
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
Vertaling: Dr. Catharina Ypes en ontleend aan: PANTHEON DER NOBELPRIJSWINNAARS VOOR LITERATUUR – 48ste deel, blz. 55/166 – Uitgeverij Heideland Hasselt, 1964.
——————
Ed è subito sera
Ognuno sta solo sul cuor della terra
Trafitto da un raggio di sole:
Ed è subito sera.
Salvatore Quasimodo
En snel valt de avond
Ieder staat alleen op het hart van de aarde
Doorboord door een straaltje zon:
En snel valt de avond.
Vertaling: B.v.d Bosche
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
En opeens is het avond
Ieder staat eenzaam op het hart van de aarde,
doorboord door een straal van de zon :
en opeens is het avond.
Vertaling: Dr. Catharina Ypes en ontleend aan: PANTHEON DER NOBELPRIJSWINNAARS VOOR LITERATUUR – 48ste deel, blz. 55/166 – Uitgeverij Heideland Hasselt, 1964.
ook de volgende gedichten hieruit:
BOOM
Van U gaat een schaduw uit
dat de mijne wel dood lijkt
al trilt die ook bij mijn bewegen
of breekt hij het frisse, zachtblauwe water
aan de oever van de Anapo, waar ik
vanavond terugkeer
omdat maart met zijn maanlicht
mij voortdrijft
rijk als hij reeds is aan kruiden
en vogels
ik leef niet alleen van schaduw
want aarde en zon en het zoete geschenk van water
hebben voor u al uw loof vernieuwd
terwijl ik mij buig en verdor
en mijn gezicht voelt aan als uw schors
Salvatore Quasimodo
(Uit: “Acque e Terre)
Het is mij of ik een landverhuizer ben
die waakt in zijn dekens gewikkeld,
rustig op de grond. Misschien sterf ik aldoor
maar ik hoor graag de woorden van ’t leven,
die ik nooit heb begrepen, ik blijf staan
bij lange hypothesen. Stellig kan ik niet
ontvluchten !
Ik zal trouw zijn aan het leven en aan de
dood
met mijn lichaam en mijn geest, in elke
richting
die men kan voorzien en waarnemen.
Bij tussentijden zegeviert over mij
iets dat licht is, een tijd van geduld
-het besef hoe dwaas het is –
en de illusie van ’t hart dat klopt.
Salvatore Quasimodo
STILSTAAND WATER
Gesloten water, slaap van de moerassen
die in brede blikkerende strepen vergiften kweekt,
nu eens blank, dan weer groen in de lichtflitsen
gij zijt als mijn hart.
De populier grijst rondom en de steeneik
de bladeren in de eikels komen erin tot rust
en ieder vormt uit één middelpunt zijn kringen
met rafelige rand door de somber suizende zuidenwind.
Zó als ’t water de herinnering
zijn kringen vergroot, aldus mijn hart
het beweegt zich uit één punt en daarna sterft het :
zo is het zuster van u, stilstaand water.
Salvatore Quasimodo
(Uit: “Acque e Terre)
LAND
Nacht, rustige schaduwen
wieg van lucht
de wind komt om mij als ik mij in u verbreed
en daarmee de zee, de geur van ’t land
waar mijn volk op de oever zingt
voor zeilschepen, voor visfuiken
voor kinderen die voor de dageraad wakker zijn.
Dorre bergen, vlakten met jong gras,
dat wacht op runderen en klein vee
in mij leeft uw eigen pijn die mij uitholt.
Salvatore Quasimodo
(Uit: Acque e Terre )
SPIEGEL
Kijk, op de boomstam
breken de knoppen open :
een jonger groen dan ’t gras
dat het hart rust geeft :
de stam scheen al dood,
gebogen over de afgrond.
En alles is mij als een wonder ;
en ik ben dat water van de wolk
die vandaag in de grachten
zijn blauwste stuk hemel weerspiegelt
ik ben ’t groen dat de schors splijt
dat er toch vannacht niet was.
Salvatore Quasimodo
(Uit: Acque e Terre )
NIEMAND
Ik ben misschien een jongen
die bang is voor de doden
maar die de dood aanroept
opdat die hem losmaakt van al wat leeft :
kinderen, bomen, insecten ;
-van al wat droefheid draagt in ’t hart.
Want hij kan niets geven
en de wegen zijn duister
en er is niemand meer
die hem kan doen schreien
dicht bij U, o, Heer.
Salvatore Quasimodo
(Uit: Acque e Terre )
STEEG
Soms roept je stem mij weer
en ik weet niet welke hemelen en wateren
in mijn binnenste ontwaken:
een netwerk van zon dat zich uitspint
over je muren, met in de avond
een geschommel van lampen
uit de late werkplaatsen
vol wind en triestigheid.
Een andere tijd : een weefgetouw tikt op ’t erf
en ’s nachts hoorde men
jonge honden en kinderen huilen
Steeg: een kruis van huizen
die elkaar zachtjes roepen
en niet weten dat ’t angstig is
in ’t donker alleen te blijven.
Salvatore Quasimodo
IN MIJ IS IEDERE VORM VERLOREN
Een ander leven hield mij vast: eenzaam
tussen onbekende mensen ; weinig brood kreeg ik.
In mij is iedere vorm verloren,
schoonheid, liefde waaruit een jongen
eerst illusie put en daarna droefenis.
Salvatore Quasimodo
(Uit: Acque e Terre )

DE ENGEL
De engel slaapt
op luchtrozen, glanzend wit
op zijn zijde,
als een kus over zijn schoot
de mooie gekruiste handen.
Mijn stem maakt hem wakker
en hij glimlacht tegen mij,
-met stuifmeel besprenkeld
de wang waarop hij rustte
Hij zingt ; een matte hemel
van dageraad bestormt mijn hart.
De engel is van mij ;
Ik bezit hem : ijzig-koud.
Salvatore Quasimodo
(Uit: “Oboe Sommerso” 1932)
ADEM VOOR BELOKEN PASEN
Gij hebt mij niet verraden, Heer :
van iedere smart
ben ik de eerstgeborene geworden.
Salvatore Quasimodo
(Uit: “Oboe Sommerso” 1932)
BEGERIG OPEN IK MIJN HAND
Hier ben ik, Vader, in de armoede
van mijn vlees, zoals ik ben, stof van de weg
dat de wind nauwelijks tot Uw vergiffenis opjaagt.
Maar al wist ik vroeger mijn primitieve
nog ruwe stem niet bij te schaven
begerig open ik nu mijn hand :
geef mij smart als dagelijks voedsel.
Salvatore Quasimodo
(Uit: “Acque e Terre”)
REEDS STUIFT DE DORRE BLOESEM
Ik zal niets van mijn leven weten
duister eentonig bloed
Ik zal niet weten, wie ik liefhad, wat ik
liefheb
nu ik hier beklemd, beperkt tot mijn lichaam
in de bedorven maartse wind
de smarten opsom van mijn ontcijferde dagen
Reeds stuift de dorre bloesem
van de takken. En ik wacht nog
op het geluid van zijn onherroepelijke vlucht.
