W.Jäger, spiritualiteit p 30-31
Waarneming van het eigen wezen
DE BLIK IN HET EIGEN WEZEN
De ervaring van het wezen moet in het algemeen duur worden betaald. Met een gejaagde, overijverige oefentechniek alleen wordt zij zeker niet bereikt. Toch zal de gebedsoefening helpen in een toestand van rust en kunnen loslaten te komen. De actieve krachten van het ego kunnen dan tot rust komen en diepere lagen van het bewustzijn ontwaken. Het ik-bewustzijn bewerkt continuïteit in de afwisseling van de tijd en zorgt voor de indruk van individualiteit.
Het ego lijkt op een klein beekje, dat uitstroomt uit een geweldig meer. Dit beekje wordt begrensd door oevers; het heeft een geheel individuele loop. Het is nu eens smal en dan weer breed, al naar gelang het landschap. Het reageert op weerstanden en volgt de zuigkracht van het verval. Het vormt een maalstroom, stuwt op, schiet als een waterval over rotsgesteente. Het heeft altijd deze of gene vorm, zet zich af van zijn omgeving en is erop bedacht zich te onderscheiden. Het grote meer waaruit het komt daarentegen, verandert niet. Dat is het blijvende, het rust in zichzelf. Wie tot deze oorsprong terugkeert, vindt zijn
centrum, zijn basis, rust en vrede. Contemplatie is thuiskomen in het meer, bij gelijktijdig weet hebben van het beekje. Het meer is het oog waarmee men de laatste werkelijkheid schouwt, de basis van het bewustzijn. Daar bestaat nog geen beekje, geen ik en geen jij, geen subject en geen object. Wie met deze ogen kan zien, is contemplatief. De staat van het zien is contemplatie.
In het dagelijks bewustzijn is deze basis bedolven onder intellectuele en emotionele processen. Ze kan daardoor niet worden waargenomen. Intellectuele, emotionele, fysische en psychische processen scheppen een ego dat voor het eigenlijke centrum gehouden wordt. In werkelijkheid is dat slechts het kleine beekje. Zwijgen alle genoemde activiteiten, dan treedt de basis van het bewustzijn aan de dag, en men erkent dat het ware zelf veel
dieper ligt. leder mens heeft dit centrum en leeft daaruit, of hij er nu weet van heeft of niet. leder mens heeft dit zwijgende meer, waaruit het beekje van zijn dagelijks bewustzijn
stroomt. Het meer is een aangeboren bewustzijnstoestand die op onthulling wacht.
De ervaring van het eigen wezen is nog niet de eigenlijke verlichtingservaring. Het is veeleer de gesteldheid die de ‘Inwijding in het ongeweten weten ‘schouwen in het naakte wezen’ en de mystiek ‘gebed van rust’ noemt. De eigenlijke verlichtingservaring komt vaak, zo niet altijd,
als geschenk na langere tijd van beoefening van deze wijze van bidden, uit deze toestand van rust en vrede. De schrijver van de Inwijding in het ongeweten weten drukt deze innerlijke gesteldheid uit met de volgende woorden: ‘Het enige waarnaar ik verlang, is de eenvoudige
waarneming van mijn zelf… Daarom zoek ik …niets anders dan de directe, duistere waarneming van mijn zelf.’
Wetend dat deze tocht in de eigen diepte tot het beoogde doel voert, geeft hij de raad:
‘Vergeet alles behalve het blinde bewustzijn van je naakte bestaan.’ ‘… nu is de tijd gekomen om moeite te doen, standvastig in het innerlijkste centrum van je ziel te blijven, om God de duistere waarneming van je wezen als eersteling aan te bieden.’