
Een korte verkenning van een bijbels beeld in onze moderne tijd met een presentatie van een aantal teksten zonder veel duiding.
De herder is onze verstedelijkte samenleving een zeldzaamheid geworden. In rurale samenlevingen kun je ze nog vaker aantreffen maar de bijbelse vanzelfsprekendheden rond het begrip herder zijn toch al geruime tijd uit ons bewustzijn verdwenen. Als wij God herder noemen zien we ons zelf misschien wel als deel van een kudde, een beeld dat niet echt strookt met onze moderne opvattingen over autonomie en individualiteit. Het beeld van de herder verwijst ook naar een groepsgebeuren, een coherent geheel waarin het belang van het individu ondergeschikt is aan de groep (niet in een minderwaardige zin) omdat in de betekenisgeving de gemeenschap bovenaan staat en niet de autonomie van het individu.
De kudde en de herder vertegenwoordigen eigenlijk andere waarden dan de waarden die in onze moderne samenleving opgeld doen. Misschien komt het Afrikaanse begrip Ubuntu daar nog het meest dicht bij in de buurt. We kunnen dus de vraag stellen of het beeld van God als herder nog voldoet? Of het niet een erg archaïsch beeld is, dat eigenlijk praktisch heeft afgedaan?
Toch moet je, lijkt me, niet zo snel oude of oudere beelden afdanken omdat ze niet meer passen in ons moderne zelfverstaan. Deze oudere beelden hebben soms een zeggingskracht en frisheid die dynamisch is en die ook ons nog kan dragen als we betekenis willen geven aan ons leven als gelovige. Maar dan moet je je wel willen openstellen hiervoor en niet je eigen waardenpatroon als normgevend (en allesbepalend) willen zien. Want wat heb je nu eigenlijk als individu echt zelf in de hand? Is het niet erg illusoir te denken dat je controle hebt over je leven en over je omstandigheden? Het beeld van een herder die over je waakt en die je kan behoeden voor ongeval en dreigingen kan ook een steuntje in je gelovige rug zijn, ook als het een keer tegenzit, of als het leven je slaat met harde slagen en grote verliezen. Psalm 23 heeft in die zin eeuwenlang gefunctioneerd als spirituele bron van voedsel in moeilijke tijden.
Psalm 23 (22) • Dominus regit me. (Naardense bijbel)
(Een musiceerstuk, v. David.)
De Ene is mijn herder,
mij zal niets ontbreken;
in weiden vol groen vlijt hij mij neer,
hij voert mij mee naar wateren van rust;
mijn ziel keert door hem in mij terug,
hij leidt mij in sporen van gerechtigheid
omwille van zijn naam!
Ook als ik moet gaan
door een dal vol schaduw van dood,-
kwaad zal ik niet vrezen,
want gij zijt bij mij;
uw staf en uw stok,
die zullen mij vertroosten.
Gij bereidt voor mijn aanschijn een tafel
tegenover mijn benauwers;
gij zult mijn hoofd betten met olie,
mijn beker is overvol!
Mij achtervolgen
slechts goedheid en vriendschap,
al de dagen van mijn leven;
terugkeren mag ik in het huis van de Ene
tot in lengte van dagen!
Ook andere psalmen verwijzen naar het beeld van de herder – soms het tegengestelde van de Levende, de dood in psalm 49, maar ook positief als leider van het volk, als hoeder, als beschermer, een God als herder in psalm 78 en 80.
Psalm 49:15
Als wolvee zakken ze weg in de hel,
hun herder is de dood,
loodrecht dalen ze neer in het graf,-
hun vorm slijt weg aan die hel,-
voor hen is geen hok meer nodig!
Psalm 78:72
Hij werd hun herder met de gaafheid
van zijn hart,
heeft hen geleid met behoedzame handen.
Psalm 80:2
Herder van Israël, neig uw oor,
gij die Jozef drijft als het wolvee,
die op de cheroeviem zetelt,
verschijn in glans
De profeet Ezechiël werkt dit beeld van God als herder verder uit en beschrijft het heel concreet met tal van voorbeelden gegrepen uit het dagelijkse leven van de herder. Maar ook voegt hij daarbij een nieuw element, het oordeel. Een betekenis die ook door de evangelisten wordt overgenomen en toegepast in bijvoorbeeld Matheus 25 waar de Mensenzoon deze rol van rechter zal vervullen bij zijn wederkomst. Een duidelijke verschuiving van betekenis en van rollen in dit fragment.
