Tetragram – naam van God

HET TETRAGRAM EN DE TlJD 

Wat is dan wel de betekenis van die raadselachtige naam die in het hart van het bestaan en het denken van de joden is geworteld? Zeker, het Tetragram komt van het werk woord ‘zijn’ . Vóór alles is het echter een woord van vier medeklinkers zonder klinkers. Zuiver beeld waarop niets te zien valt. Zuivere stilte, waarin niets te horen is, of het moest de stilte zelf zijn in het diepst van de taal, de basis van de taal. De Talmoedleraren leren ons dat bepaalde combinaties van de vier medeklinkers de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de toekomstige tijd aangeven, namelijk h-v-h (hoveh, tegenwoordige tijd), h-j-h (hajah, verleden tijd) en j-h-h (jihi-eh toekomende tijd). Het Tetragram is niet de naam van God, maar de opening naar de drie dimensies van de tijd. Zijn, dat is de tijd. We kunnen het Tetragram met ‘zijn’ vertalen, met ‘geweest zijn’ en met ‘zullen zijn’. Zo is het Tetragram dus in alle dimensies van de tijd en de geschiedenis gegrift. Het laat ons zien dat het nodig is heden, verleden en toekomst als het ware als gelijktijdig te beleven en tevens wijst het ons op de noodzaak een evenwicht te vinden tussen de drie dimensies van tijd, waarin het menselijk leven zich afspeelt. Op deze wijze doet het Tetragram in zijn dimensie van oneindigheid zijn intree in de geschiedenis. 

DE ONEINDIGHEID AAN GOD TERUGGEVEN 

Aandringen op het belang van de mondelinge leer die de geschreven Leer onophoudelijk ontkracht en openbreekt, betekent aandringen op het feit dat de mensen – en de joden in ieder geval – de verantwoordelijkheid – hebben om God het oneindige terug te geven. Om het niet vast te houden in een gesloten tekst. De naam van God kan niet door de geschreven Tora zelf, zonder het commentaar van de mondelinge Leer, worden uitgedrukt. Anders zou het een afgodennaam zijn. Het zou zelfs mogelijk kunnen zijn dat het de angst voor afgodendienst is, die ons ertoe brengt de ‘enige’ betekenis teniet te doen om veelvuldige, nieuwe betekenissen te vinden. De waakzaamheid om ons te verzetten tegen afgodendienst, verplicht ons de oneindigheid niet in het eindige op te sluiten. Niet alleen niet in een of ander wereldlijk voorwerp, maar ook niet in een woord. Wat meer is, die oneindige interpretatie hangt niet alleen van mij af, van mijn wil en mijn persoonlijke capaciteiten om de Leer uit te leggen. Men zou maar al te gauw vervallen in afgodendienst aan het eigen ik. En het zou uiteindelijk een bijzonder statische interpretatie zijn. Zoals we reeds zeiden, de Tora is geschreven om te worden doorgegeven, opdat het mannelijke element uit de bijbel wordt omgezet in het vrouwelijke van het commentaar. Om niet alleen de tekst ‘teniet te doen’, maar ook het ‘ik’ en het te doen omkeren naar een ander, naar het kind aan wie we de woorden doorgeven. We hebben te maken met een dynamische interpretatie die zonder ophouden verder door wordt gegeven. Een tekst uit de Zohar {het boek van de joodse mystiek) zegt dat de hele Tora de naam van God is. Maar als dat zo is, dan zou de Tora als naam logischerwijze niet meer mogen worden uitgesproken, want dat zou afgoderij zijn. Wat is dan de status van de Tora? Men moet altijd weer bedenken dat de oneindige God zich aan de mensen geeft in de eindigheid en de beperking van een tekst. En dat is de openbaring. Maar als God het accepteert om een eindig wezen in een tekst te worden, wil dat dan zeggen dat Hij Zichzelf verandert in een afgod? Ik kan een risico nemen en pedagogisch de naam van God uitspreken door er klinkers in te zetten en Hem zo op te sluiten, Hij, de Oneindige, in het eindige. Dat geldt evenzeer voor de tekst van de Tora. Ik kan hem als afgesloten beschouwen, als in zichzelf volmaakt en voorwenden hem helemaal te kennen. Maar door zo te doen, door volledigheid te pretenderen, ben ik en afgodendienaar geworden. Als ik de Tora wil becommentariëren, moet ik haar beschouwen als een tekst die tot in alle eeuwigheid open ligt. Binnen de mondelinge leer moet ik mij zo op mijn gemak voelen dat ik na elk geschreven woord altijd een ander en nog weer een ander woord weet te vinden na het laatste woord en zo verder tot in de oneindigheid. De Tora kan niet worden ‘afgerond’ door de woorden waarin ze is geformuleerd. Dat zou betekenen dat het er bij blijft, dat ze slechts een gefixeerde, geschreven leer is. 

