Zwijgen – God

Over God en het zwijgen over God; het zwijgen tegen God.
Psalm 4 en psalm 39

Ps 4,5: : Houdt een tweegesprek met je hart en wees stil…”

De hoogste vorm van godsdienst is die van het zwijgen en de hoop. (Ibn Gabirol)
De taal van het hart is de belangrijkste; het gesproken woord dient enkel als interpreet tussen het hart en de toehoorder. (Ibn Esra)

  • Door de mond van de oprechte wordt Jij geprezen
  • Door de woorden van de gerechtvaardigde wordt Jij gezegend
  • Door de tong van de vrome wordt Jij verheven
  • Door het innerlijk van de heilige wordt Jij geheiligd

Op de laagste trap van de vroomheid staat de oprechte; zijn verering van God komt door de mond tot uitdrukking. Hoger staat de gerechtvaardigde, zijn aanbidding komt niet door de mond tot uitdrukking, maar door de beweging van de lippen. Nog hoger staat de vrome, zijn aanbidding ligt op de tong, ze komt zelfs niet over de lippen. De hoogste trap is die van de heilige. Zijn aanbidding is in zijn innerlijk verborgen en is daar verstopt en alleen Hem bekend die alle geheimen kent. Als een mens deze hoogste graad heeft bereikt is hij tot stil zijn gedwongen.

PS 65,2: Voor jouw is zwijgen lofprijzing
Hab. 2,20: De Heer is in zijn heilige tempel; stil moet zijn voor Hem de wereld
Zef. 1,7: Wees stil voor God de Heer
Sach. 2,17: Alle vlees wees stil voor hem.
Ps 139,4: Ja, geen woord is op mijn lippen, maar zie, o Heer, Jij weet alles.

Nooit mag men de oude grondregel vergeten: “de beste medicijn is het zwijgen. Hoe meer men een perfecte parel prijst, des te meer verminder je haar waarde”. Wie hooggeleerd in de kennis van God is, weet dat hij van diens wezen niets weet; alleen hij die Hem niet kent, beweert, zijn wezen te kennen.” (Bachja). Alleen in het bewustzijn van de paradoxie heeft men het recht Zijn lof te verkondigen. “Ik verkondig je lof, hoewel ik Je niet gezien heb, ik beschrijf Je, hoewel ik je niet gekend heb”.

“Was onze mond met gezang gevuld, zoals de zee met water, en onze tong met jubelend lof, als de ruisende golven; waren onze lippen vol met aanbidding als de wijdte van de hemel en onze ogen lichtend als de zon of de maan; waren onze handen uitgestrekt in gebed als de adelaar van de lucht en onze voeten zo stevig als die van de herten –
we bleven toch niet in staat, Jou te danken, en jouw naam te zegenen. (Sabbatliturgie)

In een bepaalde zin is onze liturgie een hogere vorm van zwijgen. Ze is doordrongen van een eerbiedige zin voor de grootheid van God, die weerbarstig is voor een beschrijving en die elke uitdrukking overstijgt. Het individu is stom. Het brengt geen eigen woorden voort. Het spreken van de geheiligde woorden is eigenlijk een luisteren naar datgene, wat zij overbrengen. De geest van Israel spreekt, het zelf is stom. Tweevoudig is de zin van het zwijgen:
Het ene is onthouding van spreken, geen geluiden maken; het andere is het innerlijke zwijgen, is zelfvergetenheid, stilte. Men kan met zijn stem woorden artikuleren en toch innerlijk zwijgen. Men kan weigeren een toon te uiten en toch overlopen.
Beiden zijn niet aangepast: zowel ons zwijgen als ons spreken. Maar er bestaat een gebied dat buiten beiden valt, het gebied van het lied.
Er bestaan drie wegen waarop de mens zijn groot verdriet tot uitdrukking kan breng en. De mens op de onderste trap weent, de mens op de tweede trap zwijgt, de mens op de hoogste trap kan zijn verdriet in een lied veranderen. (Siach Sarfe Kodesch). Werkelijk gebed is gezang.

citaten uit: A.J. Heschel: in de mens vraagt naar God pag. 27-29

Psalm 4: DE GELOVIGE lN VERWEER (vert. Gerhardt)

Voor de koorleider. Met begeleiding van snaarinstrumenten.
en psalm van David.