Ezechiël 34, 11-17 (Naardense bijbel)
Want zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene:
hier ben ik, ikzelf,
ik zal vragen naar mijn wolvee,
ik zal ze bijeen zoeken;
zoals een herder zijn kudde bijeenzoekt
op de dag dat hij te midden van zijn
verspreid geraakte wolvee is,
zó zal ik mijn wolvee bijeenzoeken;
redden zal ik hen
uit alle oorden waarheen zij zijn verstrooid
op een dag van wolkendek en duisternis;
uitleiden zal ik hen uit de gemeenschappen,
vergaderen zal ik hen uit de landen
en doen komen zal ik hen
naar hun eigen –rode– grond;
weiden zal ik hen op Israëls bergen,
in de dalen
en bij alle nederzettingen in het land;
op een goede weide zal ik hen weiden
en op de bergen van Israëls hoogvlakte
zal hun graasplaats zijn;
daar zullen ze zich neervlijen
op een goede graasplek,
op een vette weide zullen zij weiden
op Israëls bergen;
ikzelf zal mijn wolvee weiden
en ikzelf laat ze neerliggen,
is de tijding van mijn Heer, de Ene;
het verlorene zal ik zoeken en
het opgedrevene zal ik helpen terugkeren,
het gebrokene zal ik verbinden
en het verzwakte versterken;
over het vette en sterke zal ik waken,
ik zal het weiden volgens recht en regel;
jullie, mijn wolvee,
zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene:
hier ben ik, rechtsprekend tussen lam en lam,
voor de rammen en de bokken;

Matheus 25,31-46 (Naardense bijbel)
En wanneer de mensenzoon komt
in zijn glorie
en alle engelen met hem,
dán
zal hij zich neerzetten
op de troon van zijn glorie
en zullen vóór hem worden samengebracht
alle volkeren;
hij zal ze van elkaar afgrenzen
zoals de herder
de schapen afgrenst van de bokken
en hij zal de schapen doen staan
rechts van hem en de bokjes links.
Dán
zal de Koning zeggen
tot die rechts van hem:
hierheen, gezegenden van mijn Vader,
beërft het koningschap
dat voor u toebereid is
vanaf de grondlegging van een wereld-op-orde!-
want ik had honger
en ge hebt me te eten gegeven,
ik had dorst en ge hebt me laten drinken,
ik was een vreemdeling
en ge hebt me in uw samenkomst gebracht,
naakt en ge hebt me iets omgeworpen,
ik werd ziek en ge hebt naar me omgezien,
ik was in een bewaking
en ge zijt tot mij gekomen!
Dán
zullen de rechtvaardigen
hem antwoorden en zeggen:
Heer, wanneer
hebben we u hongerig gezien
en gevoed,
of dorstig en laten drinken?-
wanneer
hebben we u als vreemdeling gezien
en in de samenkomst gebracht,
of naakt en iets omgeworpen?-
wanneer hebben we u ziek gezien
of onder bewaking
en zijn we tot u gekomen?
En ten antwoord
zal de Koning tot hen zeggen:
amen is het, zeg ik u:
zoveel ge gedaan hebt aan één van dezen,
mijn geringste broeders-en-zusters,
hebt ge mij gedaan!
Dán
zal hij ook tot die van links zeggen:
gaat heen, weg van mij, vervloekten,
naar het eeuwige vuur dat bereid is
voor de uiteenwerper en zijn engelen!-
want ik had honger
en ge hebt mij niet te eten gegeven,
ik had dorst
en ge hebt mij niet laten drinken,
ik was een vreemdeling en ge hebt me niet
in uw samenkomst gebracht,
ik was naakt en ge hebt me niet
iets omgeworpen,
ziek, in een bewaking,
en ge hebt niet naar me omgezien!
Dán
zullen ook zij antwoorden en zeggen:
heer, wánneer hebben we u hongerig gezien
of dorstig,
als vreemdeling of naakt,
ziek of onder bewaking,
en hebben we u niet onze diensten bewezen?
Dán
zal hij hun antwoorden en zeggen:
amen is het, zeg ik u:
zoveel ge niet hebt gedaan
aan een van dezen,
de geringsten,
hebt ge niet gedaan aan mij!
Ze zullen weggaan;
‘zij naar eeuwige straf
en de rechtvaardigen naar eeuwig leven’
(Dan. 12,2)!

Moderne auteurs hebben zich laten inspireren door psalm 23 en geven er een heel eigen draai aan. Soms positief in de geest van de psalm, soms negatief, toegepast op onze samenleving of ons onvermogen om als subject te functioneren in deze context. Een paar gedichten heb ik hier bij elkaar gezet. Ze versterken elkaar in hun contrastwerking waardoor zichtbaar wordt hoeveel betekenislagen er schuilen in deze beeldspraak.