Salvatore Quasimodo
MET DE KLEUR VAN REGEN EN IJZER
Je zei : dood, stilte, eenzaamheid
net als liefde, leven. Woorden
voor onze vergankelijke voorstellingen.
En de wind is luchtig opgestoken, iedere morgen
en de tijd, met de kleur van regen en ijzer
is heengegaan over de stenen
over ons heimelijk gegons van gevloekten.
Nog is de waarheid verre.
En zeg mij, man aan het kruis gekloofd,
Nu, terstond, voordat een ander zwijgen
de ogen binnendringt, voordat een andere wind
opstaat en ander roest gaat bloeien.
Salvatore Quasimodo
(Uit: “La vita non è sogno” 1946)
ONWAARNEEMBAAR DANST DE TIJD
In de tuin krijgt de sinaasappel
zijn roodgouden kleur, onwaarneembaar
danst de tijd
op zijn schil
het rad van de molen stokt even
bij de vloed van ’t water
maar zet zijn ronde voort
en voegt een minuut toe
aan die van ’t verleden of die
van de toekomst. Anders is de tijd
op de ronding van de vrucht ;
onafwendbaar op ’t lichaam
dat de dood weerspiegelt
glijdt hij voort, gekromd,
sluit zijn greep
om de geest, schrijft
een proeve van leven.
Salvatore Quasimodo
(Uit: “Dare e Avere” 1966)
ALS LIEFDE JE MAAR TREFT
Vergeet niet dat je leeft te midden van dieren
paarden, katten, ratten uit de riolen,
donker als de vrouw van Salomo, ontzaglijk
slagveld met zwaaiende banieren,
vergeet niet de hond, met tong en staart in de harmonie
met het irreële, noch de groene hagedis, de merel
nachtegaal, adder, hommel. Of denk je soms
dat je leeft tussen reine mannen en deugdzame
vrouwen die niet weten van de kreet van de
verliefde kikker, groen als de groenste tak
van het bloed.
De vogels kijken je aan uit de bomen, en de
bladeren weten best dat de Geest dood is, voorgoed
het overschot ervan ruikt naar verbrand kraakbeen
en uitgebeten plastic; vergeet niet
dat je een vaardig en soepel dier bent
dat bruuskweg geweld aandoet en alles wil hebben
hier op aarde, voor de laatste schreeuw,
als het lichaam verval is van verdorde herinnering
en de geest naar het eeuwige einde dringt :
denk erom dat je het hoogste wezen kunt zijn
als liefde je maar goed in hart en nieren treft.
Salvatore Quasimodo
(Uit: “Dare e Avere” 1966)
De gedichten werden vertaald in het Nederlands door Dr. Catharina Ypes en ontleend aan: PANTHEON DER NOBELPRIJSWINNAARS VOOR LITERATUUR – 48ste deel, blz. 55/166 – Uitgeverij Heideland Hasselt, 1964.
Strada di Agrigentum
Là dura un vento che ricordo acceso
nelle criniere dei cavalli obliqui
in corsa lungo le pianure, vento
che macchia e rode l’arenaria e il cuore
dei telamoni lugubri, riversi
sopra l’erba. Anima antica, grigia
di rancori, torni a quel vento, annusi
il delicato muschio che riveste
i giganti sospinti giù dal cielo.
Come sola nello spazio che ti resta!
E più t’accori s’odi ancora il suono
che s’allontana verso il mare
dove Espero già striscia mattutino
il marranzano tristemente vibra
nella gola del carraio che risale
il colle nitido di luna, lento
tra il murmure d’ ulivi saraceni.
Salvatore Quasimodo
Agrigentum Road
There a wind endures that I remember
kindled in the manes of horses
racing aslant across the plains, a wind
that stains and scars the sandstone
and the heart of mournful telamones toppled
on the grass. Aged soul, grey with rancor
return to that wind, breathe in
the delicate musk that clothes
the giants cast down by heaven.
How alone in the space that’s left to you!
And more do you grieve if still you hear
the sound that drifts toward the sea
where Hesperus trails at early morn
the jew’s harp’s melanchonic twang
in the throat of the cartman
who slowly ascends the moon-cleansed hill
mid the murmur of moorish olive trees.
Vertaald door Micheal Campo

Weg in Agrimentum
Ginds waait nog steeds de wind die in mijn herinnering
brandt in de manen van de schuine paarden
in galop langs de vlaktes, wind
die de zandsteen bevlekt en uitschuurt en het hart
van de sombere telamons, omgegooid
op het gras. Oude ziel, grijs
van wrok, keer terug naar die wind, besnuffel
het fijne mos op de reuzen
die uit de hemel werden neergeduwd.
Als alleen op de ruimte die je rest!
En meer nog bedroeft het je als je nog het geluid hoort
dat breed uitwaaiert naar de zee
waar de ochtendlijke Heperus al langsstrijkt;
droevig trilt het lied
in de keel van de voerman die weer de heldere
heuvel van maanlicht oprijdt, traag
tussen het murmelen van olijfbomen.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
Lamento per il sud
La luna rossa, il vento, il tuo colore
di donna del Nord, la distesa di neve…
Il mio cuore è ormai su queste praterie
In queste acque annuvolate dalle nebbie.
Ho dimenticato il mare, la grave
conchiglia soffiata dai pastori siciliani,
le cantilene dei carri lungo le strade
dove il carrubo trema nel fumo delle stoppie,
ho dimenticato il passo degli aironi e delle gru
nell’aria dei verdi altipiani
per le terre e i fiumi della Lombardia.
Ma l’uomo grida dovunque la sorte d’una patria
Più nessuno mi porterà nel Sud.
Oh il Sud è stanco di trascinare morti
in riva alle paludi di malaria,
è stanco di solitudine, stanco di catene,
è stanco nella sua bocca
delle bestemmie di tutte le razze
che hanno urlato morte con l’eco dei suoi pozzi
che hanno bevuto il sangue del suo cuore.
Per questo i suoi fanciulli tornano sui monti,
costringono i cavalli sotto coltri di stelle,
mangiano fiori d’acacia lungo le piste
nuovamente rosse, ancora rosse, ancora rosse.
Più nessuno mi porterà nel Sud.
E questa sera carica d’inverno
è ancora nostra, e qui ripeto a te
il mio assurdo contrappunto
di dolcezze e di furori,
un lamento d’amore, senza amore
Salvatore Quasimodo

om het zuiden
De rode maan, de wind, jouw kleur
van vrouw uit het Noorden, de vlakte met sneeuw…
Mijn hart is voortaan in deze velden,
In deze wateren door nevels omwolkt.
Ik ben de zee vergeten en de zware schelp,
waar de Siciliaanse herders op blazen,
het eentonige lied van de karren langs de wegen,
waar johannesbrood trilt in de rook van de stoppels,
ik ben de trek van de reigers en de kraanvogels
in de lucht van de groene hoogvlakten vergeten
Voor de velden en de rivieren van Lombardije.
