Leren van dood. Enkele overwegingen.
dinsdag 8 januari 2008
DOOD
De dood is meestal een ongenode gast. Als hij komt, komt hij altijd met overmacht. Leven en dood zijn tegenpolen, en zolang een mens leeft is het moeilijk om voor te stellen hoe het is om dood te zijn. De dood ontmoet je altijd bij anderen, de komst van je eigen dood valt buiten je horizon. En als de dood komt is daarmee ook je horizon verdwenen.
De dood van een geliefde ander kan hard zijn. Hij geeft je niet alleen een besef van je eigen sterfelijkheid, je eigen eindigheid. Maar hij confronteert je ook met een groot verlies, een diep gevoelde leegte. Het is alsof er een gat in je leven wordt geslagen, een komeetinslag vanuit de ruimte die een deel van je vertrouwde wereld in een klap wegvaagt.
Zo kan het voelen, en soms duurt het lang voordat deze leegte weer enigszins leefbaar, bewoonbaar is geworden. Dat gaat niet vanzelf. Daar gaat tijd over heen en vooral kost het veel geduld. Je wordt getoetst op zulke momenten, je spankracht wordt belast, kun je het uithouden, verduren wat op je weg is gekomen, kun je accepteren wat in je leven is weggevallen?
Toch kun je dat leren: hoe om te gaan met dit grote verlies, deze diep gevoelde leegte. Je kunt leren weer op eigen benen te staan, de last van pijn en verdriet dragen, je gevoelens leren uiten, je onmacht leren verwoorden en hiermee een stem geven. Als je alles binnen wilt houden, alles in wilt slikken gaat het verdriet in jou verder als een wilde storm, een ontembare orkaan, en dan heb je heel veel kracht nodig om deze furie in bedwang te houden.
Nou is kracht meestal een grootheid waar we geen gebrek aan hebben. We bezitten meer kracht dan we misschien vermoeden. Maar het gaat er net om hoe wij die kracht inzetten. Zetten we haar in om het verdriet te onderdrukken of maken we er gebruik van om onszelf te openen, anderen ons te laten troosten, ons kwetsbaar op te stellen, om te durven vragen, om een appèl te doen op mensen om ons heen.
Dat laatste is niet eenvoudig in een cultuur waar men soms “zwakheid” aanziet voor slapheid, waar soms minderwaardig wordt neergekeken op mensen die met hun verdriet te koop lopen. “Ik wil niet zielig worden gevonden – ik ben niet zielig” hoor je vaak uit de mond van hen die treuren en die in elke (vreemde) situatie zoveel mogelijk hun verdriet proberen te beheersen. Je bent niet zielig, nee je bent verdrietig, je bent geraakt, gewond, getroffen door de dood van een geliefde. Dat doet pijn. Dat verandert je leven, het maakt een ander mens van je. De illusie van een ongebroken leven, een leven waarin je niets kon gebeuren is wreed verstoord. Je vermoede zekerheden zijn in de knoop geraakt. Er zijn helemaal niet zoveel zekerheden als je had gehoopt. Je wordt wakker in een wrede wereld. Een wereld waar het soms bitterkoud kan zijn, waar harteloosheid kan woeden, waar aandacht kostbaar en zeldzaam kan lijken.
De confrontatie met de dood maakt volwassen: je legt in een klap je kinderlijkheid af, je naïviteit, je vertrouwen dat je onkwetsbaar bent, dat niets je kan deren. De dood slaat veel uit handen maar zet je ook met beide voeten op de grond. De dood laat zien dat het leven als het ware als een eiland drijft in een oceaan van dood. Op dat eiland lijkt het alsof er geen dood is. Maar als je de ogen opent zie je de oceaan. Je merkt dat mensen af en toe worden verzwolgen door het water. Jij blijft achter op het eiland, je leeft, maar eens komt ook jouw tijd.
De dood maakt je ervan bewust dat je levenstijd beperkt is en daarom uiterst kostbaar. De dood laat je beseffen dat de tijd die je hebt ontvangen nooit meer terugkeert, er is geen herhaling van hetzelfde, je staat in een voortdurende beweging van gisteren naar morgen. De dood werpt je terug op het pure hier en nu. Hij maakt je volslagen wakker.