Naar psalm 23
Mij weet de ziende,
kent mijn gebreken.
Door velden van woekering
ritselt zijn vrede;
de stroom die hij meeziet
spiegelt zijn rust.
Langs rotsen als waarheden
leest hij mijn hart aan elkaar:
ik hoor bij hem.
Al ga ik door het dal
dat de dood overschaduwt,
ik vrees geen verwijdering:
want u weet mee;
in uw verlengde weet ik mij.
Bij u wordt dat
wat voor mij ligt
tot maal;
de hekelaar die bij mij is
belet uw aandacht niet; u houdt
mijn hoofd op:
de beker aan mijn lippen.
Waarlijk zal ik gaan
in licht en verbinding alle dagen
want waar ik leef, zal wonen
een ziende in eeuwigheid.
Lloyd Haft
Psalm 23
de heren zijn onze herders
zij leiden ons over ligweiden
naar wateren van recreatie
en rust van grazige weiden
ze bouwen voor ons snelwegen
zodat we ons kunnen verplaatsen
en zorgen voor treinen en vliegvelden
maken geluiddicht onze woning
niets zal ons ooit nog ontbreken
woningwetwoningen en sportparken
muren tegen onze vijanden
ze doorschouwen onze harten
wat goed is voor ons leven
weten ze. met zalvende woorden
noden ze ons aan hun tafels
steeds gaan zij ons voor, onze herders
leggen uit hoe we de weg vinden
in onze belasting-formulieren
en waar we ons moeten vervoegen
voor een vis-akte of een huurwoning
waar het politiebureau is of het stadhuis
en hoe door het dal van doods schaduwen
we het winkelcentrum kunnen bereiken
waar het ons aan niets zal ontbreken
waar zouden wij zijn als de herders
zelf zouden gaan dwalen, ten prooi
zouden vallen aan twijfels
niet meer treden in sporen van waarheid
niet met stok en staf ons voorgaan
en het kwaad niet meer zouden vrezen?
is dan tot in lengte van dagen
geen geluk meer om onze schreden
in het aangezicht van onze belagers?
Leo Herberghs
EEN PSALM
De grazige weiden de rustige wateren
op het behang van mijn kamer
ik heb geloofd als een bang kind
in behang
als mijn moeder voor mij gebeden
had en mij weer een dag langer
vergeven was bleef ik achter
tussen roerloze paarden en koeien
te vondeling gelegd in een wereld
van gras
nu ik opnieuw door gods landerijen
moet gaan vind ik geen schrede
waarop ik terug kan keren, alleen
een kleine hand in de mijne
die zich krampt als de geweldige lijven
van het vee kreunen en snuiven
van vrede.
Rutger Kopland
ZOEK
Liever is het mij te dwalen door het dal van
diepe duisternis, in mijzelf verward en
vrezend alle kwaad, verlangend naar
wie ik ontvlucht ben, dan dat ik het moet
meemaken dat je me weervindt, weerloos en met
horens verstrikt in de struiken natuurlijk.
En dat je mij dan dragen zou en terug
zou voeren naar de grote kudde waarvan jij
altijd al wist dat ik daarvan een heel,
een heel klein schaapje was, natuurlijk. Nee.
Spaar mij de ontferming van
die reddende armen van jou.
Anton Korteweg
PSALM 23
Ik wil van God als van mijn Herder spreken.
Onder zijn hoede zal mij niets ontbreken.
Groen is het land waarin Hij mij doet komen,
fris is de bron die Hi} voor mij doet stromen.
Hij sterkt mijn ziel en wijst mij rechte wegen,
opdat ik Hem zal prijzen om zijn zegen.
Zelfs door een dal van diepe duisternissen
waar ik het licht der levenden moet missen,
vrees ik geen kwaad, want Gij zijt aan mijn zijde
met stok en staf, tot troost en tot geleide.
Onder het oog van hen die mij verraden
richt Gij mij toe het nachtmaal der genade.
Gij zalft mijn hoofd met d’olie van uw vrede,
Gij vult mijn kelk met gelukzaligheden.
Ja, zaligheid en liefde en welbehagen
zullen mij volgen al mijn levensdagen.
Ik zal het welkom horen van mijn Koning
en jaar aan jaar verblijven in zijn woning.
Martinus Nijhoff
AL DIE MOOIE BELOFTEN
De grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier
dan mij was beloofd,
prachtig.
