Zeitgeist (1): Belle van Zuylenlezing 28 september 2024 door S. Aleksijevitsj

Ik heb deze lezing een paar keer opgepakt en vervolgens de klare bladzijden opzij gelegd, teleurgesteld door de woorden, of liever door het samenstel van woorden waarin de wereld van nu zich niet meer laat vangen. Ik heb mijn leven lang naar woorden gezocht, maar vroeger kwamen ze sneller, nu kunnen ze niet meer verklaren wat er met ons gebeurt. Het kille nieuws van het internet komt harder aan: ‘Afgelopen nacht hebben de Russen opnieuw Charkiv en Odesa onder vuur genomen. Zeventien mensen kwamen om, onder wie vijf kinderen.’ 

Of: ‘Oekraïense troepen hebben de stad Boetsja ontzet, op straat lagen tientallen onzinnig wreed vermoorde burgers.’ Probeer na zulk nieuws weer achter je bureau te kruipen en de woorden van vroeger te gebruiken; de band tussen jou en de woorden is weg.

Alle woorden ruiken naar Boetsja, ruiken naar de dood. Ik heb ook een oorlog meegemaakt – in de jaren tachtig, met de sovjettroepen in Afghanistan – en ik ken die stank, die weeë, zoete stank van de dood, zo ruikt de dood eerst, maar na een paar dagen, vooral in de hitte, wordt die stank ondraaglijk. Al die mensen op die kille stapel in het lijkenhuis wilden niet tot stof terugkeren. Toch liggen ze daar…

Ik had, en heb nog steeds, geen mensen om me heen die geen oorlog hebben meegemaakt: een opa, ouders, zonen, echtgenoten – allemaal, omdat we ofwel in oorlog waren óf ons op een oorlog voorbereidden. Een ander leven kennen we niet. We zijn oorlogsmensen. Onze kinderen hebben altijd oorlogje gespeeld, dat doen ze graag. Ze krijgen oorlogsspeelgoed.

In plaats van woorden flitsen er beelden langs…

Bij mijn laatste bezoek aan Moskou zag ik een winkel met het opschrift ‘Militaire kinderkleding’. Ik ging naar binnen. Er hing militaire kleding voor tieners en voor de allerkleinsten, die net kunnen lopen. Er lagen zelfs luiers in militaire kleuren.

Toen ik daar uit de trein stapte, hoorde ik op het perron aangeschoten jonge kerels oorlogsliederen zingen en schreeuwen: ‘We pakken Kyiv! Binnen drie dagen is Kyiv van ons!’ Vrijwilligers gingen de oorlog in en werden vrolijk uitgezwaaid door vrienden en familieleden. Een priester sprak een gebed uit en zegende de heldendaden. Er speelde een fanfare. Al snel verscheen er een accordeon en iemand begon een dansje. Zoiets kende ik alleen van oude films over de Tweede Wereldoorlog.

In Rusland verandert in tien jaar alles, in tweehonderd jaar niets.

In het hotel zette ik de tv aan:

Ik zag hoe op een Petersburgse scheepswerf een nieuw oorlogsschip te water werd gelaten.

Het schip werd getoond aan generaals en priesters die gebeden opzegden ter glorie van de Russische wapens…

… gevolgd door nieuws over een nieuw militair vliegtuig…

De presentator vergat niet iedere keer te vermelden dat de Amerikanen zoiets niet hadden.

Ik was beland in een Rusland dat ik nog niet kende, ik hield van een ander Rusland. Ik weet nog dat ik in de trein iemand had horen zeggen: ‘Ik merk dat ik vol haat zit.’

Ik denk niet dat ik nu inga op ook maar een van de huidige vraagstukken: covid, de oorlog in Oekraïne, de gestrande democratie… Ik kan alleen vertellen hoe ik een nieuw boek schrijf. Hoe ik nieuwe woorden zoek voor alles in deze nieuwe wereld waarin we nu leven…

Ik kom uit Belarus, een klein landje, waar de wereld voor het eerst van hoorde na Tsjernobyl en de daar rondgeslingerde straling, en dat later weer opdook met de Belarussische revolutie van augustus 2020. Daarvan is nu op straat niets meer te merken, maar in de hoofden van de mensen leeft die voort. Honderdduizenden mensen, bijna een miljoen, moesten het land ontvluchten, de dictator kon hen de revolutie niet vergeven. Elke dag waren er arrestaties, arrestaties en nog eens arrestaties… 

En die zijn er nog steeds aan de orde van de dag…

Daarna begon de oorlog in Oekraïne, Belarus werd de eerste dagen door Rusland bezet, Russische tanks, vliegtuigen en drones vielen via Belarus Oekraïne binnen. Het land staat nu vol militair materieel en dient als opslagplaats voor Russische kernwapens. Gewonde Russische soldaten worden in Belarussische ziekenhuizen behandeld en beschadigd Russisch materieel wordt in onze fabrieken hersteld. Ook Russische zakenlui trekken naar Belarus. Dat beschouwen ze al als een stuk van Rusland.