HOUDING
Als mensen geconfronteerd worden met de plotselinge dood van een geliefde of met de dood die zich langzaam aan het aankondigen is via een ernstige ziekte hebben zij een scala aan mogelijkheden om hiermee om te gaan. Sommigen proberen de harde waardheid te ontwijken en tonen ontwijkend gedrag ten aanzien van de zieke die stervende is. Ze vertellen zichzelf of de ander sprookjes in de trant van “het komt goed” en vermijden elk gesprek over de waarheid van het moment. Ook na de dood van de persoon vinden ze het moeilijk om onder ogen te zien wat er is gebeurd. Ze vluchten in werk, in activiteiten, in bezigheden die afleiding geven. Als er maar geen stilte valt, geen momenten van afzondering en bezinning aanbreken.
In het begin van het rouwproces is het ook moeilijk om onder ogen te zien wat er is gebeurd en vooral wat het betekent. Hoe verder je in het proces komt, hoe sterker je wordt, en hoe meer je schouders kunnen dragen. Ook het besef dat de overledene definitief dood is en nooit meer terugkeert. Dat vraagt geduld en vaak een lange adem. Maar vooral vraagt het eerlijkheid en een open houding ten aanzien van de feiten, het bestaan van de dood. De dood speelt een gruwelijk spel, zo lijkt het. Maar het spel is alleen maar gruwelijk omdat we de dood ontkennen.
Daarom is het goed om je verliezen een naam te geven. Dan worden ze zichtbaar, kun je ze niet meer ontwijken en moet je ermee leren leven. Ze worden voor jezelf zichtbaar en voor de anderen om je heen. Dat kunnen vele namen zijn: wat is er weggevallen door de dood van een geliefde? Wat mis je het meest? Wat doet het meeste pijn? Wat komt het hardste aan? Dit zijn allemaal verliezen.
Vaak zijn het kleine dingen, flarden uit een gesprek, herinneringen, beelden die vertrouwd zijn. Soms zijn het voorwerpen die je laten herinneren en die het verdriet doen opwellen als een bron. Soms is het een lied, een woord, een gebaar. Bij elkaar vormen deze verliezen een groot geheel, een bron van inspiratie voor je verdriet.
Je kunt natuurlijk proberen erom heen te wandelen, het van je af te houden, het niet toe te laten. De meest harde confrontaties uit de weg te gaan, Maar je zult merken dat het verdriet toch een weg zal vinden. Het borrelt op, op onverwachte plaatsen, onverwachte tijdstippen. Woorden als kwetsbaarheid, overgave, huilen en rouwen moet je niet wegduwen alsof het werkelijkheden zijn die niet passen in je leven. Je hoeft niet de schijn van onoverwinnelijkheid op te houden want dat ben je niet. Je hoeft niet de sterke man, de sterke vrouw te lijken want je bent diep van binnen gebroken, geknakt. Buiten- en binnenkant horen bij elkaar en hoe sterk conventies ook zijn, je houdt het toch niet vol om alle energie in te zetten om te verdriet te verhullen. Uiteindelijk ga je voor de bijl. En dan barst het los, misschien wel als een “vulkaan” die niet meer is te stelpen.
Het begrip geduld – patientia in het Latijn komt van patior, dat dulden, lijden betekent. Als je verdriet hebt, lijd je. Als je getroffen bent door de dood, kun je niet anders dan dit lijdzaam te ondergaan. Je mag je gerust verzetten, schreeuwen, je woede en onmacht uitten, maar uiteindelijk zul je moeten ondergaan. Dat is lijden in de volle zin van het woord. Je draagt je lijden met je mee als een litteken, een diep ingekerfde wonde in je vlees. Hoeveel make-up en mooie kleding je ook op deze wonde legt, ze blijft schrijnen, ze blijft zichtbaar. Laat haar dan ook maar zichtbaar schrijnen, des te sneller zal ze helen omdat anderen er helende zalf opsmeren.
