Minimal
Vogel wipt.
Tak kraakt.
Lucht betrekt.
Bijna niets
om naar te kijken
en juist dat
bekijk ik.
Roland Jooris
uit: Het museum van de zomer,
Yang Poëzie Reeks, 1974

Beeld
Hardheid glanst
Donkerte verzet zich
Weerschijn roept zwart
op: de maan zoekt
een rivier in de zwemmende
nacht
Het huis is vensterloos
De bewoners leven van
vergrendeling
In de bloemen
zijn de kleuren
vermengd en gesloten
in hun kelken
Ook de lippen
laten slechts vermoeden
wat hen onzegbaar
als gemompel
toe en talig
op elkaar doet
liggen
Nauwelijks een beweging
krijgt nu in zijn langzame
handen de vorm van een
heup
Roland Jooris
uit: Gekras
Querido 2001
Density
Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
het woord amper
in de wind
die nergens is.
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In hetzelfde vlak
van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.
Roland Jooris
Uit: ‘het museum van de zomer’
Gent: Yang (1974)
Huiver
Het gedicht is niet eenzaam.
Het is eigenzinnig. Soms hoor ik het
op het stompe water in de avond
als een zeil in zijn kerend wit, een
lichte huiver waarin we geen woorden
gebruiken, maar ze verschuiven in onszelf.
Roland Jooris
uit: Bloemlezing uit de poëzie
van Roland Jooris
Poëziecentrum, Gent 1997

De werkelijkheid van poëzie
Is het een uitgelopen
vlek, een godvergeten blad,
van inkt de opvlucht
in een pennentrek, een
vlezig prevelen
dat geen betekenis
ontbloot
zijn woorden
plots weer struikelblokken
in de stem, strompelt
de taal waar zij
van vliegen
droomt
Roland Jooris
tijdschrift Yang
(maart 2002 – maart 2003)
Sneeuw
Het wit.
Onhoorbaar is
het wit. Slechts
wat getrippel
van vogelpoten
heel omzichtig
in de bange
stilte van het
wit.
Onhoorbaar ligt
het wit in de
leeggeblazen ochtend.
Ik schrijf er
geen voetstappen
in.
Roland Jooris
Uit: Bladstil.
Antwerpen: Gerd Segers 1977
Een voetbalwedstrijd
niet die prachtig opgezette
aanval uitlopend op een
flitsend rechtverend moment,
doch het jongetje op een
stukje weide achter de
toeschouwers zijn eigen
wedstrijd spelend, de hond
tussen de naamloze ruggen
snuffelend langs de brakke
grond, de gescheurde
vertrappelde kaartjes in het
uitgekamde gras
en daarboven
de keiharde winterlucht: slechts
hier en daar wat gewiek, slechts
nu en dan een zacht geronk
in het gejuich
verdwijnend.
Roland Jooris
Gedichten 1958-1978
Uitgeverij Lotus,
Antwerpen, 1978
Landschap
Je ziet het
aan het gras
dat verkleurt,
aan wat ritselt en
reuzelt in de nevel,
aan de aarde die
er vager bij ligt,
je merkt het
aan de lucht
die verschaalt,
aan wat vlamt en
knettert op het veld,
aan de rook die
als verdoofd
boven het landschap
blijft hangen,
je wilt het nog
wat langer laten
duren, iets vasthouden,
het ijler geworden licht
dat nauwelijks de zon
doorlaat, de bijna lege
akkers, het zwijgen
waarin iets naar beneden
dwarrelt, waarin een
takje zich gemakkelijk
laat breken
alles aarzelt
voor het Definitieve
Roland Jooris
Uit: Een konsumptief landschap
Van Ryssel, Gent 1969
Najaar
Voel hoe het paard
zich schurkt aan de paal
naast het zwart dat ik
uitwis en volkras
ook het veld is doordrenkt
van een zwart dat zilt
van de grond en van
inkt is
van ranzig paars
een smaak in het bezinksel
van de lucht
bewaard
Roland Jooris
uit: Uithoek,
Poëziecentrum, Gent 1991
EIGENZINNIG
voor Karel Dierickx
De nacht dwingt
de nacht is
vermetel een mengsel van
dronken tinten in de grondeloze
aarde van je slaap
de nacht woekert en woelt
zich in het landschap los
de nacht zakt
als een vlak achter
de struiken, als een vermoeden
dat klotst en aanspoelt
in het raam
de nacht legt de roes
van zijn rumoer
belegen in de koelte
van zijn kelders
vast
GELUIDEN
Eensluidend oneens
een zich bevlogen aan
klanken bezeren
een kuchen
eenkennig, een schutterig
vegen op het geheugen
van snaren gestreken
een inval
schudt
zijn veren
als op een drempel
verloren
in de vroegte
Uit: “Sculpturen”
Het woonhuis Klee
Uit: Bluebird (1957)
Als een heimelijke kleur
wonen bij Paul Klee, en niets
meer zeggen. Een lijn zo zacht
door zijn lichaam voelen
en machinale diertjes
vol veertjes doen springen
tot een mijnramp van ontroering
ontstaat.
Een beetje minimal
Uit: Een konsumptief landschap (1969)
Een kubus
d.w.z. een doos,
een leegte of een
gedachte
in haar afmetingen
zichtbaar verpakt;
maar ook
een ding in de ruimte
al is hij gewoonweg
een stuk ervan
een sportieve bewoner;
een kubus: ik zet er
mijn pilsje op.
SAENREDAM
Uit: Uithoek (1991)
Kaal licht
van kilte
puur
gelaagde
helderheid
klank
die zuinig
en vol ruimte
in de weerklank
van zijn tegels
naar onthechting
slijt,
schuur mij
uit
ontruim
mijn spraak
verwijder mij
in u
Morandi: Stilleven
De stilte
tot op de rand
van een tafel geschoven
zette hij steeds dichter
bij elkaar;
schaduw
werd opgehoopt
in de schaarste
van een driehoekje
ernaast.
Eensklaps
Als een duif
opvliegt
neemt geen geluid
haar plaats nog in:
eensklaps
en wit
laat zij slechts
verte
in mij na
uit: ‘Gedichten 1958-1978’.
MANET: ROZEN
Hoe in het geuren van
de rozen zich hun
kleuren lengen tot een
aroom van puur
pastel
Hoe ze bedwelmen
in de uitgebleekte tinten
van hun kelken
Van donker koel
gedronken, vergeeld
in hun gebroken wit
Hoe onthecht zich
hun verwelken in
vervluchtiging
Roland Jooris