Geef uw wederwoord op mijn aanroep,
God die immer mij recht hebt gedaan,
die in nood mij ruimte kan scheppen;
ontferm u- hoor mijn gebed.
Hoelang, mannen, blijft het nog duren
dat mijn eer slechts verguizing oproept,
gij uw zinnen zet op wat schijn is,
het verwachten wilt van bedrog?
Beseft het: Jahwe heeft zijn gunst
aan een bij uitstek geschonken;
Jahwe hoort als ik tot hem roep.
Draagt dan vrees, bezondigt u niet,
spreekt met uzelf op uw leger,
weet dat zwijgen u past.
Brengt offers gelijk het betaamt,
stelt op Jahwe uw vertrouwen.

Steeds heet het: wie biedt ons uitzicht?”
Doe gij opgaan over ons
uw lichtend aanschijn, Jahwe;
gij geeft mij hartgrondiger vreugd
dan de vreugd, destijds, om hun oogst
overvloedig van most en van koren.
Vredig vind ik de rust en de slaap;
gij Jahwe, gij alleen
doet mij wonen beveiligd.

Psalm 4 (Psalterium)

Als ik U roep geef mij antwoord,
God, die mij recht verschaft.

Gij, die mij redt uit verdrukking,
wees mij genadig, verhoor mijn gebed!

Vrienden, hoe lang blijft uw hart nog gesloten,
hecht gij aan voosheid en zoekt gij bedrog?

Ziet hoe de Heer zijn getrouwen begunstigt:
altijd verhoort Hij mij als ik Hem roep.

Vreest Hem en hoedt u voor zonde,
wat ge bedenkt in doorwaakte nachten
spreekt het niet uit.

offert uw gaven met zuiver geweten,
stelt uw vertrouwen op God.

Zegt men: wie brengt ons geluk?
Heer, laat uw licht dan over ons opgaan.

Gij hebt mijn hart met vreugde vervuld,
meer dan een rijke oogst mij kan geven.

Als ik mij neerleg slaap ik gerust,
Gij maakt mij vrij van zorgen.

PS 4 De Heer stelt mijn leven veilig (Groot Nieuws vert.)

Voor de voorzanger. Met begeleiding van snaarinstrumenten.
Een psalm uit de bundel van David.

God, antwoord mij
als ik roep.
U doet mij recht,
u geeft mij weer ruimte
als ik in het nauw zit.
Heb medelijden met mij,
luister naar mijn bidden.

Jullie machtigen en rijken,
hoelang tasten jullie mij aan
in mijn eer?

Leeg is wat jullie najagen,
bedrieglijk wat jullie zoeken.
Weet dit wel:
De Heer doet wonderen
voor wie hem trouw zijn;
hij luistert
als ik hem roep.

Huiver voor de Heer,
geef alles op wat verkeerd is.
Kijk in je hart
in de stilte van de nacht
en zwijg
Breng de offers die de Heer toekomen
en stel op hem je vertrouwen.

Velen zeggen:
‘Wie brengt ons nog geluk?
De Heer ziet niet langer naar ons om!’
Maar Heer, mij hebt u blij en gelukkig gemaakt,
gelukkiger dan zij zijn met al hun wijn en koren.
In vrede ga ik naar bed,
vredig slaap ik in;
alleen u, Heer, geeft mij rust en veiligheid.

Jan Kostwinder: Wiegelied – Bij Psalm 4

Ogen die ik in dromen niet durf tegemoet te treden
In het droomrijk van de dood
Verschijnen ze niet:
Daar, daar zijn de ogen

T.S. Eliot, De holle mensen

VOOR DE KOORLEIDER. BIJ SNARENSPEL. EEN PSALM VOOR DAVID

Ik riep je niet maar roep je nu
mijn kleine winterprins, o antwoord mij
want jij bent die mij schijnen laat
en die mij ruimte maakt. sela
Was ik niet de zwijgende apostel
in dit mijn koninkrijk; en was ik niet
de zondaar die de wijn versmaadt, bloed
van mijn bloed; en was ik niet,
en joeg de leugen na. sela
En ieder rijk is schemerrijk.

