g v d graft

 

 

Wachtlopen langs de grenzen van de taal,
altijd bereid op een geheim signaal
nog onbezet gebied anexeren.
De ware dichtkunst is imperiaal.
OM DE GRAVEN GESCHAARD
Op 4 mei

Die toen zijn doodgegaan
Zwijgen een gat in de aarde,

daar staan wij dan
om de graven geschaard

met het woord god als een hoge
hoed in de hand

of het woord vaderland

of het woord moed.

Die toen zijn voorgegaan
Zwijgen voorgoed.
Klaas, na een jaar

Klaas is dood,
Een jaar geleden stierf zijn hart,
dus is hij dood. Op zijn stem na,
die langzaam sterft. Maar zijn bloed
is dood en zijn handen,
zijn ogen en zijn haar,
wat allemaal Klaas was
om zijn stem heen,
wat lachte en troostte, dat is weg
en de stem zegt
geen nieuwe dingen meer,
dat is nog het doodste.

Een uitvaart op het oude land

Verscheidene hanen
Kraaien oproer, doch
Tevergeefs.

Alles was goed geordend,
de zon zeer bescheiden
boven ooghoogte

en het gras buigzaam,
ofschoon onverschillig.

Er stond een gat gereed
dat viel toen de klok

niet langer luidde.

Aan het woord

1

Overlevenden uit
de eeuw van de stilte

herkennen soms een enkel woord
in de snavel van hanen,

een enkel gebaar
in de hoeven van een paard

en doen er het zwijgen toe

2

Het verhaal van de vissen
maakt water verlegen,

bij de klacht van het gras
verstomt een boom

de blozende aarde
doet mensen verbleken,

de stenen verbreken het zwijgen,

de nederigen krijgen
eindelijk het woord.

Van der Graft

TE WIT OM DOOR TE GAAN

Het sneeuwt. Het is bevroren water,
het is verloren tijd, het is

andersomtaal, een zwijgzaam praten,
licht vallend uit de duisternis.

Het sneeuwt, het heeft met dood te maken
en met de klokken van voorbij,

er ligt vergeving op de daken
er is een toekomst buiten mij.

JACHTSNEEUW

weg naar een begrafenis
Ik moest naar Vorden toe. Een
Een lange reis naar Vorden.

Uit de trein zie ik hoe
wit het geworden
is, hoe afschuwelijk rein
heel de Veluwe
uitgewist, opgedoekt.

Ik zie het laatste schuwe
licht over de kop slaan.

Een overlevende,
zo zit ik hier,
aan het raamvizier,
het lood van de nacht
al onder de leden,

in de jachtsneeuw op weg
naar een reeds dode,
diens koude vrede

Wit op wit

Langzaam ongeduldig
valt de sneeuw

het is de sneeuw van vorig jaar,
het is de sneeuw van volgend jaar,

langzaam ongeduldig
schrijft de sneeuw

de bladzij van dit jaar
weer open.

 

DRINGENDE RAAD AAN BEGINNENDE DICHTERS

1
lees weinig, wees eigenwijs en doe
er in discussies het zwijgen toe.

Blijf een verblinde woordbediende
en kijk uit voor de helderzienden.

Mijd de kunstkring en zet je schrap
tegen de kus van de wetenschap.

2
Laat je niet in met de faculteit
der letteren, je raakt er je onschuld kwijt.

Ingewikkeld als een antieke
farao blijf je gebalsemd steken

in dynastiek verwikkelingen.
En je verleert er psalmen te zingen.

3
Leef hemelsbreed en onverkaveld
in de vrede van de gesnavelden

boven het struikelend zwaarteschrift. Waar
de wind springt over de evenaar

hoor je de engelen zingen. Blijf
dan trouw aan de streektaal van het lijf.

4
Richt je gedicht tot de duisternis,
deel duizenduit van je gemis,

drijf een wig in de nacht en luister
naar de lichtschuwe, tersluiks gefluisterde

woorden, de nieuwe van ooit en van altijd.
Dichten is niets dan gehoorzaamheid.

Van der Graft

De bloesemkuur

Meisjes van net als toen,
Wat malen ze om gevaren
Of het wringen van de schoen!

Ze lopen met loreleyharen,
Ze kammen de afternoon,

Ze spelen met vuur in het water,
Ze schateren van zacht vuur.

Mij maakt het overstuur.

O als we maar bomen waren,
dan hoefden we niets te doen
dan ruisen met onze blaren,

duizende kleine gebaren,
liefkozingen van groen,

onnoemelijk veel jaren,
ontelbare malen toen

en soms wel het vuur van de herfst
maar sterven pas op de langzame duur

en telkens een bloesemkuur.

Van der Graft

PRATEN TEGEN LANGZAAM WATER

Praten zoals regenwater
praat tegen langzamer water,

transfiguratie van drift:
een minende mond, een beminde,

samenzijn, namen verbinden
met namen, in spiegelschrift

weten hoe anderen heten,
gaan tot de wieg van het licht.