IK INTERPRETEER DUS IK BEN

Het is de dialectiek van de beide leren, mondeling en schriftelijk, die het jodendom tot zo’n vruchtbare traditie maakt. Het mondelinge commentaar alleen heeft echter geen enkele betekenis. Het dreigt iedere basis te verliezen, als het de geschreven Tora vergeet, want juist aan die geschreven leer ontleent het zijn hele impuls. Door de ruimte en de afstand in tijd die tussen de geschreven en de mondelinge Tora bestaan, en door de pauzes waarin de uitleg of – om een geleerd woord te gebruiken – de hermeneutiek plaats vindt, ontplooit het jodendom zich in de loop van de geschiedenis en ontwikkelt het tegelijkertijd zelf een geschiedenis. Analoog aan de beroemde uitspraak van de zeventiende-eeuwse Franse filosoof Descartes, ‘Cogito, ergo sum’ – ‘ik denk, dus ik ben’, een uitspraak die de hele Westerse filosofie van richting heeft doen veranderen – zou men kunnen zeggen dat een jood die het woord ‘Ik  ben’ (het Tetragram) heeft gehoord, zegt: ‘Ik interpreteer, dus ik ben. ‘ Volgens de Talmoed heeft Mozes niet de inhoud maar de verschillende sleutels voor de uitleg van de Tora op de Sinaï ontvangen. Deze sleutels maken dat het commentaar zich in de loop der eeuwen eindeloos kon ontwikkelen. Een beroemd verhaal vertelt dat Mozes in een droom luistert naar Rabbi Akiwa die een commentaar op de Tora geeft. Mozes begrijpt geen woord van zijn uitleg. Rabbi Akiwa leefde veertien eeuwen ná Mozes. De mondelinge leer die Mozes heeft doorgegeven bevat net de definitieve uitleg van de inhoud, maar de regels daarvoor. We zouden hiertegen een paradoxaal idee kunnen inbrengen. De openheid van de Tora is grenzeloos, het commentaar kent geen einde, de overdracht gaat van vader op zoon, maar dit alles heeft plaats binnen een gesloten circuit. Het blijft alles beperkt tot de joodse gemeenschap. Het risico is dat men in een rondje blijft draaien, binnen de eigen gelederen. Zou het niet nodig zijn om, wil men werkelijk in een beweging van nimmer eindigende, alles omvattende transcendentie staan, de grenzen van de joodse gemeenschap te doorbreken en deze te overschrijden om naar andere gemeenschappen te gaan? Als ik daarop met ‘ja’ antwoord – en dat doe ik – word ik dan niet onmiddellijk geconfronteerd met de roeping van het joodse volk een ‘uitverkoren volk’ te zijn? Uitverkoren, misschien, maar dan toch niet zonder te zeggen waartoe. Mijns inziens kan de reden alleen maar zijn dat wij de verantwoordelijkheid hebben om dit gegeven van de oneindigheid van de Tora aan alle andere mensen door te geven. 

Daarbij komt dat de Toratekst onze redenering op dit punt wel degelijk ondersteunt. In de bijbel zoals wij die vandaag de dag kennen, zijn de boeken onderverdeeld in hoofdstukken die op hun beurt weer in verzen zijn verdeeld. De Hebreeuwse traditie werkt daarentegen met tekstgroepen, sidrot (enkelvoud sidra). Deze tekstgedeelten worden aangegeven door een naam die aangeeft wat de inhoud van ieder gedeelte is. In welke sidra staan de Tien Geboden? In een gedeelte dat de naam van een persoon draagt, zoals bijvoorbeeld de sidra ‘Noach’, iets wat niet vaak voorkomt. Welnu, de sidra van de Tien Geboden heet Jithro, naar de priester van Midian. En ook al heeft hij zijn dochter Tsipora aan Mozes tot vrouw gegeven, hij maakt geen deel uit van het joodse volk. Maar waarom, zo vragen de commentatoren van de Tora zich af, zijn de Tien Geboden dan juist neergelegd in een sidra die de naam van een afgodendienaar draagt? Het antwoord laat zich raden. Omdat deze woorden zich niet alleen tot de Joden richten, maar tot de mensheid in haar geheel.

TIEN GEBODEN VOOR EEN ETHIEK VAN VRIJHEID 

Het woord ethiek zijn we al bij herhaling tegengekomen. Het wordt gewoonlijk verbonden met moraal, met goede en rechtvaardige daden, met het goede dat de mens dient te doen, met de goede besluiten die moeten worden genomen. Zoals we opnieuw zullen zeggen bij het derde gebod, in de betekenis waarin we het woord ethiek hier gebruiken gaat het vóór alles om een houding, een beweging, om het zoeken en het doorbreken, het gaat om een ‘levensdynamiek’. 