Maar de mens lijdt overal om het lot van zijn vaderland.
Niemand meer zal mij naar het Zuiden brengen.
O, het Zuiden is moe zijn doden te slepen
over de oevers van moerassen met malaria,
het is moe van eenzaamheid, moe van zijn ketens,
het is moe, met zijn mond de vloeken
te zeggen van alle volken die de dood
hebben geschreeuwd bij de echo van zijn putten,
die het bloed van zijn hart hebben gedronken.
Daarom keren zijn jongens terug op de bergen,
bedwingen de paarden onder dekens met sterren,
eten bloesem van acacia langs de wegen,
die weer rood zijn, weer rood, weer rood.
Niemand meer zal mij naar het Zuiden brengen.
Maar deze avond met winter beladen
is nog van ons, en hier herhaal ik voor jou
mijn dwaas contrapunt
van vreugde en woede,
Een liefdesklacht zonder liefde.
Vertaling: Herman van den Bergh
Antico inverno
Desiderio delle tue mani chiare
nella penombra della fiamma:
sapevano di rovere e di rose;
di morte. Antico inverno.
Cercavano il miglio gli uccelli
ed erano subito di neve;
cosi le parole.
Un po’di sole, una raggera d’angelo,
e poi la nebbia; e gli alberi,
e noi fatti d’aria al mattino.
Salvatore Quasimodo
Oude winter
Verlangen naar jouw klare handen
in de schemer van de vlam:
ze smaakten naar eik en rozen;
naar dood. Oude winter.
Naar gierst speurden de vogels
en plots waren ze van sneeuw;
zo ook de woorden.
Een beetje zon, een stralenkrans van een engel,
en dan de mist; en de bomen
en wij, geheel uit lucht in de ochtend.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
MAI TI VINSE NOTTE COSÌ CHIARA
Mai ti vinse natte così chiara
se t’apri al riso e par che tutta tocchi
d’astri una scala
che già scese in sogno rotando
a pormi dietro nel tempo.
Era Iddio allora timore di chiusa stanza
dove un morto posa,
centra d’ogni cosa,
del sereno e del venta del mare e della nube.
E quel gettarmi alla terra,
quel gridare alto il nome nel silenzio
era dolcezza di sentirmi vivo.
Salvatore Quasimodo
NOOIT OVERWON JE ZO HELDERE NACHT
Nooit overwon je zo heldere nacht,
als je je opent voor de lach en het lijkt of je
een ladder van sterren aanraakt
die al in droom draaiend afdaalde
om me terug in de tijd te brengen.
Toen was God vrees voor een gesloten kamer
waar een dode ligt,
centrum van alle dingen,
van de zon en de wind van de zee en de wolk.
En dat mezelf op de aarde werpen,
dat luid roepen van de naam in de stilte,
was het zoete gevoel mezelf levend te voelen.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
I RITORNI
Piazza Navona, a natte, sui sedili
stavo supino in cerca della quiete,
e gli occhi con rette evolute di spirali
univano le stelle,
le stesse che seguivo da bambino
disteso sui ciottoli del Plàtani
sillabando al buio le preghiere.
Sotto il capo incrociavo le mie mani
e ricordavo i ritorni:
odore di frutta che secca sui graticci,
di violaciocca, di zenzero, di spigo;
quando pensavo di leggerti, ma piano,
(io a te, mamma, in un angolo in penombra)
la parabola del prodigo,
che mi seguiva sempre nei silenzi
come un ritmo che s’apra ad ogni passo
senza volerlo.
Ma ai morti non è dato di tornare,
e non c’ è tempo nemmeno per la madre
quando chiama la strada;
e ripartivo, chiuso nella notte
come uno che tema all’alba di restare.
E la strada mi dava le canzoni,
che sanno di Brano che gonfia nelle spighe,
del fiore che imbianca gli uliveti
tra l’azzurro del lino e le giunchiglie;
risonanze nei vortici di polvere,
cantilene d’uomini e cigolio di traini
con le lanterne che oscillano sparute
ed hanno appena il chiaro d’una lucciola.
Salvatore Quasimodo
THUISKOMSTEN
Piazza Navona, ’s nachts, op de bank
lag ik op mijn rug op zoek naar de rust,
en mijn ogen verbonden de sterren
met rechte lijnen en kronkelende spiralen,
de zelfde die ik als kind volgde
uitgestrekt op het kiezelbed van de Plàtani
terwijl ik in het duister mijn gebeden zei.
Onder mijn hoofd vouwde ik mijn handen
en ik dacht terug aan de thuiskomsten:
geur van fruit dat op roosters te drogen ligt,
van violier, gember, lavendel;
toen ik dacht je voor te lezen, maar zachtjes,
(ik aan jou, mama, in een hoekje in het halfduister)
de parabel van de verloren zoon,
die me in de stilten steevast volgde
als een ritme dat zich opent bij elke stap
zonder het te willen.
Maar het is de doden niet gegeven weer te keren,
en er is zelfs geen tijd voor je moeder
wanneer de weg roept;
en ik vertrok, opgesloten in de nacht
als iemand die bij het ochtendgloren bang is om te blijven.
En de weg schonk me liederen
die smaakten naar graan dat zwelt in de aren,
naar de bloesem die de olijfboomgaarden in het wit zet
tussen het hemelsblauw van het vlas en de wilde narcissen; weergalm in de draaikolken van stof,
geneurie van mannen en geknars van karren
in het karige en weifelende licht van de lantaarns
en hun schijnsel is amper dat van een glimworm.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
UN SEPOLTO IN ME CANTA
M’esilio; si colma
ombra di mirti
e il sopito spazio m’adagia.
Né amore accosta
silvani accordi felici
nell’ora sola con me:
paradiso e palude
dormono in cuore ai morti.
E un sepolto in me canta
che la pietraia forza
come radice, e tenta segni
dell’opposto cammino.
Salvatore Quasimodo
IN MIJ ZINGT EEN BEGRAVENE
Ik verban me; daar vult zich
schaduw van mirtestruiken
en de verstilde ruimte legt me zachtjes neer.
Evenmin brengt liefde
gelukkige woudakkoorden
in het eenzame uur met mij:
paradijs en moeras
slapen in het hart van de doden.
En een begravene zingt in mij
die de rotsbodem klieft
als wortel, en tekens aftast
van de omgekeerde weg.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
ERATO E APÓLLION (1936)
SILLABE A ERATO
A te piega il cuore in solitudine,
esilio d’ oscuri sensi
in cui trasmuta ed ama
ciò che parve nostro ieri,
e ora è sepolto nella notte.
Semicerchi d’ aria ti splendono
sul volto: ecco m’appari
nel tempo che prima ansia accora
e mi fai bianco, tarda la bocca
a luce di sorriso.
Per averti ti perdo,
e non mi dolgo: sei bella ancora,
ferma in posa dolce di sonno:
serenità di morte estrema gioia.