Niet jij bent er door mij: ik door jou
want jij bent man en vrouw en jij bent eeuwigheid;
de rest is wankelmoedigheid, is wankelmoedigheid
en ijdelheid. sela
Vertrouw de reis, vertrouw de weg;
geen zonde kent de weg die de mens aflegt
want eind en doel zijn zaligheid. sela
Daartoe zal ik je dragen: in vrede
gaan wij samen – jij bent de koning
die het meeste op de koning lijkt.
Ik riep je niet maar roep je nu
mijn kleine lenteprins. Noem mij wie ik ben.
dwaze imitatie van Sint Christofoor
en lach om mij. Maar antwoord mij, en antwoord mij.

St. Donats Castle, 16 april 1995

psalm 139 (vert. Gerhardt)

God die mij kent

Voor de koorleider. Van David. Een psalm.

Heer, gij doorgrondt en gij kent mij
gij weet van mijn zitten, mijn opstaan,
gij verstaat mijn gedachten van verre-
mijn op weg zijn keurt ge, mijn rusten,
al mijn wegen zijn u vertrouwd.
Want er komt geen woord op mijn tong,
of zie, Heer, gij kent het volkomen
Achter mij zijt gij, voor mij, rondom mij:
gij hebt uw hand op mij gelegd.
Dit te vatten – het is mij te wonderbaar
te verheven – ik reik er niet toe.
Waar zou uw geest ik ontkomen?
waar zou ik uw aanschijn ontgaan?
Klom ik op tot de hemel – gij waart er
lag ik neer bij de doden – daar staat gij,
sloeg ik dageraadsvleugelen uit,
streek ik neer aan de uiterste zeekust
ook daar zou uw hand mij geleiden,
hield mij uw rechterhand vast
Sprak ik: “mij mag het duister omsluiten
het licht worde nacht om mij heen”-
voor u heerst in het duister geen duister:
lichtend is de nacht als de dag,
de duisternis is gelijk licht.

Gij zijt die mijn kern hebt gevormd
die mij weefde in de schoot mijner moeder,
en ik loof u in het besef
dat ik ben eerbiedwekkend van maaksel,
een wonder is wat gij schiep.
Mijn wezen kent gij volkomen.
Mijn oorsprong was u niet verholen
toen ik in het verborgene gevormd werd,
als in diepten der aarde ontworpen.
Uw oog zag mij, vormeloos nog:
in uw boek waren alle geschreven
de dagen dezer formering,
toen er nog niet een daarvan was.
Te groots voor mij, God, uw gedachten,
te machtig daarvan de som,
zomin als woestijnzand te tellen. ~
Was ik radeloos – nog was ik bij u.

Sla dan, God, de afvalligen neer:

o had van hun moordzucht ik vrede ! –
zij blijven u tarten, arglistig,
noemen zich in hun waan uw bestrijders.
Zou ik, Heer, uw haters niet haten,
niet met afschuw zien die u trotseren?
ik haat hen, mijn haat is volstrekt:
tussen ons moet het vijandschap zijn.
Doorgrond mij, God, ken mijn hart,
toets mij, weet mijn verborgen gedachten,
zie of niet mijn weg mij verkeerd leidt:
wijs de weg van de eeuwigheid mij.

Anton Korteweg: Goed, wij samen, toch – Psalm 139

Onder en boven, je bent om mij heen; ik in je, je
weet van mij alles. Dat je me omringt, nou ja, me
doordringt, alles weet uit hoofde van jij, alla, maar
dat je daar ook nog op uit bent! Geen
plaats van je is er die, wil hij, niet ziet mij, die
niet in zich heeft mij. Ver weg of dichtbij, in
de kraag pak je me; geen kant kan ik op, in
Den Haag niet en nergens – licht is er niets bij.
Niet raak ik me ergens in kwijt en niet
in de tijd: wat ik ook maar van plan ben, waar
en wanneer, je wist het al lang dat ik toen dat en dat dat
ik knap in elkaar, heb je wel voor gezorgd.

Enfin, gebonden zijn, gekend, in iemand zijn, erg is het, maar
niet is nog erger misschien. En altijd, hoe dan ook: ik denk
aan je, op de gekste momenten, en nooit
niet eens niet. Het moet wel dat ik van je hou, de
pest heb aan wie de pest aan je heeft. Ken
me dan maar, weet wie ik ben en doe maar.