En in dit liefelijk landschap de zoon
van de maker, aan een boom genageld,
maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar
vrede, rust.
Zijn lege ogen kijken het landschap in,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie ben je,
waar was je, e. d.
Zonder verwijt, hij moet hebben geweten
wat er zou gaan gebeuren.
Ik heb geen antwoord.
Rutger Kopland
GREEN PASTURES
Wij, die wandelden in het licht
van het zacht getijde,
het verwonderd aangezicht
naar de pracht der weiden,
elkaar leidend bij de hand
door het lieflijk groene land –
niet zal Hij ons scheiden.
Wie heeft onze gang geleid
langs de koele stromen,
ons in liefde en licht geweid
aan de groene zomen,
ons van tranen en angst bevrijd?
Wat met schromen werd verbeid
is met schroom gekomen.
In de zomen van het licht
gaan wij aardse beiden;
komend voor zijn aangezicht
aan het eind der tijden
zien wij eindelijk, ongedeeld,
wat geen aardse wei verbeeldt:
Glans in glans, door glans omspeeld
op de groene weiden.
Ida Gerhardt
NU WORD IK NOOIT MEER RADELOOS
Hij zal mij leiden langs grazige weiden
naar waatren der rust.
Nu word ik nooit meer radeloos,
ik voel het breed gedein: de dood,
die als zwart water onder kroos
mijn denken plooit, heimlijk en groot.
Over dit aadmend oppervlak
heb ik maar licht en snel gelopen
fluistrend: laat mij nog even leven.
Nu waait de wind de diepten open
onder mijn voeten groeit het wak…
Ik hield van u, o groene weiden,
mijn eigen zwaarte laat mij glijden
tot waar de dood mijn vuren blust
in de oude wateren der rust
M. Vasalis
LAAT ME MIJN ZIEL DRAGEN IN HET GEDRANG!
Laat me mijn ziel dragen in het gedrang!
Tussen geringen staan en hun ogen richten
naar boven, waar blinken Uw eeuwige sterren.
Ik wil een snoeier zijn in den wijngaard,
een werkman bij de druivenpersen.
Laat me mijn ziel dragen in het gedrang!
Mijn woord in den mond van stamelaars,
mijn hand voor hen die liggen langs het pad.
– En vóór het raam mijner woning
een vlam in den nacht:
dat wie verdolen mocht,
wendt zijn schreden
naar het huis van toevlucht.
Ik zal het wasbekken klaar zetten,
brood en wijn op de tafel,
en het Boek geopend
aan de parabel van den Goeden Herder.
Wies Moens
WANNEER GIJ KOMT
Wanneer Gij komt, ’t kan heden zijn,
’t kan etenstijd met allen zijn,
’t beloofde land, ’t verwacht festijn,
’t kan vreugde zijn of aardse pijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan morgen zijn,
’t kan dageraad of avond zijn,
de goede Herder kan het zijn,
de Man met balsem, brood en wijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan middag zijn,
door ’t kruispunt loopt de dwarse lijn,
met vuur gezuiverd staan wij rein,
’t kan ’t heerlijk uur der liefde zijn.
Wanneer Gij komt, nacht kan het zijn,
’t kan donkerheid vol tranen zijn,
of, vallen wij uit ’t ijdel schrijn,
’t kan ’t laatste woord voor ’t sterven zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan eeuwig zijn,
Uw lichaam kan zo glanzend zijn,
’t kan Pasen in de bloesems zijn,
Gij kunt voorgoed gekomen zijn.
Gery Helderenberg
Tenslotte een paar stemmen uit de Joodse traditie over Mozes en de vertaling van het herdersbeeld naar Jezus van Nazareth. Opvalt dat in het beeld van Mozes barmhartigheid en daarmee de vrouwelijke kant van God veel aandacht krijgt. Een dimensie die in de loop der eeuwen in het christendom is weggemoffeld en die daarom waarschijnlijk in en door de verering van Maria, de moeder van Jezus, is teruggekeerd. Een vorm van sublimatie?
HET BEELD VAN DE GOEDE HERDER
Eerst een midrasj:
“En Mosje was een herder” (Ex. 3,1) ‑ beproefde de Heilige, geloofd zij Hij, Mosje in de kudde (kleinvee). Zeiden onze meesters: Toen Mosje, onze meester, de kudde (kleinvee) van Jitro hoedde in de wildernis, vluchtte er een geitje van hem weg en hij holde er achteraan tot hij bij een toevlucht aankwam (een rotskloof). Toen hij bij de toevlucht aankwam vond hij toevallig een plas water en het geitje stond er te drinken. Toen Mosje bij haar aankwam zei hij: Ik wist niet, dat je van dorst was weggehold, moe ben je. Hij liet het rijden op zijn schouders en ging heen. Zei de Heilige, Geloofd zij Hij: Jij hebt erbarmen (lett. baarmoeders) bij het leiden van een kudde (van iemand) van vlees en bloed ‑ bij jouw leven, jij zult leiden mijn kudde Israël. (Sjemot Plabba 2).