Je staat niet alleen in dit leven. Je bent niet de enige die getroffen wordt door de dood. Wij allen zijn onderdeel van dit proces van leven en sterven. Wij allen komen ongevraagd dit leven binnen en worden eruit weggenomen. We hebben geen zeggingskracht, geen inbreng, geen eigen initiatief in deze. Daarom is het beter om op te gaan in deze grotere beweging. Wij vormen er onderdeel van, waarom zouden we het dan willen ontkennen. Wat zouden we daarmee winnen? De ontkenning maakt het alleen maar moeilijker, het maakt de weg van het verdriet alleen maar langer en donkerder. De ontkenning is geen goede optie want ze brengt ons verder weg van het doel van ons leven: dat is proeven van het geluk; geluk en liefde die ook mogelijk zijn ondanks de dood, ondanks de bitterheid en het lijden. Want de dood maakt dan wel een einde aan het leven, hij kan de liefde niet verslaan, hij kan het leven niet totaal verwoesten want dat wordt voortgezet in onszelf: wij zijn er de levende getuigen van, zolang ons levenstijd rest.
LOSLATEN
Loslaten, niet ‘alles willen beheersen’, is het grote geheim van het leven. De dood maakt je daarvan pijnlijk bewust. De dood is een leerschool in loslaten. De dood van een geliefde ander is een eerste beproeving, een voorproeven van het uiteindelijke loslaten. Je eigen dood, en daarmee een definitief afscheid van je eigen leven. Maar zover is het nog niet. Je leeft en je leidt nederlagen door je verlies. Je weet misschien instinctief dat ze bij het leven horen, dus eigenlijk zou het ‘gemakkelijk’ moeten zijn om los te laten. Iedereen gaat dood, overal, elke dag sterven mensen, dus waarom niet in jouw omgeving? ‘Aanvaard het maar, durf het maar aan, laat maar los al is het met kleine beetjes.’ Dat laatste is waarschijnlijk moeilijk te volbrengen. Theoretisch klinkt het misschien goed, maar breng het maar eens in praktijk. Voel de pijn maar eens die dat met zich meebrengt. Ik heb mensen gekend die hun verdriet wegstopten omdat ze bang waren dat ze anders nooit meer zouden kunnen stoppen met huilen. Hun verdriet was zo sterk dat ze zichzelf helemaal overstuur huilden. Daarom probeerden ze in hun eigen ogen sterk te zijn, het verdriet niet toe te laten, binnen te houden. Soms met een ‘grimlach’ om hun mond van verbetenheid en innerlijke kramp. En omdat ze zo sterk waren hielden ze dat heel lang vol. En betaalden ze daarvoor een prijs: het verdriet sloeg naar binnen en woekerde daar verder.
Anderen vluchtten in activiteit, in bezig zijn, in zoveel mogelijk afspraken. Dan leek het alsof het verdriet niet bestond of niet zo op de voorgrond stond. Bezig zijn schept een illusie. De illusie dat er iets anders is dat vervuld moet worden, iets anders dat belangrijker is dan het gevoelde en weggestopte verdriet. Activisme maakt dat onze onvervulde verlangens de kern worden waar alles om draait. We leven opeens in een schijnwereld. We zijn bezig maar het kan ons en anderen niets goeds brengen. Activisme is eigenlijk een teken van ongeloof. Geloof versta ik hier in eerste instantie als vertrouwen, je durven toe te vertrouwen. In die zin is activisme gebrek aan vertrouwen. Je denkt het zelf te moeten beheersen, het zelf te moeten doen. Maar er valt niets te doen. Het enige dat telt is leren loslaten, laat het maar gebeuren wat er diep in je woedt, de tranen die voortdurend opwellen, die naar buiten willen en die je zeggen dat je gewond bent.
Een ander gevaar is, als een gevolg van je verlies, dat je bang kunt worden, angstig tot op het bot. Wie zal ik hierna verliezen, komt het wel goed met mij, waar heb ik nog houvast, wie houdt mij vast, misschien is er wel niemand. Je niet door angst laten bepalen is hier een wijze raad, maar angst is een spook en spoken bestrijdt je alleen maar door de confrontatie aan te gaan, door er niet voor weg te lopen. Angst moet en kun je onder ogen zien: ervan leren, hoeveel reden is er om bang te zijn? Kan het ook anders? Is er wel een echte reden in de realiteit om bang voor te zijn? Of is het toch veelal inbeelding, een gebrek aan communicatie, te weinig praten over je angsten met anderen?
