19. MISERICORDIA DOMINI PLENA EST TERRA VERBO DOMINICAELI FIRMATI
SUNT ET SPIRITU ORIS EIUS OMNIS VIRTUS EORUM PSALM 33, 5
Koning David zegt: ‘De aarde is vol van de barmhartigheid van onze Heer.’ Daarover zegt Augustinus: ‘Het aardrijk is vol barmhartigheid, omdat het vol ellende en pijn is; maar in het hemelrijk is geen barmhartigheid, want daar is geen pijn.’ Daarom zegt koning David ook nog iets anders: ‘De hemelen zijn bevestigd door de kracht van het woord van onze Heer, en uit de geest van Zijn mond is al hun kracht.’ Augustinus zegt: ‘Het woord van de hemelse Vader is de eengeboren Zoon, en de geest van Zijn mond is de Heilige Geest.’ Die woorden zijn heel toepasselijk op deze feestdag*
van de Heilige Drievuldigheid: de macht van de Vader in het woord dat Hij spreekt dat ‘de hemelen bevestigd zijn’; de wijsheid van de Zoon wanneer Hij zegt: ‘door
het woord van de Vader’; de goedheid van de Heilige Geest, wanneer Hij zegt: ‘uit de geest van Zijn mond is al hun kracht’. Dit onderkende Paulus heel goed toen hij tot in de derde hemel werd opgetrokken en dingen zag van zodanige aard dat men ze nog niet bij benadering kan uitspreken, en hij riep met luide stem: ‘0 hoge rijkdom van de wijsheid en van de kennis van God, hoe onbegrijpelijk zijn Uw raadsbesluiten, en hoe ondoorgrondelijk zijn Uw wegen!’ Deze uitspraak duidt Augustinus, namelijk dat Paulus werd opgetrokken tot in de derde hemel betekent niets anders dan drie vormen
van kennis in de ziel. De eerste is kennis van de schepselen die men met de vijf zintuigen kan begrijpen, en van alle dingen die om ons mensen heen aanwezig zijn. Daarin onderkent men God niet volledig, want ze zijn grof. De tweede vorm van kennis is geestelijker; die kan men hebben zonder aanwezigheid, bijvoorbeeld kan ik een vriend kennen die duizend mijl ver weg woont en die ik vroeger heb gezien. Om hem te kennen moet ik me hem echter voorstellen, dat is: denken aan zijn kleren en aan zijn gestalte en aan plaats en tijd van vroeger.
Ook dat is grof en aan materie gebonden. Met zo’n manier van kennen kan men God niet onderkennen; en kan God niet als op een bepaalde plaats of binnen de tijd of aan een bepaalde klem kennen. De derde hemel is een zuiver geestelijk kennen, waar de ziel onttrokken wordt aan alle aanwezige en stoffelijke dingen. Daar hoort men zonder geluid en onderkent men zonder materie; daar bestaat geen wit of zwart of rood. In dat zuivere kennen onderkent de ziel God volkomen, zoals Hij één is in Zijn natuur en drievuldig is in de personen.
Over deze kennis spreekt ook Johannes: ‘Het licht verlicht allen die in deze wereld komen.’ Daarmee bedoelt hij de kennis die op dat ogenblik in hem was. Die woorden drukken precies uit dat hij niets anders dan God kende en alle dingen als goddelijk; en allen die in die kennis aankomen worden waarlijk verlicht, en niemand anders. Daarom zegt hij: ‘allen die in deze wereld komen’. Zou hij deze materiële wereld bedoeld hebben, dan zouden die woorden niet waar zijn, want hier is menig blinde, slechte zondaar; maar hij bedoelt dat zuivere onderkennen waarin hij de Heilige Drievuldigheid kent, waar God ‘het woord is in den beginne, en het woord is bij God, en God is het woord.’ Daarover zegt Augustinus: ‘Zou hij nog iets meer gezegd
hebben, dan zou niemand hem hebben begrepen.’ Dit was de derde hemel waar Paulus in werd opgetrokken.
Daarom zegt hij dat ‘de hemelen zijn bevestigd door het woord van onze Heer.’ Ook zegt Job dat ‘de hemelen bestendigd zijn alsof ze uit erts zijn gegoten.’