Salvatore Quasimodo

ERATO EN APOLLYON (1936)
LETTERGREPEN AAN ERATO
Naar jou neigt het hart in eenzaamheid,
ballingschap van duistere zinnen
waarin zich omzet en bemint
wat gisteren nog van ons leek,
en nu begraven is in de nacht.
Halve cirkels van lucht schitteren
op je gelaat; kijk je verschijnt me
in de tijd dat eerste angst het hart bevangt
en je maakt me wit, de mond blijft achter
in liçht van glimlach.
Om je te hebben verlies ik je,
en ik klaag niet: je bent nog mooi,
onbeweeglijk in houding zoet van slaap;
kalmte van dood opperste vreugde.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
CANTO DI APÒLLION
Terrena notte, al tuo esiguo fuoco
mi piacqui talvolta,
e scesi fra i mortali.
E vidi l’uomo
chino sul grembo dell’amata
ascoltarsi nascere,
e mutarsi consegnato alla terra,
le mani congiunte,
gli occhi arsi e la mente.
Amavo. Fredde erano le mani
della creatura notturna:
alti terrori accoglieva nel vasto letto
ave nell’alba udii destarmi
da battito di colombe.
Poi il cielo portò foglie
sul suo corpo immoto:
salirono cupe le acque nei mari.
Moi amore, io qui mi dolgo
senza morte, solo.
Salvatore Quasimodo
LIED VAN APOLLYON
Aardse nacht, in jouw geringe vuur
schiep ik soms behagen,
en ik daalde neer tussen de stervelingen.
En ik zag de man
gebogen over de schoot van zijn beminde
luisteren hoe hij geboren werd,
en veranderen, aan de aarde opgedragen,
de handen samengevouwen,
de ogen door vuur verteerd, en ook de geest.
Ik beminde. Koud waren de handen
van het schepsel van de nacht:
hoge angsten ontving het in het brede bed
waar ik bij dageraad mezelf hoorde ontwaken
door vleugelslag van duiven.
Dan bracht de hemel bladeren
op zijn onbeweeglijk lichaam;
donker rezen de wateren in de zeeën op.
Mijn geliefde, hier doe ik mijn beklag
zonder dood, alleen.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
DAVANTI AL SIMULACRO D’ILARIA DEL CARRETTO
Sotto tenera luna già i tuoi colli,
lungo il Serchio fanciulle in vesti rosse
e turchine si muovono leggere.
Cosi al tuo dolce tempo, cara; e Sirio
perde colore, e ogni ara s’allontana,
e il gabbiano s’infuria sulle spiagge
derelitte. Gli amanti vanno lieti
nell’aria di settembre, i loro gesti
accompagnano ombre di parole
che conosci. Non hanno pietà; e tu
tenuta dalla terra, che lamenti?
Sei qui rimasta sola. Il mio sussulto
forse è il tuo, uguale d’ira e di spavento.
Remoti i morti e più ancora i vivi,
i miei compagni vili e taciturni.
Salvatore Quasimodo
VOOR HET BEELD VAN ILARIA DEL CARRETTO
Onder een tedere maan reeds je heuvels,
langs de Serchio bewegen meisjes zich licht
in rode en turkooizen jurkjes.
Zo ook in jouw zoete tijd, liefste; en Sirius
verliest zijn kleur, en elk uur verwijdert zich,
en de meeuw wordt razend op de verlaten
stranden. De minnaars gaan opgewekt
door de lucht van september, hun gebaren
vergezellen schaduwen van woorden
die jij wel kent. Ze kennen geen genade; en jij,
door de aarde geborgen, wat klaag je?
Hier ben je gebleven, alleen. De schok die door mij vaart
is misschien ook de jouwe, dezelfde woede, dezelfde angst. Veraf zijn de doden, en meer nog de levenden,
mijn laffe en zwijgzame metgezellen.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
GIÀ LA PIOGGIA È CON NOI
Già la pioggia è con noi,
scuote l’aria silenziosa.
Le rondini sfiorano le acque spente
presso i laghetti lombardi,
volano come gabbiani sui piccoli pesci;
il fieno odora oltre i recinti degli orti.
Ancora un anno è bruciato,
senza un lamento, senza un grido
levato a vincere d’improvviso un giorno.
Salvatore Quasimodo
REEDS IS DE REGEN MET ONS
Reeds is de regen met ons,
hij schudt de zwijgzame lucht.
De zwaluwen scheren langs de uitgedoofde wateren
bij de Lombardijse meertjes,
ze vliegen als meeuwen over de kleine visjes;
het hooi geurt voorbij de hekken van de moestuinen.
Weer is een jaar opgebrand,
zonder een klacht, zonder een kreet
geuit om ooit, op een dag, onvoorzien te overwinnen
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
GIORNO DOPO GIORNO (1947)
ALLE FRONDE DEI SALICI
E come potevamo noi cantare
con il piede straniero sopra il cuore,
fra i morti abbandonati nelle piazze
sull’erba dura di ghiaccio, al lamento
d’agnello dei fanciulli, all’urlo nero
della madre che andava incontro al figlio
crocifisso sul palo del telegrafo?
Alle fronde dei salici, per voto,
anche le nostre cetre erano appese,
oscillavano lievi al triste vento.
Salvatore Quasimodo
DAG NA DAG (1947)
AAN DE WILGENTAKKEN
En hoe konden wij ook zingen
met de vreemde voet op ons hart,
tussen de doden, achtergelaten op de pleinen
op het vriesharde gras, onder
het klagend geblaat van de kinderen,
onder de donkere schreeuw van een moeder die haar zoon gekruisigd aan een telegraafpaal trof?
Aan de wilgentakken hingen,
door een gelofte, ook onze lieren,
ze wiegden lichtjes in de droeve wind.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
19 GENNAIO 1944
Ti leggo dolci versi d’un antico,
e le parole nate fra le vigne,
le tende, in riva ai fiumi delle terre
dell’est, come ora ricadono lugubri
e desolate in questa profondissima
natte di guerra in cui nessuno corre
il cielo degli angeli di morte,
e s’ode il venta con rambo di crollo
se scuote le lamiere che qui in alto
dividono le logge, e la malinconia
sale dei cani che urlano dagli orti
ai colpi di moschetto delle ronde
per le vie deserte. Qualcuno vive.
Forse qualcuno vive. Ma noi, qui,
chiusi in ascolto dell’ antica voce,
cerchiamo un segno che superi la vita,
l’ oscuro sortilegio della terra
dove anche fra le tombe di macerie
l’erba maligna solleva il suo fiore.
Salvatore Quasimodo
19 JANUARI 1944
Ik lees je zoete verzen van een antiek dichter voor,
en de woorden geboren tussen de wijngaarden,
de schermen, aan de oevers van de rivieren van de landen
in het oosten, zoals ze nu akelig
en troosteloos neervallen in deze pikdonkere
oorlogsnacht waarin niemand zich
door de hemel van de doodsengelen haast,
en je de wind hoort met het geraas van een instorting
wanneer hij de platen door elkaar schudt die hierboven
de loggia’s van elkaar scheiden, en dan stijgt de melancholie van de honden die uit de moestuinen huilen
bij de geweerschoten van de nachtwachten
door de verlaten straten. Iemand is in leven.