Sommigen gaan bidden voor een goede uitkomst als een dierbare heel erg ziek is: ze doen dan alsof verdriet en vrees en het onoverkomelijk einde kunnen worden afgewend door gebed, door te hopen op een wonder. Alsof als we maar genoeg tijd en energie hebben het spel zouden kunnen winnen, het leven kunnen veroveren, de ziekte kunnen verslaan, al is het met hemelse ondersteuning. Maar het gebed is geen tovermiddel, geen magisch handelen, geen kracht die de dood kan voorkomen of tegenhouden. Ook de hemel grijpt niet in als er iemand stervende is. En als dat voor je gevoel wel zo zou zijn, waarom dan bij de één wel en bij de ander niet?
Mensen die zich verraden voelen door God, in hun vertrouwen op de hemel, want er kwam geen redding, worden soms fatalistisch. Het is alsof je dan van het ene uiterste in het andere uiterste terecht komt. En uitersten zijn posities waarin het leven onleefbaar dreigt te worden. Het fatalisme is een verleiding, een vorm van verzoeking omdat het makkelijke antwoorden biedt. Het is een vorm van opbouwen van weerstand tegen verandering en genezing omdat de hoop ontbreekt dat het ook anders kan. De teleurstelling is dan zo groot dat het andere uiterste het antwoord wordt.
De kunst van het omgaan met teleurstellingen bestaat erin om van manipuleren naar liefhebben en compassie te geraken. Niet bidden om een doel af te dwingen, maar nabijheid tonen, er willen zijn zelfs in de meest moeilijke en harde omstandigheden, volhouden, volharden in aandacht en toewijding. Waar dat niet lukt, waar mensen vervallen in andere oplossingen, in boosheid, in de slachtofferrol, in zich afgewezen en onderdrukt voelen komt wreedheid soms naar voren als het onvermogen om je eigen lijden te accepteren. Wreedheid ten aanzien van anderen is dan een uitlaatklep geworden. De geschiedenis is vol met voorbeelden van dit gedrag. Het is een vorm van afreageren, van machteloos en hopeloos handelen dat zich wreken wil op de ander. Het staat lijnrecht tegenover geloof als vertrouwen, geloof als hoop op God gericht die het goede toelaat en het kwade niet voorkomt. In feite is het niet ingrijpen van de hemel aansporing en bewijs dat wij als mensen aangewezen zijn op onze gave om los te leren laten. Daarin ligt onze weg ten heil.
TIJD
Over tijd kun je verschillend denken en de ervaringen van tijd zijn divers. Tijd is een lineaire en een cyclische grootheid, die tot uitdrukking komen in de ruimte om ons heen en die zichtbaar wordt in ons eigen leven. Als lineaire tijd is deze zichtbaar in de groei en het afsterven van ons lichaam. Onze kindertijd komt nooit meer terug. Als cyclische tijd wordt deze zichtbaar in de seizoenen die iedere keer weer terugkomen en die hun invloed op ons uitoefenen.
De dood als grenservaring in de tijd, een eindpunt van een ontwikkeling, van een leven, is vooral ook
een monument voor de levenden. Een herinnering aan hoe het zal aflopen. De dood werpt ons terug op ons zelf, op de levenstijd die nog tot onze beschikking staat. Hij werpt ons terug op de zin van de tijd en onze tijdsbesteding. Hij maakt ons bewust van de zinvolheid van ons leven met het zicht op de dood. Hij slaat ons alle argumenten uit handen die goed praten dat wij ons leven verkwanselen aan zaken die er niet toe doen. De dood is een onverbiddelijke grens in de tijd en de beleving van de tijd. In die zin maakt de dood deel uit van de tijd en ook weer niet. Hij staat er buiten. De tijd loopt erop vast, verzandt, raakt verstrikt in het web van de dood waaruit geen ontkomen is voor de levenden. Tijd staat altijd in relatie tot iets anders, tijd zelf is geen absolute grootheid die in zichzelf rust.
Tijd als abstractum heeft een voorwerp of een object nodig om zich te manifesteren, om afgelezen te kunnen worden. De ruimte en voorwerpen in de ruimte (dood of levend) geven daarvoor alle mogelijkheden. Zonder ruimte geen tijd, zonder lichaam geen verandering, geen groei en geen verval. Leven en sterven in inherent aan alles wat ruimte inneemt en ruimte biedt. Voor het gemak laat ik kosmisch grote en microscopisch kleine processen buiten beschouwing want aan de grenzen van de ruimte komen zelfs de natuurwetten in het gedrang.
