Bidden als levensverruiming
‘Machtig is het gebed, ik wil mij gereed maken voor het gebed, het gebed omvat hemel en aarde’ (Rigveda 6. 51, 8).
Abraham – de eerste mens die de wereld liefhad om haar mensen. In hem werd het zaad van het gebed geplant, in hem rees het stralend op. God zelf begeerde zijn gebed; en alleen vanwege zijn gebed noemde God hem ‘profeet’: ‘… want hij is een profeet; laat hem voor je bidden, dan zal je in leven blijven’ (Genesis 20:7).
Bidden – onze enige, onfeilbare oriënteringsmogelijkheid. Gebed – de kracht van opstijgende waarheid. Het gebed – een lopend vuur door heel het lichaam. Biddend bieden wij onze ziel gezelschap.
Wat het gebed mij geeft? De eerste bezinning op taal, de godtoebehorende; de garantie dat ook ik een woord te geven heb.
Ook woorden van de poëzie zijn slechts woorden en alleen in het slechts onderscheiden zij zich van de andere.
Een woord moet inslaan als de bliksem, hemel en aarde verbindend.
Er bestaat een pastorale taal die niet stichtelijk en met geen zalf gezalfd is, en vanuit die taal komt de andere wereld in zicht.
Het gelaat heeft onder alle omstandigheden zijn uitdrukking, maar alleen in het gebed – zijn gezicht.
Gebod dat aan het gebed vooraf gaat: Gij zult God niet bedriegen.
Het bidden belooft de mens geen verlossing, maar het openbaart hem zijn verlosbaarheid.
In het gebed staat men niet voor God, maar stelt men zich tegenover hem op.
Zou ik weten dat God mijn gebed verhoort, zou ik al te veel van hem weten om nog te kunnen bidden.
Gebeden zijn nutteloos als zij helpen.
Voor de biddende is het geloof geen probleem meer, maar het bidden voor de gelovige wel.
Omdat er één enige God is, gaat geen gebed verloren.
Ieder gebed vindt zijn bidder, niet iedere bidder zijn gebed.
Er bestaan gebeden van weten en gebeden van onwetendheid.
Jouw gebed – jouw genadeverzoek.
Het bittere bidden en het bidden voor ziekte
– een toestand van schuld, ongeacht of men aan anderen of aan zichzelf schuldig is geworden. Daartegen bestaat een oude Joodse psychologische truc: ‘Beken elkaar je zonden en bidt voor elkaar – opdat jullie gezond worden.’ Alleen wederzijds, onder elkaar, laat die toestand zich begrijpen, behandelen, opheffen. In zichzelf bidden geldt niet. Om verhoord te worden, moet het gebed dwars door de hoorbaarheid heen, hardop, klankgericht. Wie voor zijn vriend, om diens herleving bidt, wordt het eerst verhoord.
Of ons gebed ook heeft gewerkt, dat kunnen we alleen als biddende weten, niet als hopende.
Bidden heeft geen alfabet nodig.
In de wereld van het gebed is geen nut van toepassing.
Nood leert bidden, altijd, wat men ook onder nood en onder bidden verstaat. Nood leert niet geloven. Het geloof wordt beleden, betuigd, in welke vorm en met welke woorden dan ook. Het bidden kondigt zich niet pas aan in het gebed, en niet alleen daarin: het gebed heeft zijn alfabet nodig, het bidden niet. Bidden klinkt uit alle hoeken, galmt in alle schepselen na, omvat de eerste zuchten en de laatste dingen en verlaat ook de verlatenen niet.
Niet iedereen kan een gebed aanheffen en uitspreken, maar wel kan iedereen een lied over bidden zingen. Het gebed beschikt over alle toonladders en meerdere muzieksleutels. Men zou kunnen tegenwerpen: het bidden heeft het gebed dus evenmin nodig als het geloof de (enige) God. Onomstotelijk lijkt daarentegen de uitspraak te zijn dat nood wel bidden leert, maar niet geloven. Als dat zo is, zou het bidden een omvangrijker fenomeen zijn dan het geloof.
Vertaald door Kees Kok uit: Elazar Benyoëts, Scheinhellig. Variationen über ein verlorenes Thema, Wien 2009
Bidden – Huub Oosterhuis
Leervragen, smeken, aandringen, bonken op luiken. Leer bidden. Verlang. Wees niet mat, gelaten, vaag, wees heftig, bewogen, waakzaam, ontroerbaar. Verlang hartstochtelijk naar de werking van de heilige geest: dat de Naam van God, die bevrijding en liefde betekent, werkelijkheid zal warden in mensen.
Leer stil zijn en leer niets doen en leer wachten.
’t Geheim der sterken school altijd daarin
dat zij zich instelden op lange drachten.
Regels van Henriette Roland Holst. Met ‘niets doen’ bedoelt ze: toom je ‘dadendrang’ in, die vaak uit blinde ijver, onwijze beste bedoelingen en prestatiezucht bestaat; leer niet in te grijpen, niets af te dwingen, niets te forceren; leer mensen vergeven dat ze grof en zelfzuchtig zijn; leer wachten, soms is iemand plotseling niet zelfzuchtig, maar wijd en lief. En leef zo, dat iemand ’s nachts op je deuren en luiken durft te bonken.
Bidden is je instellen op lange drachten: het lange dragen van het visioen, en van de mislukking, de schande, de schuldenlast die weegt en weegt, de zonde die meegedragen, weggedragen moet worden, weggeleefd.
Uit: Alles voor allen. Een nieuwe catechismus (Utrecht 2016)
bron: Ekklasia maandbrief 21 jrg. Nr. 5 november 2016

My paintings on:
On Saatchi
On Weebly
On Behance
Texts about my art: Blog