Misschien is iemand in leven. Maar wij, hier,
opgesloten luisterend naar de aloude stem,
zoeken een teken dat het leven overstijgt,
de donkere betovering van de aarde
waar ook tussen de graven van puin
het onkruid tot bloei komt.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
GIORNO DOPO GIORNO
Giorno dopo giorno: parole maledette e il sangue
e l’oro. Vi riconosco, miei simili, mostri
della terra. Al vostro morso è caduta la pietà
e la croce gentile ci ha lasciati.
E più non posso tornare nel mio eliso.
Alzeremo tombe in riva al mare, sui campi dilaniati
ma non uno dei sarcofaghi che segnano gli eroi.
Con noi la morte ha più volte giocato:
s’udiva nell’aria un battere monotono di foglie
come nella brughiera se al vento di scirocco
la folaga palustre sale sul la nube.
Salvatore Quasimodo
DAG NA DAG
Dag na dag: vervloekte woorden en zowel bloed
als goud. Ik herken u, mijn gelijken, monsters
van deze aarde. Bij jullie beet is medelijden gesneuveld
en het vriendelijke kruis heeft ons verlaten.
En ik kan niet langer terugkeren naar mijn Elysium.
We zullen grafstenen plaatsen aan de oever van de zee,
op de verscheurde velden
maar geen sarcofagen die helden gedenken.
Met ons heeft de dood meerdere malen gespeeld:
je hoorde in de lucht een eentonig ritselen van bladeren
als in de heivlakte wanneer in de felle zuidenwind
de meerkoet boven de wolk uitstijgt.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
MILANO, AGOSTO 1943
Invano cerchi tra la polvere,
povera mano, la città è morta.
E’ morta: s’è udito l’ultimo rombo
sul cuore del Naviglio. E l’usignolo
è caduto dall’antenna, alta sul convento,
dove cantava prima del tramonto.
Non scavate pozzi nei cortili:
i vivi non hanno più sete.
Non toccate i morti, cosi rossi, cosi gonfi:
lasciateli nella terra della loro case:
la città è morta, è morta.
Salvatore Quasimodo

MILAAN, AUGUSTUS 1943
Tevergeefs zoek je tussen het stof,
arme hand, de stad is dood.
Ze is dood: het laatste gedruis was te horen
boven het hart van de Naviglio. En de nachtegaal
is van de antenne gevallen, hoog boven het klooster,
waar ze voor de zonsondergang zong.
Graaf geen putten op de binnenkoeren:
de levenden hebben geen dorst meer.
Raak de doden, zo rood, zo gezwollen, niet aan:
laat hen in de aarde van hun huizen:
de stad is dood, is dood.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
IL TRAGHETTO
Di dove chiami? Fioca questa nebbia
di te risuona. Ancora dalle baite,
è tempo, i cani avidi si lanciano
verso il fiume sulle peste odorose:
luminosa di sangue all’altra riva
sghignazza la faina. E’ traghetto
che conosco: là, sull’ acqua risalgono
ciottoli neri; e quante barche passano
nella natte con fiaccole di zolfo.
Ora sei veramente già lontana
se la voce ha tono innumerevole
d’eco, e appena ne odo la cadenza.
Ma ti vedo: hai viole fra le mani ·
conserte, cost pallide, e lichene
vicino agli occhi. Dunque, tu sei morta.
Salvatore Quasimodo
DE OVERZET
Vanwaar roep je? Deze zwakke mist
weerklinkt van jou. Vanuit de berghutten,
het is tijd, schieten de honden gulzig
naar de rivier over de geurende sporen:
door het bloed van licht vervuld grijnslacht
op de andere oever de marter. Het is een overzet
die ik ken: ginds, op het water stijgen
zwarte kiezels naar boven; en hoeveel boten
passeren in de nacht met fakkels van zwavel.
Nu ben je echt ver weg
als je stem de ontelbare toon
van echo bezit, en ik hoor er nauwelijks het ritme van.
Maar ik zie je: je hebt viooltjes in je handen,
samengevouwen en zo bleek, en korstmos
vlakbij je ogen. Ja, dus, je bent dood.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
DIALOGO
«At cantu commotae Erebi de sedibus imis
umbrae ibant tenues simulacraque luce carentum.»
Siamo sporchi di guerra e Orfeo brulica
d’insetti, è bucato dai pidocchi,
e tu sei morta. L’inverno, quel peso
di ghiaccio l’acqua l’aria di tempesta
furono con te, e il tuono di eco in eco
nelle tue notti di terra. E ora so
che ti dovevo più forte consenso,
ma il nostro tempo è stato furia e sangue:
altri già affondavano nel fango,
avevano le mani, gli occhi disfatti,
\urlavano misericordia e amore.
Ma come è sempre tardi per amare;
perdonami, dunque. Ora grido anch’io
il tuo nome in questa ora meridiana
pigra d’ali, di corde di cicale
tese dentro le scorze dei cipressi.
Più non sappiamo dov’è la tua sponda;
c’era un varco segnato dai poeti
presso fonti che fumano da frane
sull’altipiano. Ma in quel luogo io vidi
da ragazzo arbusti di bacche viola
cani da gregge e uccelli d’aria cupa
e cavalli, misteriosi animali
che vanno dietro l’uomo a testa alta.
I vivi hanno perduto per sempre
la strada dei morti e stanno in disparte.
Questo silenzio è ora più tremendo
di quello che divide la tua riva.
«Ombre venivano leggere.» E qui
l’Olona scorre tranquillo, non albero
si muove dal suo pozzo di radici.
O non eri Euridice? Non eri Euridice!
Euridice è viva. Euridice! Euridice!
E tu sporco ancora di guerra, Orfeo,
come il tuo cavallo, senza la sferza,
alza il capo, non trema più la terra:
urla d’amore, vinci, se vuoi, il mondo.
Salvatore Quasimodo
DIALOOG
‘At cantu commotae Erebi de sedibus imis
umbrae ibant tenues simulacraque luce carentum.’
Wij zijn vuil van de oorlog en Orpheus wemelt
van de insecten, is lekgestoken door de luizen,
en jij bent dood. De winter, dat gewicht
van ijs het water de onweerslucht
waren met jou, en de donder van echo tot echo
in jouw nachten van aarde. En nu weet ik
dat jij krachtiger bevestiging nodig had,
maar onze tijd is van woede en bloed geweest:
anderen verzonken al in de modder,
hadden verslagen handen en ogen,
schreeuwden om medelijden en liefde.
Ach, altijd is het laat om lief te hebben;
vergeef me dus. Nu roep ik nog
jouw naam op dit middaguur
loom van vleugels, van de snaren van krekels
gespannen tussen de schors van de cipressen.
