HOMO QUIDAM ERAT DIVES

HOMO QUIDAM ERAT DIVES LUCAS -1.6, 19

‘Er was een rijk mens, die getooid was met zijde en fluweel en alle dagen verfijnde spijzen at en geen naam had.’ Dit kun je op twee manieren begrijpen: het betreft de ondoorgrondelijke godheid en het betreft elke tere ziel.
‘Er was een rijk mens.’ ‘Mens’ betekent zoveel als ‘met intellect begiftigd’, aldus een heidens leermeester. Onder ‘mens’ verstaat men in de Schrift God. De heilige Gregorius zegt: ‘Als er aan God iets is dat edeler is dan iets anders, als je dat al zou kunnen zeggen, dan is dat het intellect; want in het kenvermogen is God zichzelf openbaar, in het kenvermogen vervloeit God in zichzelf, in het kenvermogen stroomt God uit in alle dingen, in het kenvermogen schiep God alle dingen.’ En zou er in God geen kenvermogen zijn, dan kon de Drievuldigheid er niet zijn; dan zou ook nooit een schepsel uitgestroomd zijn.
‘Hij heeft geen naam.’ Zo is de ondoorgrondelijke God zonder naam; want alle namen die de ziel Hem geeft, ontleent zij aan haar eigen kenvermogen. Daarover zegt een heidens leermeester in het boek dat Het licht der lichten genoemd wordt: ‘God staat boven het zijnde, boven het benoembare en boven het kenbare, voor dat een natuurlijk kennen is.’ Ik heb het niet over het kennen door genade, want een mens zou door genade zo ver gevoerd kunnen worden dat hij zou kunnen kennen, zoals Paulus kende, die tot in de zevende hemel werd gevoerd en dingen zag die men niet kan en mag uitspreken. Ook toen hij die zag was hij niet in staat die onder woorden te brengen; want iets wat men wil kennen moet men in zijn oorzaak of in zijn verschijningsvorm of in zijn werking kennen. Daarom blijft God ongekend, want Hij is door niemand veroorzaakt omdat Hij steeds het eerste is. Hij is ook zonder verschijningsvorm, dat wil zeggen: in zijn ongekend zijn. Hij is ook zonder werking, dat wil zeggen: in zijn verborgen stilte. Daarom blijft Hij zonder naam. Waar zijn nu al die namen die Hem gegeven zijn? Mozes vraagt naar Zijn naam. Toen zei God: ‘Hij die is, die heeft jou gezonden.’ Op een andere manier kon Mozes het niet begrijpen; want zoals God in zichzelf is, zo zou Hij zich nooit aan een schepsel te kennen kunnen geven.
Niet dat Hij dat niet zou kunnen, maar de schepselen zouden het niet begrijpen. Daarom zegt de leermeester in het boek dat Het licht der lichten genoemd wordt: ‘God staat boven het zijnde en boven elke lofprijzing en boven het benoembare en boven het kenbare.’ Die mens was ook ‘rijk’. Zo is God rijk in zichzelf en in alle dingen. Letten jullie nu op! Gods rijkdom is gelegen in vijf dingen.
Ten eerste: Hij is de eerste oorzaak, daarom giet Hij zich uit in alle dingen
Ten tweede: Hij is in Zijn zijn enkelvoudig, daarom is Hij het innerlijke van alle dingen.
Ten derde: Hij is ontspringende, daarom deelt Hij zich aan alle dingen mee.
Ten vierde: Hij is onveranderlijk, daarom is Hij het houdbaarste.
Ten vijfde: Hij is volkomen, daarom is Hij het begerenswaardigste. Hij is de eerste oorzaak; daarom giet Hij zich in alle dingen. Daarover zegt een heidens leermeester dat de eerste oorzaak zich meer giet in alle volgende oorzaken, dan dat die andere oorzaken zich in het werk van de eerste gieten. Hij is ook enkelvoudig in Zijn zijn. Wat is enkelvoudig? Dat zegt bisschop Albrecht: ‘Dat ding is enkelvoudig dat in zichzelf één en zonder iets anders is, God is dat, en alle verenigde dingen bevinden zich in dat wat Hij is.’ Daar zijn de schepselen één in het ene en zijn God in God; van zichzelf zijn zij niets.
Ten derde: omdat Hij ontspringende is, stroomt Hij in alle dingen uit. Daarover zegt bisschop Albrecht: ‘Op drie manieren stroomt Hij in alle dingen gemeenschappelijk uit: met zijn en met leven en met licht; in het bijzonder
in de ziel met kenvermogen van alles en met een terugvoeren van de schepselen in hun eerste oorsprong’: dit is het ‘licht der lichten’, want ‘alle gaven en volkomenheid stromen uit de Vader der lichten’, zoals Jacobus zegt.
Ten vierde: omdat Hij onveranderlijk is, is Hij het houdbaarste. Let nu op, hoe God zich met de dingen verenigt. Hij verenigt zich met de dingen en behoudt zichzelf toch als één in zichzelf, en alle dingen als één in zichzelf. Daarover zegt Christus: ‘Jullie zullen veranderd worden in Mij en Ik niet in jullie.’ Dat komt door Zijn onveranderlijkheid en door Zijn onmetelijkheid en door de kleinheid van de dingen. Daarom zegt een profeet dat alle dingen tegenover God zo klein zijn als een druppel tegenover de wilde zee. Als je een druppel in de zee zou werpen, zou die druppel in zee veranderen en de zee niet in die druppel. Zo gebeurt het met de ziel: als God haar in zich trekt, wordt zij in God veranderd zodat de ziel goddelijk wordt, God echter niet ziel. Daar verliest de ziel haar naam en haar kracht, maar niet haar wil en niet haar zijn. Daar verblijft de ziel in God, zoals God in zichzelf blijft. Daarover zegt bisschop Albrecht: ‘In de wil waarin de mens sterft, daarin zal hij eeuwig blijven.’
Ten vijfde: omdat Hij volkomen is, is hij het begerenswaardigste. God is de volkomenheid van zichzelf en van alle dingen. Wat is volkomenheid van God? Dat is, dat Hij de goedheid van zichzelf en van alle dingen is. Daarom begeren alle dingen Hem, omdat Hij voor hen het goede is.
Dat ons het goede dat God zelf is ten deel moge vallen en wij dat in eeuwigheid mogen genieten, daartoe helpe ons God. Amen.