning­en gaan zonder inspanning, zijn werk wordt spel, een ‘leela’, een goddelijke sport. Kan het anders als hij zichzelf ervaart als een dans die gedanst wordt door het goddelijke, als een holle fluit waardoor Gods muziek stroomt?

V. De vrucht

Als stilte de dood van het ik voortbrengt, wordt liefde geboren. De ontwaakte ervaart zichzelf als anders, maar niet apart van andere mensen en van de rest van de schepping. Want er is maar één Danser en heel de schepping vormt één dans. Hij ervaart ze alle als zijn ‘lichaam’, zijn ik. Hij bemint dan ook alle mensen zoals hij zichzelf bemint.
Hij gaat niet noodzakelijkerwijze uit om te dienen. Hij weet dat iedereen die tracht te dienen, in het gevaar verkeert te worden zoals zoveel ‘liefdadige’ mensen die helemaal niet religieus zijn; zij zijn schuldig; goeddoeners die zich altijd bemoeien met het leven van anderen.
Het is helaas mogelijk je goederen te geven om de armen te voeden en je lichaam te laten verbranden en toch nog de liefde niet te hebben. De beste manier om de wereld te dienen is dat JIJ verdwijnt. Dan word je een voertuig van het goddelijke. Dan zal dienst spontaan gebeuren, maar alleen als het goddelijke je ertoe drijft. Het zou je er evengoed toe kunnen drijven liederen te zingen of je terug te trekken in de woestijn, en de hele wereld zal verrijkt worden door jouw liederen of door jouw stilzwijgen, in plaats van gekwetst te worden door jouw dienst.6

In wat je ook doet, dienst of stilzwijgen of lied, je zal totaal opgeslorpt worden, want je ‘ik’ zal niet langer in de weg staan en je zal aan elke activiteit heel je wezen geven. Dit is godsdienst op zijn hoogtepunt. Niet zitten in eenzaamheid, niet zingen van gebeden, niet naar de kerk gaan, maar het leven ingaan. Elke handeling van je vloeit nu voort uit stilte, uit een tot zwijgen gebracht ik. Elke handeling van je is nu meditatie geworden.

Christelijk handelen is tegenwoordig in gevaar, voort te vloeien uit praten en reflectie, meer dan uit stilte. Christendom is in het gevaar een pratende en denkende godsdienst te worden. Over de eucharistie wordt gesproken als over een celebratie (feestelijk vieren), maar is meestal een cerebratie (vanuit het verstand spreken) geworden de priester spreekt tot het volk, het volk spreekt antwoorden tot de priester of tot eIkaar, en priester en volk spreken tot God. Als we van godsdienst weer een celebratie zouden willen maken, moeten we minder denken en minder spreken, en meer zwijgen en dansen.7

(Uit het Engels vertaald door H. Wagemans)

NOTEN:
1. Steeds meer christenen in het Westen keren zich naar het Oosten voor leiding in het gebed. Dit artikel probeert hun te laten zien wat het Oosten hun kan Ieren of liever wat het hun kan helpen herontdekken in hun eigen traditie.
2. Een oosters verhaal gaat over een oceaanvis die op zoek gaat naar de oceaan; waar de vis ook heengaat, hij vindt geen spoor van de oceaan, alleen maar water!
3. Een Arabische mysticus vertelt over een man die in de woestijn dreigt te sterven van honger; in de verte ziet hij een zak en rent erheen, in de hoop dat ze iets eetbaars bevat, maar ze zit vol edelstenen.
4. Een soefimeester zegt: ‘Een ezel die gehuisvest wordt in een bibliotheek, wordt niet wijs. Zo heeft al mijn godsdienstige kennis mij niet beter gemaakt, zoals een verlaten plek ook niet vruchtbaar wordt doordat er een schat in begraven ligt.’
5. Een regeerder vroeg de grote Rinzai naar het geheim van godsdienst in een woord. ‘Stilzwijgen,’ zei Rinzai. ‘En hoe komt iemand tot stilzwijgen?’ ‘Door meditatie.’ ‘En wat is meditatie?’ ‘Stilzwijgen.’
6. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei de aap terwijl hij de protesterende vis op een boomtak legde. ‘Ik zorg er alleen maar voor dat je niet verdrinkt.’ Dienst kan vermoorden!
7. Aan een goeroe werd door een leerling gevraagd hoe hij God bereikt had, en hij antwoordde: ‘Door het hart wit te maken met stille meditatie, niet door papier zwart te maken met godsdienstige opstellen.’ Noch, mogen we hieraan toevoegen, door de lucht dik te maken met geestelijke gesprekken.