Niet langer weten wij waar jouw oever is;
er was een doorgang aangeduid door dichters
dichtbij bronnen die dampen door aardverschuivingen
op de hoogvlakte. Maar op die plaats zag ik
als kind struiken met paarse bessen
herdershonden en vogels van donkere lucht
en paarden, geheimzinnige dieren
die de mens volgen met opgeheven hoofd.
De levenden hebben voor altijd
de weg van de doden verloren en staan afgezonderd.
Nu is deze stilte nog verschrikkelijker
dan degene die jouw oever verdeelt.
‘De ijle schaduwen kwamen.’ En hier
stroomt rustig de Olona, geen boom
verlaat nu zijn put van wortels.
Of was jij niet Eurydice? Jij was niet Eurydice!
Eurydice leeft. Eurydice! Eurydice!
En jij, nog vuil van de oorlog, Orpheus,
zoals jouw paard, zonder de zweep,
kijk op, de aarde beeft niet meer:
schreeuw je liefde uit en overwin, als je wil, de wereld.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
IL MIO PAESE È L’ITALIA
Più i giorni s’ allontanano dispersi
e più ritornano nel cuore dei poeti.
Là i campi di Polonia, la piana di Kutno
con le colline di cadaveri che bruciano
in nuvole di nafta, là i reticolati
per la quarantena d’Israele,
il sangue tra i rifiuti, l’esantema torrido,
le catene di poveri già morti da gran tempo
e fulminati sulle fosse aperte dalle loro mani,
là Buchenwald, la mite selva di f aggi,
i suoi forni maledetti; là Stalingrado,
e Minsk sugli acquitrini e la neve putrefatta.
I poeti non dimenticano. Oh la folla dei vili
dei vinti dei perdonati dalla misericordia!
Tutto si travolge ma i morti non si vendono.
ll mio paese è l’Italia, nemico più straniero,
e io canto il suo popolo e anche il pianto
coperto dal rumore del suo mare,
il limpido lutto delle madri, canto la sua vita.
Salvatore Quasimodo
MIJN VADERLAND IS ITALIË
Hoe verder de dagen zich verstrooid verwijderen
hoe sterker ze terugkeren in het hart van de dichters.
Daar de velden van Polen, de vlakte van Kutno
met de heuvels van lijken die branden
in wolken van olie, daar de prikkeldraad
voor de quarantaine van Israël,
het bloed tussen het afval, de gloeiende huiduitslag.
De ketenen van arme stakkers die allang dood zijn
en neergeschoten boven eigenhandig gegraven greppels,
daar Buchenwald, het zachte woud van de beuken,
zijn verdoemde ovens; daar Stalingrad,
en Minsk op de moerassen en de rotte sneeuw.
De dichters vergeten niet. O de menigte van lafaards
van overwonnenen van wie uit barmhartigheid vergiffenis kreeg.
Alles wordt door elkaar geschud maar de doden zijn niet te koop.
Mijn vaderland is Italië, een vreemdere vijand,
en ik bezing zijn volk en ook zijn huilen,
overstemd door het geluid van zijn zee,
de heldere rouw van zijn moeders, ik bezing zijn leven.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)

LETTERA ALLA MADRE
«Mater dulcissima, ora scendono le nebbie,
il Naviglio urta confusamente sulle dighe,
gli alberi si gonfiano d’acqua, bruciano di neve;
non sono triste nel Nord: non sono
in pace con me, ma non aspetto
perdono da nessuno, molti mi devono lacrime
da uomo a uomo. So che non stai bene, che vivi,
come tutte le madri dei poeti, povera
e giusta nella misura d ‘amore
peri figli lontani. Oggi sono io
che ti scrivo.» — Finalmente, dirai, due parole
di quel ragazzo che fuggi di notte con un mantello corto
e alcuni versi in tasca. Povero, cosi pronto di cuore,
lo uccideranno un giorno in qualche luogo. —
«Certo, ricordo, fu da quel grigio scala
di treni lenti che portavano mandorle e arance
alla foce dell’Imera, il fiume pieno di gazze,
di sale, d’eucalyptus. Ma ora ti ringrazio,
questo voglio, dell’ironia che hai messo
sul mio labbro, mite come la tua.
Quel sorriso mi ha salvato da pianti e da dolori.
E non importa se ora ho qualche lacrima per te,
per tutti quelli che come te aspettano
e non sanno che cosa. Ah, gentile morte,
non toccare l’ orologio in cucine che batte sopra il muro,
tutta la mia infanzia è passata sullo smalto
del suo quadrante, su quei fiori dipinti:
non toccare le mani, il cuore dei vecchi.
Ma forse qualcuno risponde? O morte di pietà,
morte di pudore. Addio, cara, addio, mia dulcissima mater.»
Salvatore Quasimodo
BRIEF AAN MIJN MOEDER
‘Mater dulcissima, nu dalen de nevelen neer,
de Naviglio botst in verwarring tegen de dijken,
de bomen zwellen door het water, branden van de sneeuw;
ik ben niet droevig in het Noorden: ik heb
geen vrede met mezelf maar ik verwacht
van niemand vergiffenis; velen zijn me tranen verschuldigd
van man tot man. Ik weet dat het niet goed met je gaat,
dat je in armoede leeft, zoals alle moeders van dichters,
en rechtvaardig in het verdelen van liefde
onder je verre zonen. Vandaag ben ik het
die je schrijft.’ Eindelijk, zal je zeggen, een teken van leven
van een jongen die er ’s nachts vandoor ging met een korte mantel
en wat verzen op zak. Arm, en zo open van hart,
ze zullen hem op een dag wel eens ergens vermoorden. —
‘Zeker, ik herinner het me, het was geleden van het grijze rangeerstation
met zijn trage treinen die amandelen en sinaasappelen vervoerden
naar de monding van de Imera, de stroom vol eksters,
vol zout, vol eucalyptus. Maar nu bedank ik je,
dat wil ik beslist doen, voor de ironie, mild als de jouwe,
die je op mijn lippen hebt gelegd.
De glimlach die mij redding bracht in pijn en nood.
En het geeft niet dat ik nu wat tranen voor je heb,
voor iedereen die zoals jij wacht
en niet weet waarop. Ach, zoete dood,
raak niet aan de klok in de keuken, die slaat tegen de muur; heel mijn kindertijd is voorbijgegaan op het email
van haar wijzerplaat, op haar geschilderde bloemen:
raak niet aan de handen, het hart van oude mensen.
Maar antwoordt er misschien iemand? O dood van genade, dood van schaamte. Vaarwel, liefste, vaarwel, mijn dulcissima mater.’
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
lL FALSO E VEROVERDE (1954)
NEMICA DELLA MORTE
a Rossana Sironi
Tu non dovevi, o cara,
strappare la tua immagine dal mondo,
toglierci una misura di bellezza.
Nemici della morte, che faremo
chini ai tuoi piedi rosa,
sul tuo costato viola?
