El fulgor
[1984]
De schittering
‘Zodat de pneuma een materie is
die een eigenschap wordt van de ziel,
en de vorm van die materie
bestaat in de juiste verhouding
tussen lucht en vuur.’
VETERUM FRAGMENTA
I
En lo gris,
la tenue convicción del suicidio.
El verano tenía la piel húmeda.
Se pegaha secreta en los residuos
del paladar la sed.
Crecieron escondidos las arañas
envolviendo la voz en improhahles
redes.
Pálidos
caían uno a uno los muñecos
ahatidos del alba.
Acaso tú
con lento amor
los fueras destruyendo.
Se pega jadeante
la piel del aire
al cuerpo del durmiente.
No estoy. No estás.
No estamos. No estuvimos nunca
aquí donde pasar
del otro lado de la muerte
tan leve parecía.
I
In het grijs,
de zwakke overtuiging van de zelfmoord.
Klam de huid van de zomer.
De dorst klitte heimelijk
aan de bezinksels van het gehemelte.
De spinnen groeiden verholen
en wikkelden de stem in onwaarschijnlijke
webben.
Bleek
vielen een voor een de neergehaalde
poppen van de dageraad.
Wellicht was jij het
die ze met trage liefde
vernielde.
Hijgend plakt
de huid van de lucht
aan het lichaam van de slaper.
Ik besta niet. Jij bestaat niet.
Wij bestaan niet. Nooit bestonden wij
hier waar oversteken
naar de andere kant van de dood
zo licht leek.

VII
Arrastraba su cuerpo
como ciego fantasma
de su nunca mañana.
Ardió de pronto
en los súbitos bosques
el dia.
Vio la llama,
conoció la llamada.
El cuerpo alzó a su alma,
se echó a andar.
VII
Hij sleepte zijn lichaam
als het blinde spook
van zijn onmogelijke ochtend.
Opeens ontvlamde
de dag
in de onverhoedse bossen.
Hij zag de gloed,
herkende de roep.
Het lichaam hielp zijn ziel overeind,
begon te lopen.
VIII
Vuelvo a seguir ahora
tu glorioso descenso
hacia los centros
del universo cuerpo giratorio,
una vez más ahora,
desde tus propios ojos,
tu larga marcha oscura en la materia
más fulgurante del amor.
La noche.
Me represento al fin tu noche
y su extensión, la noche, tu salida
al absoluto vértigo,
la nada.
(Elegfa, Piazza Margana)
VIII
Nu begin ik opnieuw
je roemrijke afdaling te volgen
naar de middelpunten
van het als een lichaam tollende universum,
nu nog een keer,
vanuit je eigen ogen,
je trage donkere tocht in de meest
schitterende materie van de liefde.
De nacht.
Eindelijk stel ik mij je nacht voor
en zijn bereik, de nacht, je vertrek
naar de absolute duizeling,
het niets.
(Elegie, Piazza Margana)
XII
Moluscos lentos,
sembrada estás de mar, adentro
de ti hay mar: moluscos del beber
en ti el mar
para que nunca en ti
tuvieran fin las aguas.
XII
Trage schelpdieren,
je bent met zee bezaaid, binnenin
jou, de zee: schelpdieren van het drinken
in jou de zee
opdat nooit in jou
de wateren eindigen.

XV
Cuerpo, lo oculto,
el encubierto, fondo
de la germinación,
la luz,
delgados hilos
líquidos,
medulas,
estambres con que el cuerpo
alrededor de sí sostiene
el aire, bóveda,
pájaro tenue, terminal, tejido
de luz corpórea al cabo
el despertar.
XV
Lichaam, het verborgene,
heimelijke, bodem
van het ontkiemen,
het licht,
fijne draadjes
vloeibaar ,
merg,
meeldraden waarmee het lichaam
om zich heen de lucht
stut, gewelf,
tere vogel, eindig, weefsel
van lichamelijk licht tot het einde
het ontwaken.

XXV
Entrar,
hacerse hueco
en la concavidad,
ahuecarse en lo cóncavo.
No puedo
ir más allá, dijiste, y la frontera
retrocedió y el limite
quebróse aún donde las aguas
fluían más secretas
bajo el arco radiante de tu noche.
XXV
Binnengaan,
holte worden
in het holle,
hol worden in het holle.
Ik kan niet
verder, zei je, en de grens
week terug en nog brak
de limiet waar de wateren
heimelijker vloeiden
onder de stralende boog van je nacht.

XXVIII
A los recintos ultimos del alma
nocturno entraste, cuerpo, para
que no pudiera
morir, para llevarla
en tus desnudos brazos a la raya
del sol, en el ardiente
confin del dia o de la luz
que ya se avecinaban.
(Epitalamio )
XXVIII
In de laatste zalen van de nachtelijke
ziel ging je binnen, lichaam, opdat
ze niet zou kunnen
sterven, om haar in je naakte armen
tot aan de lijn van de zon
te brengen, op de brandende
rand van de dag of van het licht
die al nader kwamen.
(Epithalamium )
XXX
Venías, ave, corazón, de vuelo,
venías por los líquidos más altos
donde duermen la luz y las salivas
en la penumbra azul de tu garganta.
Ibas, que voy
de vuelo, apártalos, volando
a ras de los albores más tempranos.
Sentirte así venir como la sangre,
de golpe, ave, corazón, sentirme,
sentirte al fin llegar, entrar, entrarme,
ligera como luz, alborearme.
XXX
Jij kwam, vogel, hart, in je vlucht,
jij kwam naar vloeistoffen, de hoogste,
waar licht en speeksel slapen
in de blauwe schemer van je keel.
Jij ging, ik
in mijn vlucht, drijf ze uiteen, en vlieg
over het vroegste dagen rakelings.
Je zo voelen, zoals het bloed, je komt,
en plots voel ik mij, vogel, hart, voel ik
jou eindelijk komen, binnen, in mij,
zo licht als licht, mijn dageraad bewonen
XXXV
La aparición del pájara que vuela
y vuelve y que se pasa
sabre tu pecha y te reduce a grano,
a grumo, a gota cereal, el pájaro
que vuela dentro
de ti, mientras te vas hacienda
de sola transparencia,
de sola luz,
de tu sola materia, cuerpo
bebido por el pájaro.
XXXV
De verschijning van de vogel die vliegt
en terugkeert en neerstrijkt
op je borst en je tot korrel maakt,
klonter, druppel graan, de vogel
die in jou binnen
vliegt, en zelf word jij helemaal
doorschijnend,
een en allicht,
een en al jouw materie, lichaam
gedronken door de vogel.
XXXVI
y todo lo que existe en esta hora
de absoluto fulgor
se abrasa, arde
contigo, cuerpo,
en la incendiada boca de la noche.
XXXVI
En alles wat op dit uur bestaat
met absolute schittering
ontvlamt, brandt
met jou, lichaam,
in de ontvlamde mond van de nacht.
illustraties bij dit gedicht: John Hacking januari 2015 – 66×52 cm sumi en inkt op papier
www.saatchiart.com/hacquinjean