FRAGMENTEN VAN EEN APOCRIEF EVANGELIE
3. Onzalig de arme van geest, want onder de aarde zal hij zijn wat hij nu op aarde is.
4. Onzalig hij die huilt, want hij kent de armzalige gewoonte van het huilen al.
5. Zalig zij die weten dat lijden geen kroon van gelukzaligheid is.
6. Het is niet voldoende de laatste te zijn om ooit de eerste te zijn.
7. Gelukkig hij die niet op zijn gelijk staat, want niemand heeft gelijk, of iedereen heeft dat.
8. Gelukkig hij die de anderen vergeeft en hij die zichzelf vergeeft.
9. Zalig de zachtmoedigen, want zij verlagen zich niet tot tweedracht.
10. Zalig zij die niet hongeren naar rechtvaardigheid, want zij weten dat ons lot – ongunstig dan wel barmhartig – het werk is van het ondoorgrondelijk toeval.
11. Zalig de barmhartigen, want hun geluk bestaat in het beoefenen van barmhartigheid en niet in de hoop op een beloning.
12. Zalig zij die een rein hart hebben, want zij zien God.
13. Zalig zij die worden vervolgd om redenen van rechtvaardigheid, want voor hen is rechtvaardigheid belangrijker dan hun menselijk lot.
14. Niemand is het zout der aarde, niemand is dat op enig moment van zijn leven niet.
15. Moge het licht van een lamp ontbranden, ook al ziet geen enkel mens het. God zal het zien.
16. Er is geen gebod dat niet geschonden kan worden, ook niet de geboden die ik uitspreek en die de profeten hebben uitgesproken.
17. Hem die omwille van de rechtvaardigheid doodt, of omwille van een zaak die hij rechtvaardig acht, treft geen blaam.
18. De daden van de mens verdienen vuur noch hemel.
19. Haat je vijand niet, want als je dat doet, ben je in zekere zin zijn slaaf. Je haat zal nooit meer waard zijn dan je vrede.
20. Als je rechterhand je heeft gekrenkt, vergeef haar dan; je bent Je lichaam en Je bent Je ziel, en het is moeilijk of zelfs onmogelijk de grens daartussen vast te stellen …
24. Overdrijf de cultus van de waarheid niet; er is geen mens die aan het einde van een dag niet terecht vele keren heeft gelogen.
25. zweer niet, want elke eed is overdreven.
26. Weersta het kwaad, maar zonder verbazing en zonder toorn. Hij die je op de rechterwang slaat, kun je de andere wang toekeren zolang je niet door angst gedreven wordt.
27. Ik spreek niet van vergelding of vergeving; vergetelheid is de enige vergelding en de enige vergeving.
28. Je vijand goed doen kan een daad zijn van rechtvaardigheid en is niet moeilijk; van hem houden is engelen werk, geen mensenwerk.
29. Je vijand goed doen is de beste manier om je ijdelheid te strelen.
30. Vergaar geen goud op aarde, want goud is de moeder van de ledigheid, die op haar beurt de moeder is van de droefheid en de verveling.
31. Bedenk dat de anderen rechtvaardig zijn of dat zullen zijn, en als dat niet zo is, is dat niet je fout.
32. God is grootmoediger an de mensen en zal hen met een andere maatstaf beoordelen.
33. Schenk het heilige aan de honden, werp je parels voor de zwijnen; schenken is wat van belang is.
34. Zoek om het genoegen van et zoeken, niet om het genoegen van het vinden …
39 De deur kiest, niet de mens.
40. Beoordeel de boom niet aan zijn vruchten en de mens niet aan zijn werken; zij zijn wellicht slechter, of beter.
41. Niets wordt op steen gebouwd, alles op zand, maar het is onze plicht te bouwen alsof zand steen is …
47. Gelukkig de arme die niet verbitterd of de rijke die niet hoogmoedig is.
48. Gelukkig de dapperen, zij die gelijkmoedig de nederlaag of de lauwerkransen aanvaarden.
49. Gelukkig zij die woorden van Vergilius of Christus in het geheugen bewaren, want deze zullen licht schenken aan hun dagen.
50. Gelukkig de beminden en de minnaars en zij die zonder liefde kunnen.
51. Gelukkig de gelukkigen.
Bron: Borges, Jorge Luis, Alle gedichten, Amsterdam 2011 (De Bezige Bij), p. 604-609