Non hai lasciato foglia né parola
dell’ultimo tuo giorno o un no a ogni cosa
apparsa sulla terra, un no al monotono
diaria degli uomini. La triste, estiva
àncora di luna trascinò via
i tuoi sogni: colline alberi luce
notte acque; non confusi
pensieri, sogni veri
staccati dalla mente che decise
improvvisa per te
il tempo, la viltà futura. Ora
sei dietro dure porte,
nemica della morte. — Chi urla, chi urla?
Tu hai ucciso in un soffio la bellezza
l’hai colpita per sempre, l’hai straziata
senza un lamento per la sua folle
ombra che stende su noi. Non bastavi,
bellezza, solitudine disfatta.
Hai svolto un gesto nel buio, hai scritto
il tuo nome nell’ aria o quel no a tutto
ciò che brulica qui e di là dal vento.
So che volevi nella veste nuova,
so la domanda che ritorna vuota.
Non c’è per noi, non c’è per te risposta,
o muschio e fiori, o cara
nemica della morte.
Salvatore Quasimodo
HET VALSE EN HET ECHTE GROEN ( 1954)
VIJAND VAN DE DOOD
aan Rossana Sironi
Jij hoorde niet, liefste,
je beeld aan de wereld te ontrukken,
ons een maat van schoonheid te ontnemen.
Vijanden van de dood, wat moeten we nu,
gebogen aan jouw roze voeten,
op jouw paarse borst?
Je liet blad noch woord na
over je laatste dag of een neen aan elk ding
dat op aarde was verschenen, een neen aan de eentonige dagboeken van de mensen. Het trieste, zomerse
anker van de maan sleepte je dromen
weg: heuvels bomen licht
nacht watervlakten, geen verwarde
gedachten, ware dromen
los van de geest die, onverwacht,
voor jou besliste
over de tijd, de toekomstige lafheid. Nu
ben je achter harde deuren,
jij, vijand van de dood. — Wie schreeuwt, wie schreeuwt?
In een oogwenk heb je de schoonheid gedood,
je hebt ze onherstelbaar getroffen, ze verscheurd
zonder een klacht om die krankzinnige
schaduw die ze over ons werpt. Je volstond niet,
schoonheid, ontrafelde eenzaamheid.
Je stelde een gebaar in het donker, je hebt je naam
geschreven in de lucht of dat ‘neen’ tegen alles
wat wemelt, hier en aan gene zijde van de wind.
Ik weet wat je wilde in je nieuwe kleren,
ik ken de vraag die leeg terugkeert.
Niet voor ons, niet voor jou is er een antwoord,
of mos en bloemen, o liefste
vijand van de dood.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
AI QUINDICI Dl PIAZZALE LORETO
Esposito, Fiorani, Fogagnolo,
Casiraghi, chi siete? Voi nomi, ombre?
Soncini, Principato, spente epigrafi,
voi, Del Riccio, Temolo, Vertemati,
Gasparini? Foglie d’un albero
di sangue, Galimberti, Ragni, voi,
Bravin, Mastrodomenico, Poletti?
O caro sangue nostro che non sporca
la terra, sangue che inizia la terra
nell’ora dei moschetti. Sulle spalle
le vostre piaghe di piombo ei umiliano:
troppo tempo passò. Ricade morte
da bocche funebri, chiedono morte
le bandiere straniere sulle porte
ancora delle vostre case. Temono
da voi la morte, credendosi vivi.
La nostra non è guardia di tristezza,
non è veglia di lacrime alle tombe;
la morte non dà ombra quando è vita.
Salvatore Quasimodo
TOT DE VIJFTIEN VAN PIAZZALE LORETO
Esposito, Fiorani, Fogagnolo,
Casiraghi, wie zijn jullie? Jullie namen, schimmen?
Soncini, Principato, uitgedoofde grafschriften,
jullie, Del Riccio, Temolo, Vertemati,
Gasparini? Bladeren van een boom
van bloed, Galimberti, Ragni, jullie,
Bravin, Mastrodomenico, Poletti?
O ons dierbaar bloed dat de aarde
niet bevuilt, bloed dat de aarde inwijdt
in het uur van de musketten. De wonden
van lood op jullie schouders vernederen ons:
teveel tijd ging voorbij. Dood komt
uit lugubere monden, dood vragen
de vreemde vlaggen op de deuren
nog steeds van jullie huizen. Zij vrezen
van jullie de dood, terwijl ze geloven nog in leven te zijn.
De onze is geen schildwacht van droefheid,
is geen tranenwake bij de graven;
de dood werpt geen schaduw wanneer hij leven is.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
AUSCHWITZ
Laggiù, ad Auschwitz, lontano dalla Vistol
amore, lungo la pianura nordica,
in un campo di morte: fredda, funebre,
la pioggia sulla ruggine dei pali
e i grovigli di ferro dei recinti:
e non albero o uccelli nell’aria grigia
o su dal nostro pensiero, ma inerzia
e dolore che la memoria lascia
al suo silenzio senza ironia o ira.
Tu non vuoi elegie, idilli: solo
ragioni della nostra sorte, qui,
tu, tenera ai contrasti della mente,
incerta a una presenza
chiara della vita. E la vita è qui,
in ogni no che pare una certezza:
qui udremo piangere l’ angelo il mostro
le nostre ore future
battere l’al di là, che è qui, in eterno
e in movimento, non in un immagine
di sogni, di possibile pietà.
E qui le metamorf osi, qui i miti.
Senza nome di simboli o d’un dio,
sono cronaca, luoghi della terra,
sono Auschwitz, amore. Come subito
si mutò in fumo d’ombra
il caro corpo d’Alfeo e d’Aretusa!
Da quell’inferno aperto da una scritta
bianca: “Il lavoro vi renderà liberi»
usci continuo il fumo
di migliaia di donne spinte fuori
all’ alba dai canili contra il muro
del tiro a segno o soffocate urlando
misericordia all’acqua con la bocca
di scheletro sotto le docce a Bas.
Le troverai tu, soldato, nella tua
storia in f arme di fiumi, d ‘animali,
o sei tu pure cenere d’Auschwitz,
medaglia di silenzio?
Restano lunghe trecce chiuse in urne
di vetro ancora strette da amuleti
e ombre in.finite di piccole scarpe
e di sciarpe d’ ebrei: sono reliquie
d’un tempo di saggezza, di sapienza
dell’uomo che si fa misura d’armi,
sono i miti, le nostre metamorfosi.
Sulle distese dove amore e pianto
marcirono e pietà, sotto la pioggia,
laggiù, batteva un no dentro di noi,
un no alla morte, morta ad Auschwitz,
per non ripetere, da quella buca
di cenere, la morte.
Salvatore Quasimodo

AUSCHWITZ
Ginds beneden, in Auschwitz, ver van de Weichsel
mijn lief, langs de noordelijke vlakte,
in een veld van dood: koud, somber,
de regen op het roest van de palen
en de ijzerkluwens van de afsluitingen:
en geen boom of vogels in de grijze lucht
of boven uit onze gedachten, maar ledigheid
en pijn die de herinnering achterlaat
voor een stilte ontdaan van woede of ironie.