In deze tekst gaat het niet over natuurkunde. Veeleerder gaat het over onze menselijke existentie, de wijze waarop wij tijd en ruimte beleven en gestalte geven in ons leven. Niet de beleving van de tijd als chronos, als opeenvolging van momenten, uitgedrukt in een getal, in uren en minuten staat hier centraal, maar tijd als kairos. Kairos is het vervulde moment, het moment van het hier en nu, het moment dat zijn vervulling nadert. Kairos beschouwt elk moment als een goede gelegenheid om tot voltooiing te komen, tot vervolmaking. Daarmee zitten we midden in een theologische categorie, de beleving van de tijd als onderdeel van een goddelijke werkelijkheid. Als er gezegd wordt dat de tijd alle wonden heelt gaat het niet om een concreet aantal uren, dagen en jaren, maar om een vervulling van de tijd waarin de wonden minder schrijnen, minder pijn doen zodat je er niet elke dag door bepaald wordt.
De tijd heeft er dan voor gezorgd dat je in het rouwproces verder kunt met je leven zonder dat je gehinderd wordt door onverdraaglijke pijn en groot verdriet. Heling van de wonden is een vorm van heel maken, heil vinden. Mensen die heil hebben gevonden, of genade, worden heel, of “heilig”. Zij hebben ontdekt dat door het lijden heen een weg leidt naar heelheid. Geen heelheid zonder gebrokenheid of tegengesteld aan gebrokenheid maar heelheid gekleurd en gevormd door gebrokenheid, door fragmentatie en kneding door de persen van de tijd. Een menselijk leven wordt als het ware door de “wijnpers” gehaald opdat er wijn uitvloeit. Het lijden en de tegenslagen vormen de persen, het leven wordt erdoor veranderd zoals het sap in de druif wijn kan worden. Behoedzaam omgaan met dit geperste sap, er zorg aan besteden, toewijding leidt uiteindelijk tot wijn. Dat kost tijd, tijd van rijpen, tijd van rusten, tijd van geconcentreerde zorg. En zoals de wijn vaak gefilterd wordt voordat hij in de vaten gaat zo kun je ook je leven filteren, oude rommel weggooien, je herinneringen op orde brengen, gedachten die kostbaar zijn vasthouden, vastleggen, beelden ordenen, en dingen die er niet toe doen wegdoen.
Zonder herinnering heb je geen uitzicht op wat komen gaat, zonder herinneringen zweef je in de tijd alsof er daarvoor niets gebeurd zou zijn, alsof je opeens opnieuw geboren bent. Herinneringen zijn de banden waarmee je verbonden bent aan de mens die je bent kwijtgeraakt door de dood. Herinneringen zijn vaak vastgelegd in beelden, foto’s, verhalen. Maar ook een geur, een landschap, een object kan je helemaal terugbrengen bij wat was. Herinneringen doen je reizen in de tijd en overbruggen afstanden. Ze geven je meteen houvast en vertrouwen voor de tijd die nog komt en die in nevelen ligt gehuld. In feite zijn je beleving van de werkelijkheid, de keuzes die je maakt, de selecties die plaatsvinden, bewust en onbewust, het fundament waarop je rust. Maar dit fundament is altijd een uitvergroting van wat je belangrijk vindt, van wat je hebt onthouden, wat je draagt en wat je je herinnert. In ons geheugen is de ervaren tijd dan ook misschien het stolsel van onze herinnering.
PERSOON WORDEN
De monnik Thomas Merton heeft eens opgemerkt: “wie iets voor anderen of de wereld wil doen zonder zijn eigen zelfkennis, vrijheid, integriteit en vermogen tot liefhebben te verdiepen, heeft anderen niets te geven. Hij zal op anderen alleen zijn obsessies overdragen, zijn egocentrische ambities, dogmatische ideeën en vooroordelen.” Verdieping is de voorwaarde tot het leveren van een wezenlijke bijdrage. Verdieping wil zeggen dieper kijken dan het oppervlak, niet tevreden zijn met makkelijke oppervlakkige en daarom nietszeggende verklaringen. Kennis ontstaat door onderscheid, door differentiatie. Je leert de dingen kennen door goed te kijken en door te onderscheiden, te ontdekken dat er verschillen zijn en dat die verschillen betekenis hebben. Overeenkomsten vinden tussen de dingen leidt tot betekenis. Betekenissen verzamelen en ordenen leidt tot wijsheid. Daarmee zijn kennis en wijsheid eigenlijk uitkomsten die door een tegengesteld procédé tot stand komen. Het ene komt voor uit scheiding, het andere uit samenvoegen en bijeenbrengen.