Vier dingen kan men van de hemel vaststellen: dat hij bestendig is en rein en dat hij alle dingen in zich omvat en dat hij vruchtbaar is. Dezelfde dingen moeten zich bij een mens voordoen die een hemel wil zijn waarin God woont: dat hij bestendig is, zoals de hemel bestendig is. Wat een goed mens ook overkomt, hij verandert er niet door. De wil van een vriend vormt met de wil van zijn vriend één wil. Precies zo is het met de mens die met God één wil heeft: goed en kwaad, lief en leed is voor hem alles één. Daarom zegt onze Heer: ‘Elk huis dat op een rots is gebouwd stort niet in.’
Dat kun je zo uitleggen, dat er twee of drie mijl boven het aardoppervlak geen regen- en hagelbuien en geen stormwinden zijn. Het is daar zo stil, dat als je daar letters in het zand zou schrijven, ze helemaal onbeschadigd zouden blijven. Daaraan kan een mens die nog zo veranderlijk en bekommerd is merken hoe ver hij zich door zijn zonden van God heeft verwijderd.
In de tweede plaats treffen we bij de hemel reinheid en zuiverheid aan, wat je aan het water kunt waarnemen: als het troebel is en je houdt er iets boven, dan vormt zich daarvan geen beeld in het water omdat dat met aarde is vermengd. Is het echter zuiver en onvermengd, dan beeldt zich datgene wat je erboven houdt daarin af. Zo is het ook met de mens: zolang hij met aardse dingen is vermengd, kan hij zijn eigen reinheid, noch Gods zuiverheid onderkennen. ‘Maar onze reinheid is tegenover Gods zuiverheid als een onreinheid zoals de profeet zegt. Daarover zegt de heilige Bernardus: Waarom neemt de hand niet, net als het oog, de zon waar, terwijl de ziel toch helemaal in alle ledematen zit? Dat komt omdat de hand niet zo zuiver is als het oog.’ Was de hand of de voet in staat de zon in zich op te nemen net zoals het oog, dan zou de hand of de voet de zon net zo goed kennen als het oog. Waarom smaken zoete dingen het oor niet zoals de mond, en smaken mooi gezang en een aangename stem de mond niet zoals het oor? Dat komt omdat het daarvoor niet is gemaakt. Waarom onderkent een vleselijk mens geestelijke dingen niet net zo goed als een geestelijk mens? Zo is het nu eenmaal: wie geestelijke dingen wil onder kennen en proeven met vleselijke zinnen doet verkeerd en wordt bedrogen. Daarover wil ik niets meer zeggen, want een heidens leermeester zegt dat de goede mens voor de halve tijd gelijk is aan de zondaar, namelijk in de slaap: dan zondigt ook de slechte mens niet, noch doet hij iets goeds. Zo is het ook met de goede mens, maar één ding heeft hij op de ander voor: dat hij goede dingen droomt in zijn slaap; dat is een bewijs voor een rein mens. Verschijnen hem echter slechte droombeelden, dan gaat hij daarmee in zijn slaap de strijd aan; dat is een teken dat hij na zijn ontwaken overwinnaar is. Maar geniet hij in de slaap van die droombeelden, dan heeft hij die na zijn ontwaken nog niet overwonnen.
In de derde plaats omvat de hemel alle dingen en bevat ze in zich. Dat kan de mens ook, namelijk in zijn liefde; daarin omvat hij alle dingen, vriend zowel als vijand. Vrienden heeft hij lief in God, vijanden omwille van God, en al wat God geschapen heeft, heeft hij lief met het oog op God, onze Heer, voor het hem nader tot God brengt.
Ten vierde is de hemel vruchtbaar, omdat hij behulpzaam is bij alle werk Veel meer dan een timmerman die zijn werk doet en een huis bouwt, is de hemel werkzaam. De hemel is een troon van onze Heer. Zoals de Schrift zegt dat ‘de hemel Zijn troon is en de aarde Zijn voetenbank.’ Een heidens leermeester zegt: ‘Zou er geen tijd en geen ruimte en geen materie zijn, dan was alles één.’ Materie veroorzaakt het onderscheid in het ene zijn, dat in de ziel ononderscheiden is. Daar over spreekt de ziel in het Hooglied: ‘Druk mij in u als was in een zegel.’
Dat ons dat ten deel moge vallen, daartoe helpe ons de goede God. Amen.