Antony de Mello: Het huidige ogenblik

Daarom zeg ik jullie, maak je geen zorgen om je leven…kijk naar de vogels in het veld…leert van de leliën op het veld…Math 6,25

Iedereen heeft wel eens gevoelens van onzekerheid. Je voelt je onzeker vanwege (te weinig) geld op de bank, vanwege de aandacht die je krijgt van je vriend, of vanwege het soort opleiding dat je hebt genoten. Ook kun je je onzeker voelen vanwege je gezondheid, je leeftijd, je uiterlijk. Als men je de vraag zou stellen: “waarom voel je je onzeker?” zou je hoogstwaarschijnlijk het verkeerde antwoord geven. Misschien zou je zeggen: “ik ontvang niet genoeg liefde van mijn vriend of vriendin”of “ik heb niet de academische opleiding die ik nodig heb”, of iets dergelijks. Met andere woorden: je leidt de aandacht af op een uiterlijke omstandigheid en je merkt niet dat gevoelens van onzekerheid niet door iets veroorzaakt worden buiten je, maar door voorgegeven schematische gevoelspatronen, door iets, wat je je zelf inbeeldt. Als je van denkschema wisselt zijn je gevoelens van onzekerheid in een handomdraai verdwenen, hoewel alles om je heen hetzelfde is gebleven. De een voelt zich ook zonder kapitaal op de bank heel zeker, de andere onzeker, hoewel hij miljoenen bezit. Niet de hoeveelheid geld, maar je denkschema maakt het onderscheid. De een heeft praktisch gezien geen vrienden, is echter volledig zeker van de liefde van andere mensen. Een ander voelt zich zelfs in de meest bezitterige en anderen uitsluitende relatie onzeker. Weer bepaalt het denkschema het onderscheid.
Als je je gevoelens van onzekerheid wilt bestrijden, zou je rekening kunnen houden met vier feiten.
Ten eerste: het is zinloos, je gevoelens van onzekerheid te kalmeren door de omstandigheden buiten je te veranderen. Je pogingen zouden resultaat kunnen hebben hoewel dat meestal niet het geval is. Je inzet leidt misschien tot een stuk opluchting maar die zal van korte duur zijn. Het loont zich dus niet om je energie en tijd te gebruiken om bijvoorbeeld je uiterlijk te veranderen, meer geld te verdienen of van je vrienden meer uitingen van liefde te verkrijgen.
Het tweede punt moet je ertoe brengen het probleem aan te pakken bij de wortel: in je hoofd. Stel je eens mensen voor die in dezelfde situatie verkeren als jij en die daarbij helemaal niet onzeker zijn. Die mensen bestaan. Daarom ligt het probleem niet in de werkelijkheid buiten jou, maar in jou, bij je denkschema’s.
Ten derde kun je proberen te begrijpen dat je deze denkschema’s uit onzekerheid van anderen hebt overgenomen, toen je nog jong was en makkelijk te beïnvloeden. Deze mensen leerden je door hun gedrag en hun paniekreacties, dat je iedere keer in jezelf een gevoelsstorm van onzekerheid moet laten uitbarsten zodra de buitenwereld niet overeenkomt met bepaalde verwachtingen die je koestert. En dat je alles moet doen wat binnen je mogelijkheden ligt om de buitenwereld te veranderen: meer geld verdienen, meer bevestiging verkrijgen, de mensen die je bijvoorbeeld hebt beledigd, geruststellen en ervoor zorgen dat ze je weer aardig vinden enzovoort, opdat de gevoelens van onzekerheid verjaagd worden. Het inzicht dat je dat niet nodig hebt, dat in werkelijkheid het er niet toe doet, en dat je gevoelsstorm enkel en alleen door jezelf en je cultuur wordt veroorzaakt, alleen al dit inzicht schept afstand tot het probleem en brengt merkbare verlichting.
Ten vierde: altijd als onzekerheid je overvalt wat er in de toekomst staat te gebeuren, denk dan aan het volgende: het laatste halfjaar of jaar was je erg onzeker vanwege gebeurtenissen, die als ze eenmaal plaatsvonden, toch hanteerbaar bleken te zijn. En dit dankzij de energie en de mogelijkheden die je aantrof in betreffende situatie, en niet door de zorgen die je je maakte, waardoor je eigenlijk voor niets hebt geleden en in je gevoelens werd verzwakt. Zeg daarom tegen jezelf: “als er iets bestaan zou, dat ik net nu voor de toekomst kan doen, dan zal ik het ook doen. Daarbij laat ik het dan en verheug met op het huidige ogenblik, want mijn levenservaring heeft me laten zien, dat ik een situatie alleen maar aankan, als ze daadwerkelijk is aangebroken, en niet voordat ze plaatsvindt. Nog altijd heeft het heden mij de mogelijkheid en de energie gegeven die ik nodig had, om hiermee klaar te worden.“
De gevoelens van onzekerheid verdwijnen alleen volledig als je de geprezen vaardigheid van de vogels in de lucht en de lelies op het veld hebt verworven, namelijk helemaal in het heden levend, ogenblik na ogenblik.
Het huidige ogenblik, hoe pijnlijk ook, is nooit ‘niet te verdragen’. Wat niet te verdragen is, is datgene, waarover je je zorgen maakt, wat in de volgende vijf uur of vijf dagen zal plaatsvinden; ook woorden die door je hoofd kunnen gaan als ”dat is verschrikkelijk, dat is onverdragelijk, hoe lang duurt dat nog” enzovoort.
In vergelijking met mensen zijn vogels en bloemen gelukkig te prijzen, want zij hebben geen concept van de toekomst, geen woorden in hun hoofd, geen angst voor datgene wat hun medevogels of bloemen over hen zouden denken. Daarom zijn zij perfecte beelden van het hemelrijk. Maak je dus niet druk om morgen, want morgen zal voor zich zelf zorgen. Elke dag heeft genoeg eigen plagen. Concentreer je op Gods rijk der hemelen, en al het andere zal vanzelf naar je toe komen.
(Uit A. de Mello: werkelijk zien (uit: Wie ein Fisch im Wasser – Herder 1998)