Van der Graft
Over de stilte
Zolang er nog ergens iemand bestaat
met wie ik als mens kan spreken
vind ik ook wel de stilte
midden op straat
een stilte die niemand kan breken.
Een kostbare stilte van zuiver glas
dat ik zelf
met mijn stem heb geslepen
als ik er niet was
had niemand die stilte begrepen.
Maar als Hij er niet was
en Zijn stem was er niet
dan was er van stilte geen sprake
alleen maar van zwijgen
zo hard als graniet
en dat kan je doodeenzaam maken.
Maar de stilte,
dat is een tweestemmig lied,
waarin God en mens elkaar raken.

Guillaume van der Graft

Stilte mijn toevlucht

Stilte mijn toevlucht van oudsher
Die de vorm van een lacune
Aannam, verloren bestaan,

Uit een graf ben ik geboren,
Op Uzelf ben ik ontgonnen,
Groot neen dat zich alles ontzegt,

Dat zich een wereld getroosten
Wou, het ontvouwt zich, een leegte
Blijft dicht, maar dit onbenoembaar

Vrijgevige doet zich open
Moederlijk tot machteloos toe.
Stilte mijn toekomst van oudsher.

De eeuw uit

1
In het begin van de eeuw ging het licht uit,
wij zijn ontworpen in aardedonker,
Wij hebben onbeholpen geleefd

Onder duistere sterren, op een
Verduisterde ster, maar wij vonden
Nieuw licht uit en bekenden kleur.

Zo is het gebeurd dat de eeuw verouderde,
Kouder en kouder werd, maar ons bestaan
Laat zich niet sluitend verzegelen tegen

Toekomst. Er duizelt een vrouw in de zon,
Zij staat in een blauwe lichterlaaie,
Ik sla de hoek van het duister om.

2
Halverwege de eeuw is er overwinterd,
Had zij een huis nog onbezweken,
Maar nu geen dak en geen woning meer,

Niet dan een tent van papier doorzichtig
Van alles wat er op is geschreven,
Words, words, de sleur ongeveer van een eeuw.

Worden is niets, maar het ontworden.
Wreed is het, wreed en zoveel te wreder
Nog dat zij het weet. Intussen

Zit zij daar beeldschoon hoewel reeds verweerd
Rechtop te treuzelen met haar leeftijd
Of er een ochtend oprees uit zee.

Noem het gebeden

Il se tait en son amour
Sefanja 3,17

Er sneeuwt een eeuwige stilte.
Gij zijt niet te beschreeuwen, geen
tongval bereikt uw overzij.
Vergeef mij, alles in allen,
dat ik nog lang niet leeg genoeg
ben voor uw stilte. Ik wemel
van dood, een hiernamaals ben ik
van velen. Hoe gij dan liefhebt
ontgaat mij. Een gat in de dag
zwijgt gij, nacht in het holst van het licht.
Ik lig er in bedolven.
Ik spreek tegen u, ik noem u,
al ken ik u n iet van nabij,
alleen maar van horen zeggen,
alleen maar van horen zwijgen,
ik spreek u tegen binnensmonds,
ik noem u namens mijn lichaam,
laat ons niet vochtig van aarde, o
vaardig naar ons af een ochtend.
Vertilt zich de stilte, verslikt
zich de tijd, stort het gat in? Ik
weet niets meer, ik ben alles kwijt.
zal ik ooit zien wat geschreven
Staat, zal ik horen wat gij verzwijgt?
Ik geboren voor de stilte
Wil te vondeling gaan voorgoed.
Zul je mij woordelijk verstaan?
Laatste der noem het gebeden:
maak het verleden ongeldig,
Ssel de toekomst in gebreke,
breng het verstrooide weer bijeen:
ofgeleefd haardvuur vlamvattend,
os die zich hergroepeert, puin dat
Een huis bouwt. En dan twee humane
omtrekken van voltooide pijn.
Onbereikbaar nabij

They are all gone into the world of light
Henry Vaughan

O dark, dark dark. They all go into the dark
T.S.Eliot

O verduisterd gelaat
aan de andere oever,

hoever, hoever
van mij vandaan?

Valkbij, te ver om te gaan.

 

Ze woont in de stilte, ze schrijft mij
brieven van vroeger, dan vraag ik
Hoe gaat het. Goed, antwoordt zij
in de lang verleden tijd.
Als een kind dat een poos
slaapt en dan wordt gewekt

en verder slaapt in de arm
van moeders droefenis,

dat is de hoe de liefde is
warm en meedogenloos.

 

Die mijn kinderen droeg tot aan
de drempel van het licht, die mijn
hand vroeg om over het grote
duister heen mij te redden, waar

was ik, je blijft naar mij uitzien,
voorgoed onbereikbaar nabij.