Yvonne Keuls
20
VERLATEN liggen de oevers der genade
En niemand komt om van den stroom te drinken,
Alsof de mens zijn Godheid heeft verraden,
Die machteloos haar schepping zag verminken.
Soms dwaalt een zwerver langs de lege paden
En hoort met schrik zijn eigen schreden klinken,
Hij voelt zich met een zwaar geheim beladen
En vlucht waar hem vertrouwde lichten blinken.
Nog wordt de nacht doorbeefd van een traag ruisen
Maar alle harten blijven onbewogen,
Geen vraagt of ooit de bedding zal verdrogen
En niemand weet meer waar de wegen kruisen.
Een matte rust daalt over ziel en ogen
Waar eens Gods jonge kracht den geest deed bruisen.
10
TOEN zong een stem de ganse eenzaamheid:
Bergen en rotsen, de woestijn van steen
En’ t blinde sneeuwen over alles heen;
Een wildernis waardoor geen hand geleidt.
De stem zong de uiterste verlatenheid
En al wat maakt den mens zinloos-alleen,
Doch zonder bitterheid, zonder geween,
En zingend tot den ondergang bereid.
Maar zingend is geen ondergang volstrekt:
’t Was of de stem door eigen kracht gewekt
Opeens in jubel uit zou kunnen slaan
En vleugelend haar hemel binnengaan.
Ontroerd werd ik een waarheid mij bewust:
Dat diepste nood raakt ergens hoogsten lust.
Yvonne Keuls

My paintings on:
On Saatchi
On Weebly
On Behance
Texts about my art: Blog