WERKELIJK ZIEN

Zalig de dienaren, die de Heer wakker vindt
als hij komt – Lukas 12,37
Overal op de wereld zoeken mensen naar liefde, want iedereen is ervan overtuigd, dat alleen de liefde de wereld kan redden, en alleen de liefde kan het leven zinvol en de moeite waard maken. Maar weinigen begrijpen, wat liefde werkelijk is en hoe zij in het hart van de mensen ontwaakt.
Vaak wordt liefde met positieve gevoelens tegenover anderen geïdentificeerd, met welwillendheid, vrijheid van geweld of dienstbaarheid. Maar dit alles is op zichzelf geen liefde.
Liefde ontspringt uit gewaarworden. Alleen inzoverre je een mens zo ziet, zoals hij werkelijk is, hier en nu, en niet zoals hij in de herinnering verschijnt, in een wens­droom, een voorstelling of verwachting, kun je werkelijk van hem houden.
In het andere geval heb je niet deze mens lief, maar de voorstelling die je van hem hebt, of enkel deze mens als object van je verlangen, en niet deze mens op zichzelf.

Daarom bestaat de eerste daad van de liefde hierin: deze bepaalde mens of dit bepaalde objekt, deze werkelijkheid zo te zien, zoals ze in waarheid is.
En hiervoor heb je een grote zelfbeheersing nodig om de eigen verlangens te laten zijn voor wat ze zijn, en ook je vooroordelen, je herinneringen, je selectieve manier van kijken. Dat is zo een moeilijke discipline dat velen zich liever hals over kop in goede daden storten, dan dat zij zich onderwerpen aan het brandende vuur van deze ascese.
Als je een mens wil helpen, waarbij je je niet de moeite hebt gedaan om werkelijk te kijken, bevredig je dan de behoeften van deze mens of zijn het je eigen behoeften? Daarmee is het eerste bestanddeel van de liefde genoemd: de ander werkelijk te zien.
Het tweede bestanddeel van de liefde is net zo belangrijk: jezelf te zien, de lichtstraal van je kennen zonder hapering op je eigen beweegredenen richten, op je gevoelens, je behoeften, je oneerlijkheid, je zelfzucht, je neiging tot kontrolleren en beheersen, je neiging tot manipuleren. Dat wil zeggen dat je deze dingen bij hun naam noemt, ongeacht alle pijnlijke ontdekkingen en gevolgen hiervan.
Als je zowel bewust bent geworden van jezelf als van de ander, zul je weten wat liefde is.
Want dan heb je een hart, dat levend, wakker, helder en meevoelend is; pas dan heb je een heldere manier van waarnemen en bezit je de fijngevoeligheid om in elke situatie en elk ogenblik aangepast en nauwkeurig te reageren.
Vaak zul je onontkoombaar tot handelen gedwongen worden, een andere keer word je teruggehouden en houd je je op de achtergrond. Vaak zul je anderen moeten negeren, een andere keer zul je aan hen de aandacht moeten schenken die nodig is. Vaak zul je vriendelijk en voorkomend zijn, een andere keer hard, ontoegeeflijk, veeleisend, misschien zelfs kwetsend.
