Zelfdoding – suïcide
Definitief achter de feiten
Gisteren was het op het journaal: rond de 14.000 meldingen afgelopen jaar van ziekenhuizen en artsen over mensen die moeten worden behandeld na een poging tot zelfdoding. Bij gemiddeld 1200-1400 mensen per jaar lukt die poging wel. Een meisje van 15 springt op dinsdag voor de trein, een student economie, iets ouder, op maandag. Waarom maken jongeren een einde aan hun leven? Waarom ouderen? Van ouderen zou je het kunnen begrijpen als ze een leven vol teleurstellingen achter de rug hebben, of als ze depressief zijn geworden van en door “het leven”. Maar van jongeren? Hebben zij al zoveel meegemaakt dat hun leven zinloos is geworden. Als ouder, broer, zus, vriend en vriendin is het feit van de zelfdoding van je kind, broer, zus, vriend, vriendin niet meer terug te draaien. Je wordt ermee geconfronteerd en je bent voorgoed afgesloten van de mogelijkheid dat het ook anders had kunnen zijn. Je staat definitief achter de feiten – hollen hoeft niet meer, proberen de feiten te veranderen is op slag totaal zinloos en onzinnig.
Wat blijft is een leegte, een diepe pijn, een afgrond in je ziel. Een zwart en donker gat in je leven dat niet meer dichtgaat, niet meer wordt opgevuld hoeveel troostwoorden en begrip er ook wordt ingestort. En het zijn de randen ervan, de rafelranden veroorzaakt door de vragen omtrent het gebeuren, “het grote waarom”, die blijven branden. Het is meer dan knagen, meer dan je blijven afvragen, het is een sluimerend en sluipend vergif dat je ziel aantast, dat bezit van je neemt als je niet uitkijkt, als je niet oppast. Het is een gevaar voor je psychische gezondheid – een roofdier dat zijn kans schoon ziet als het een keer minder met je gaat. Het is een verdriet dat telkens weer de kop opsteekt in alle hevigheid ook als je vele jaren later geconfronteerd wordt met nieuw verdriet, nieuwe pijn. Het gaat nooit over. Het is nooit voorbij. En misschien, hoe ouder je wordt, hoe schrijnender de pijn kan worden, alsof je eigenlijk nooit echt zonder koorts bent, nooit helemaal gezond verklaard. Levenslang draag je het litteken van je verlies, van je verloren gegane liefde, van een mislukking met je mee. Want het voelt als mislukken, het voelt als een verlies tegenover een onzichtbare maar o zo machtige vijand. De persoon die je hebt verloren, je kind, je ouder, je man of vrouw, je vriend of vriendin is er niet meer. Je kunt niets meer vragen, niets anders doen, niets veranderen, geen omstandigheden veranderen opdat de zelfdoding niet zal plaatsvinden. Hij of zij is elders, dood, begraven, verbrand, uitgestrooid op de wind, vergaan in de aarde, en misschien ergens ver weg als ziel opgeborgen, verstopt in het mysterie dat God heet. Wie zal het zeggen. We kunnen enkel gissen. Maar de ziel van hem of haar die wij verloren is op de een of andere manier nog manifest in ons denken en voelen, in ons handelen en weten. Door de pijn en door het verdriet zijn ze er nog, ervaren we nog hun aanwezigheid en hun vertrek uit dit leven: uit ons leven. Pijn en verdriet, al blijven het schrijnende wonden, zijn de andere kant van de medaille die liefde heet. Zonder pijn, zonder verdriet kan de liefde niet, zij zijn de keerzijde maar ook de herinnering eraan, de tastbare vorm ervan. En hoe meer verdriet, hoe meer liefde. Dat kan troosten, al is het niet gemakkelijk om dat te blijven, te kunnen zien en ervaren. In verdriet en pijn voor eeuwig verbonden. In liefde aan elkaar geklonken. Totdat we misschien eens weer bijeen, verzameld zullen zijn. Wie weet. Voor ons, die achterblijven is het uithouden, wachten, soms vechten tegen de donkerte die bezit dreigt te nemen van onze zielen, en investeren in momenten van licht, van warmte, van liefde die wij kunnen schenken aan elkaar. Wat zouden we anders moeten doen – zo achter de feiten?
John Hacking
vrijdag 14 december 2012