Jij wil geen klaagliederen of idylles: slechts
verklaringen voor ons lot, hier,
jij, teder bij de twisten van het verstand,
onzeker bij een heldere
aanwezigheid van het leven. En het leven is hier,
in elk ‘neen’ dat een zekerheid lijkt:
hier zullen we de engel het monster horen wenen
onze toekomstige uren
het hiernamaals horen slaan, dat zich hier bevindt, eeuwig
in beweging, niet in een beeld
van dromen, van mogelijk mededogen.
En hier de metamorfosen, hier de mythen.
Zonder naam van symbolen of van een god,
zijn het slechts feiten, plaatsen op aarde,
zijn ze Auschwitz, mijn lief. Hoe snel
veranderde het dierbare lichaam van Alpheüs en Arethusa
in schimmenrook!
Uit deze hel, geopend door een wit
opschrift: ‘Arbeid maakt vrij’
steeg voortdurend de rook op
van duizenden vrouwen, ’s ochtends
uit de hokken gedreven tegen de muur
van de schietstand of verstikt terwijl
ze naar het water om erbarmen schreeuwden
met hun skeletmond onder de douches van gas.
Jij zal ze vinden, soldaat, in jouw
verhaal in de vorm van rivieren, dieren,
of ben jij ook as van Auschwitz,
gedenkpenning van stilte?
Resten nog lange vlechten opgesloten in glazen
urnen nog met amuletten samengebonden
en oneindige schaduwen van kleine schoentjes
en sjaaltjes van joden: relikwieën
van een tijd van wijsheid, van inzicht
van de mens die de wapens tot maatstaf neemt
het zijn de mythes, onze metamorfoses.
Op de uitgestrekte vlakten waar lief de en gehuil
wegrotten en erbarmen, onder de regen,
ginds beneden, een neen sloeg binnenin ons,
een neen tegen de dood, gestorven in Auschwitz,
om door dat gat van as niet
de dood zelf te herhalen.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
AL PADRE
Dove sull’acque viola
era Messina, fra fili spezzati
e macerie tu vai lungo binari
e scambi col tuo berretto di gallo
isolano. Il terremoto ribolle
da tre giorni, è dicembre d’uragani
e mare avvelenato. Le nostre notti cadono
nei carri merci e noi bestiame infantile
contiamo sogni polverosi con i morti
sfondati dai ferri, mordendo mandorle
e mele disseccate a ghirlanda. La scienza
del dolore mise verità e lame
nei giochi dei bassopiani di malaria
gialla e terzana gonfia di fango.
La tua pazienza
triste, delicata, ei rubò la paura,
fu lezione di giorni uniti alla morte
tradita, al vilipendio dei ladroni
presi fra i rottami e giustiziati al buio
dalla fucileria degli sbarchi, un conto
di numeri bassi che tornava esatto,
concentrico, un bilancio di vita futura.
Il tuo berretto di sole andava su e giù
nel poco spazio che sempre ti hanno dato.
Anche a me misurarono ogni cosa,
e ho portato il tuo nome
un po’ più in là dell’odio e dell’invidia.
Quel rosso sul tuo capo era una mitria,
una corona con le ali d’aquila.
E ora nell’aquila dei tuoi novant’anni
ho voluta parlare con te, cai tuoi segnali
di partenza colorati dalla lanterna
notturna, e qui da una ruota
imperfetta del mondo,
su una piena di muri serrati,
lontano dai gelsomini d’Arabia
dove ancora tu sei, per dirti
ciò che non potevo un tempo — difficile affinità
di pensieri — per dirti, e non ei ascoltano solo
cicale del Biviere, agavi, lentischi,
come il campiere dice al suo padrone:
«Baciamu li mani.» Questo, non altro.
Oscuramente forte è la vita.
Salvatore Quasimodo
AAN DE VADER
Waar op de paarse wateren
Messina lag, ga jij tussen gebroken draden
en puinhopen langs de sporen
en wissels met je kepi van rusteloze
trekvogel. De aardbeving borrelt
sinds drie dagen weer op, het is een december
van stormen en vergiftigde zee. Onze nachten vallen
in de goederenwagens en wij kindervee
tellen stoffige dromen met de doden
door het ijzer doorboord, terwijl we knabbelen op amandelnoten
en appels gedroogd in een slinger. De wetenschap
van de pijn stopte waarheid en vlijmscherpe mesjes
in het spel van de laagvlakten van gele
en derdendaagse koorts gezwollen van modder.
Jouw droeve, delicate
geduld ontfutselde ons onze angst,
het was een les van dagen, samen met
de verraden dood, de belediging van de straatrovers
gevat tussen de brokstukken en in het duister
terechtgesteld door het vuur van de ontschepingen, een rekening
met lage cijfers die bleek te kloppen,
concentrisch, een balans van toekomstig leven.
Je pet van zon ging op en af
in de weinige ruimte die ze je steeds gegeven hebben.
Ook voor mij werd alles afgemeten,
en ik heb jouw naam gedragen,
een beetje voorbij haat en nijd. Dat
Dat rode ding op jouw hoofd was een mijter,
een kroon met arendsvleugels.
En nu, in de arend van jouw negentig jaren
heb ik met jou willen praten, met je vertrekseinen,
ingekleurd door de nachtelijke
lantaarn, en hier vanaf een onvolmaakt
rad van de wereld,
op een vloedgolf van gedrongen muren,
ver van de jasmijnen van Arabië
waar jij nog steeds vertoeft, om je te zeggen
wat ik vroeger niet kon zeggen -moeilijke verwantschap
der gedachten -om je te zeggen, en niet slechts
krekels van het Moeras, agaven en mastiekbomen luisteren naar ons,
zoals de landarbeider zegt tot zijn baas:
‘Laten we elkaar de handen kussen.’ Dit, meer niet. Ondoorgrondelijk sterk is het leven.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
DARE E AVERE (1966)
DARE E AVERE
Nulla mi dài, non dài nulla
tu che mi ascolti. Il sangue
delle guerre s’ è asciugato,
il disprezzo è un desiderio puro
e non provoca un gesto
da un pensiero umano,
fuori dall’ ora della pietà.
Dare e avere. Nella mia voce
c’è almeno un segno
di geometria viva,
nella tua, una conchiglia
morta con lamenti funebri.
Salvatore Quasimodo
GEVEN EN NEMEN (1966)
GEVEN EN NEMEN
Niets geef je mij, je geeft niets,
jij die naar me luistert. Het bloed
van de oorlogen is opgedroogd,
de minachting is een zuiver verlangen
en roept buiten het uur van erbarmen
geen reactie meer op
van een menselijk denken.
Geven en nemen. In mijn stem
zit minstens een teken
van levende geometrie,
in de jouwe een dode
schelp met rouwklachten.
Vertaling B. v.d Bosche/E. Derijcke
uit: De mooiste van Salvatore Quasimodo, vertaald door Bart van den Bossche en Erik Derijcke, in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2004 (Lannoo/Atlas)