Ook een zekere mate van onafhankelijkheid in dit proces van verdieping is onontbeerlijk. Als onze inzet gekleurd is om iets terug te ontvangen van de ander is er geen sprake van liefde maar van berekening. We kunnen anderen alleen van dienst zijn als ons gevoel van eigenwaarde niet afhankelijk is van hun dankbetuiging. Liefde laat zich niet afdwingen of opleggen. Soms kan het zoeken van afzondering (in Gods aanwezigheid) en van stilte een weg zijn om verder te raken, om dichter bij jezelf te komen. Niet alleen je inspiratiebronnen kunnen dan worden aangeboord (mensen en gedachten waar je warm van wordt), maar vooral ook datgene waardoor je gedragen wordt in jezelf: wat zijn je innerlijke krachtbronnen, hoe en waarom houdt je het vol, wat houdt je uiteindelijk op de been?
Zoals de hemel weerspiegeld wordt in het water – worden herinneringen weerspiegeld in je leven, goede herinneringen, vreugdevolle herinneringen en minder goede herinneringen. Zoals ook de storm en de bliksem het water doen opzwiepen, zo kunnen herinneringen je ook meenemen, onrustig maken, zelfs verward. Mooi weer en slecht weer, beiden horen bij het leven. De hemel is steeds dezelfde, alleen de verpakking verandert, de kleur van de wolken is telkens anders.
Uiteindelijk gaat het erom dat wij Persoon worden voor elkaar. Ik schrijf met opzet Persoon met een hoofdletter want ik heb hier niet het individu op het oog dat als individu, als functionaris ook door een ander kan worden vervangen. Ik spreek hier over elk mens als uniek wezen, als Persoon in wie een andere werkelijkheid doorklinkt. Zoals het woord zelf letterlijk betekent: per = door en sonare = klinken. Wat klinkt er in jou door als Persoon, welke werkelijkheid komt in jou en door jou aan het licht? Je bent als mens niet alleen een materieel wezen dat lichamelijk is en niets meer. Geen verzameling van organisch stof zonder enige bezieling, dat willen zeggen een innerlijke kracht gericht op een doel. Je ziel om deze term maar eens te gebruiken is de inhoud van wat doorklinkt in een mens als Persoon. De Persoon is een bezield levend wezen dat communiceert via en met zijn ziel. Mensen kunnen worden gedefinieerd als communicerende zielen, zielen die op elkaar betrokken zijn en van elkaar afhankelijk zijn.
Dat laatste is niet vanzelfsprekend. Want vaak gedragen wij ons alsof wij niemand nodig hebben. Daarom is Persoon worden ook een opdracht. Een taak om te leren ontdekken wat er dan in ons spreekt, waar onze ziel vol van is, wat de inhoud is van onze ziel. In de religies wordt datgene wat doorklinkt vaak God genoemd, goddelijke kracht, goddelijke inspiratie, goddelijk licht. Maar de ziel zelf kun je misschien wel goddelijk noemen omdat zij ons in staat stelt het leven te leiden dat wij leiden. Omdat ze ons de mogelijkheden geeft om door te dringen op een dieper niveau van zelfverstaan, dieper dan het alledaagse leven van het vervullen van onze biologische behoeften. De ziel is ook bij uitstek het instrument dat ons in staat stelt te leren van de ervaring van de dood. Is de dood van het lichaam ook automatisch de dood van de ziel? Ik vermoed van niet want als liefde sterk is als de dood, (niet sterker), dan betekent dat de dood niet sterker is dan de liefde, niet sterker dan datgene wat de liefde in stand houdt en draagt: de ziel. De ziel als drager van de liefde, als voornaamste bron van die liefde kan de dood dus doorstaan. Is de ziel dan onsterfelijk? Als de ziel niet lichamelijk is, niet gemaakt van dezelfde materie kan de dood er geen vat op krijgen. Misschien geeft dat idee houvast waar elk ander houvast ontbreekt.
John Hacking