Opmerking: Het Hebreeuwse woord ‘rachamiem’, dat doorgaans met ‘erbarmen’ of zoiets wordt vertaald betekent inderdaad letterlijk ‘baarmoeders’, enkelvoud ‘rechem’ (woordwortel: ‘reesj‑chet‑mem’, grondbetekenis: ‘beminnen’, ‘barmhartig zijn’). Het houdt in, dat de Heilige, Geloofd zij Hij (zo spreekt een Jood graag over God), over vele baarmoeders beschikt, waarin iedere mens apart net zo warm en veilig geborgen is, als het ongeboren kindje in de baarmoeder van zijn of haar moeder. Deze zo bij uitstek vrouwelijke eigenschap van God ‑ het hebben van een baarmoeder, (ja, zelfs van zeer vele baarmoeders) – wordt zodoende door de vertalers en commentatoren altijd weg vertaald. Zodat de figuur van de grote en enige God praktisch uitsluitend mannelijk overkomt. Maar dat is niet zoals die staat beschreven in het Eerste Testament.
En we denken bij het lezen van deze midrasj natuurlijk allemaal meteen aan de bekende afbeeldingen van Jezus als de goede herder met het doodvermoeide lammetje over zijn schouders. De volgende midrasj slaat op de dramatische situatie van de kinderen van Israël, die kort na de Uittocht uit Egypte voor de Rietzee staan: Het leger van farao rolt op strijdwagens (de toenmalige tanks) achter hen aan en de nog niet gespleten zee ligt voor hen. Wie zou dan niet met grote vreze vrezen?
Midrasj:
“En Mosje zei tot de (volks)gemeenschap: Vreest niet” (Ex. 14:13) ‑ op wie leek Mosje, onze meester? Op een trouwe herder, bij wie de omheining (rond het vee) was ingestort tegen het vallen van de duisternis. Hij stond op en omheinde (het vee) aan drie windstreken. Er bleef een bres over en hij had geen tijd meer (lett. geen uur meer) om die te omheinen ‑ en hij stond middenin de bres. Kwam er een leeuw en hij stond tegenover hem, kwam er een wolf ‑ en hij stond tegenover hem. (Roet Rabba; Petichta).
Commentaar overbodig. Het ijzersterke beeld van Mosje rabbénoe ‑ Mozes, onze meester als goede herder en als waakzame wachter, behoeft geen toevoeging meer: Wie hier iets aan toevoegt, haalt er iets van af.
Gaan we nu over tot enige teksten uit het Tweede Testament: “En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben.” (Matt. 9:36).
“En Jezus, uitgaande, zag een grote schare en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, want zij waren als schapen, die geen herder hebben; en hij begon hun vele dingen te leren.” (Markus 6:34).
En er staat in Lukas 15:4,5 en 6: “Wat mens onder u, hebbende honderd schapen; en een van die verliezende verlaat niet de negen en negentig in de woestijn en gaat naar het verlorene, totdat hij hetzelve vinde? / En als hij het gevonden heeft legt hij het op zijn schouders, verblijd zijnde. / En te huis komende, roept hij de vrienden en de geburen samen, zeggende tot hen: Weest blijde met mij; want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.” (Zie ook Matt. 18:12 en 13).
En Joh. 10:11 t/m 15 zegt: “Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. / Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn ziet den wolf komen en verlaat de schapen en vliedt; en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen. / En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is en heeft geen zorg voor de schapen. / Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en worde van de Mijnen gekend.”
Uit: Rabbi Jezus en zijn rabbijnse collega’s ‑ samenstelling M. van Tijn Narratio
Uiteindelijk – en in diepste wezen – zijn beelden, zijn betekenissen – de vele gestalten van de werkelijkheid van onze kosmos die sacraal en profaan valt te duiden. Als werk van Gods hand en als onbestemd en onbekend fenomeen waar ook de wetenschap nog geen echt antwoord op heeft. En wie zijn wij, om te kunnen beweren dat wij het laatste woord hierin zullen hebben?
John Hacking
3 november 2020
DE KERN VAN ALLE DINGEN
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet.
Felix Timmermans