Want de liefde die uit fijngevoeligheid geboren wordt neemt vele onverwachte vormen aan en richt zich niet naar voorgegeven eisen en principes, maar naar de bestaande en concrete werkelijkheid.

Als je deze vorm van fijngevoeligheid voor de eerste keer ervaart, ervaar je als het ware een grote schrik. Want alle houvast wordt ongedaan gemaakt, de bescherm­muren om je heen worden afgebroken, verbrand, je onoprechtheid wordt blootge­legd.
Stel je de schrik voor, die een rijk iemand kan overvallen, als hij werkelijk doordrong­en raakt van de zorgwekkende levensomstandigheden van de armen, of een diktator die uit is op macht, als hij werkelijk onder ogen ziet wat hij aanricht bij de mensen die hij onderdrukt. Of een fanatiek iemand als hij ontdekt hoe vals zijn overtuiging is, een overtuiging die niets van doen heeft met de werkelijkheid. Of de schrik die een romantisch ingestelde minnaar kan voelen, als hij werkelijk inziet dat hij niet zijn geliefde bemint, maar het beeld dat hij zich van haar gemaakt heeft.
Want het meest pijnlijke dat een mens kan doen, waarvoor hij het allermeest bang is, is het zien. In zulk zien wordt de liefde geboren, of preciezer uitgedrukt: zien is liefde.
Zodra je begint te zien, zal zij (de liefde) je fijngevoeldigheid tot gewaarwording leiden, en niet alleen de dingen die je graag wil zien, maar ook alle andere. Je arm ik zal vertwijfeld proberen, deze fijngevoeligheid af te stompen, omdat de bescherm­muren worden opgeruimd en het ik zonder bescherming en houvast achterblijft.
Als je je ooit toestaat om te zien, betekent dat de dood van je zelfzucht. Daarom is de liefde zo schrikbarend, want liefhebben betekent zien, en zien betekent sterven. Maar het is ook de meest wonderbaarlijke, en meest gelukkig makende ervaring op de wereld. Want in de dood van het eigen ik ligt vrijheid, vrede, gelatenheid en vreugde.

Als het liefde is, waarnaar je werkelijk verlangt, dan vertrek meteen en begin te zien. Neem deze opgave serieus en bekijk een mens, die je niet mag, en zie werkelijk je eigen vooroordelen. Beschouw een mens die je dierbaar is, en zie het leed, de zinloosheid, de onvrijheid, die het aanklampen met zich meebrengen. Bekijk lang en vol liefde de gezichten en het optreden van de mensen.
Neem de tijd ervoor, om vol verwondering naar de natuur te kijken, de vlucht van een vogel, een bloeiende bloem, een blad dat geel wordt, een kabbelende rivier, de maan die opkomt, het silhouet van een berg, tegen de heldere nachtelijke hemel.
Als je dat doet, zal de harde beschermende schaal die je hart omgeeft, zich openen, weker worden en zich oplossen, en je hart zal volstromen met fijngevoeligheid en het zal zich openstellen. De donkerheid in je ogen zal vervliegen, je blik wordt helder en wijd. Eindelijk zul je dan weten wat liefde is.