Het eerste gebod – trouwens niet alleen het eerste – voert een ethiek van het woord in, namelijk de weigering voor eens en voor altijd om het geïnstitutionaliseerde woord, het woord dat door gewoonte betekenisloos is geworden, een dood woord dat de gevangene van een slijtageproces is geworden, te accepteren. De Tien Woorden zijn vijftig dagen na de uittocht uit Egypte uitgesproken. Ze zijn als een soort bevrijding van het onderdanige ‘slavenwoord’. We moeten zelfs het idee dat ze in steen gegraveerd zijn, loslaten. 

De Talmoed zegt: ‘Lees niet charoet: gegraveerd, maar cheroet: vrijheid.’ Als we over het Tetragram nadenken, iets waartoe het eerste gebod ons aanzet, dan gaat onze gedachte in dezelfde richting. Met vier medeklinkers zonder klinkers, een woord dat niet uitspreekbaar is, nodigt het Tetragram uit om opnieuw het woord uit te vinden, uit te vinden vanuit de stilte. Het benadrukt dat het verband tussen medeklinkers en klinkers niet van zelf spreekt, evenals het verband tussen wat is geschreven en wat mondeling wordt doorgegeven. En precies zo geldt dat de geschreven tekst niet een ‘testament’ is dat in zijn geheel bewaard en voorzichtig in een la moet worden opgeborgen. Hij is er niet om onze leemte op te vullen. Integendeel, de tekst introduceert ruimte in onze volheid, leegte en afstand, hij stelt ons een vraag. En dat wat een tekst kan zeggen gaat – altijd verder dan wat hij wil zeggen. Het woord van bevrijding dat door het eerste gebod wordt aangegeven, is een woord dat met gelach en met spel te maken heeft. Het verzet zich tegen de cliché’ s en de slogans die we in de wereld van de publiciteit en de politiek tegenkomen. Het staat ook ver af van de gevestigde beginselen van de filosofie. Het verzet zich tegen het idee dat ‘wij met z’n allen hetzelfde moeten zeggen’. Daarom leren de Talmoedleraren ons dat er vóór iedere les verhalen en grappen verteld moeten worden om zo de geest te openen en hem te bevrijden van ernst en conformisme. In sommige opzichten zou men kunnen zeggen dat geen enkele trouwe lezing van de tekst werkelijk belangrijk is en geen enkele belangrijke lezing werkelijk trouw. 

VRIJHEID BETEKENT RISICO’S NEMEN 

Maar het eerste gebod betekent niet slechts vernieuwing wat het woord betreft. Het nodigt ook uit tot vernieuwing van handelen, namelijk om nieuwe levensvormen te vinden. De mens die de geboden hoort, is weggegaan uit de slavernij van Egypte, en dat is niet om ergens anders slaaf te zijn. Zijn God is de God van de bevrijding. De uitleg van de tekst is dus niet alleen een intellectuele handeling, een poging om de betekenis ervan te doorgronden. Het is ook en misschien nog wel meer een levenshouding, een levenservaring, een werkelijke vernieuwing van zichzelf. Vrijheid betekent niet de een of andere waarheid omtrent zichzelf ontdekken of op de een of andere manier waarachtig zijn, of wat al niet meer… Het is veeleer een voortdurend streven naar onafhankelijkheid met betrekking tot al datgene wat de mens belet zichzelf te worden. Het is het risico nemen zichzelf te worden. Ieder mens moet uiteindelijk de redder van de wereld, ja van God zelf worden. Iedereen heeft verantwoordelijkheid met betrekking tot de oneindigheid. Iedereen draagt vonken van heiligheid in zich, een deel van de goddelijke geest. Welnu, de vonken van een ieder zijn uniek en dus is ieder mens zelf uniek. Als enig en onvervangbaar exemplaar is hij dus verplicht om zelf zijn eigen weg te vinden, zijn eigen vonken te ontdekken. Dat geldt op ieder gebied, dat van de studie en dat van het dagelijks leven. Het gaat erom dat wij leren iedere keer opnieuw met een nieuwe blik naar de wereld te kijken, zodat de meest eenvoudige en onbetekenende gebaren glans krijgen en belangrijk worden, zodat het leven vruchtbaarder wordt en intenser kan worden genoten. Het betekent uiteindelijk dat we het huidige leven moeten leven vanuit de idee van de verlossing. Transcendentie, Oneindigheid, de Eeuwige vormen niet een soort achterland, nee, ze komen naar boven in deze wereld en ze kunnen daarin schitteren met al hun vonken, in al hun glans. Geen enkele dag is dan een herhaling van de vorige. Rabbi Nachman van Bratslav, een groot chassidisch meester uit de negentiende eeuw, zei het op zijn manier: ‘Het is verboden om oud te zijn!’ 

bron: Ouaknin, M.A., De tien geboden, Amsterdam 2001 (Boom), pag 47- 51

 

L1180682

My paintings on:

On Saatchi 

On Weebly  

On Behance

Texts about my art: Blog