Hoe dat kon gebeuren, wordt ons gevraagd. Dat vragen we elkaar ook. Niet zo lang geleden hadden we Gorbatsjov en de perestrojka en daarna Jeltsin met zijn democratische ideeën. De wereld hield van Gorbatsjov, de wereld hield van ons. Ik weet nog hoe ik met een vriendin in Wenen op straat een paar Duitse studenten tegen het lijf liep, die ons, zodra ze hoorden waar we vandaan kwamen, meteen omhelsden: ‘Russische vrienden. Vrede’, zeiden ze. Dat zal nu niemand meer tegen ons zeggen, de wereld is weer bang voor ons. In plaats van naar democratie, glijdt het land weg in Poetins fascisme…

Is dat niet vandaag begonnen? Wanneer dan wel?

Dat verleden schiet er nu op los in Oekraïne

Ik heb lang aan mijn boeken geschreven, een half leven. Ik was niet geïnteresseerd in het papieren socialisme, dat van het presidium en de propaganda, maar het ‘huiselijke’, bij de mensen thuis, met hun naasten – het socialisme van de ziel. Daarin heb ik van kinds af aan geleefd. Mijn ouders, onderwijzers, vrienden en bekenden waren allemaal socialisten. Ik woonde in een klein Belarussisch dorpje en ik herinner me geen niet-socialisten. Mijn vader was Belarussisch, mijn moeder Oekraïens, allebei dorpsonderwijzers.

Op zijn sterfbed vroeg mijn vader (het was al na Gorbatsjov en Jeltsin, na de eerste stappen van de democratie) om te worden begraven met zijn partijlidmaatschap – een rood boekje met een Lenin-portret – dat hij in de oorlog bij Stalingrad gekregen had. Wat moet iemand van zulk gedachtegoed hebben gehouden om het naar de hemel mee te willen nemen. En hoe moeilijk was het van mijn vader te houden en tegelijk van de vrijheid waarvan mijn generatie droomde. De liefde verscheurde ons, we waren niet meteen bevrijd.

Wat me gered heeft? Waarschijnlijk de natuur, de Belarussische bossen en meren… Die schoonheid heeft me gered. Schoonheid leert vrijheid, schoonheid eist vrijheid. Ons huis stond vol boeken, sovjetboeken natuurlijk, andere had je niet binnen het socialisme, zelfs mijn geliefde dichters, Tsvetajeva en Mandelstam, waren toen verboden. Soms droegen jonge leerkrachten van hoofdstedelijke kweekscholen ons voorzichtig iets voor. Maar sommige wetten van de tijd zijn onmogelijk te verbieden, zoals je ook geen natuurwetten kunt verbieden. De wetten van het gras… 

Dat groeit toch…

Kortgeleden is de Tweede Wereldoorlog afgelopen, ik zeg kortgeleden omdat wij de gesneuvelde naasten tientallen jaren gedenken. In ons dorp woonden alleen vrouwen, bejaarden en kinderen, de jonge mannen keerden niet terug van het front en de partizanen. Ergens in de bossen liggen nog overwoekerde partizanengraven, daarom ga ik nog steeds niet graag het bos in om paddenstoelen te zoeken en daar op een bult te zitten. Daar liggen nog altijd menselijke resten… In tijden van grote rampen verdwijnen mensen vaak spoorloos en worden snel opgenomen in de natuur.

Na een dag hard werken kwamen de vrouwen ’s avonds op de bankjes voor hun huisjes bijeen om over de oorlog te praten: hoe hun jonge echtgenoten waren vertrokken naar het front of naar de partizanen. Ze praatten over de liefde. Die liefde had vaak maar één nacht geduurd, de volgende ochtend moesten ze al de bossen in, naar een partizanenbataljon. Partizanen sneuvelden snel. Ik luisterde, luisterde en huilde met de vrouwen mee…

De inhoud van hun gesprekken was interessanter dan boeken, vreselijker dan boeken, ik weet nog hoe mijn kinderbewustzijn gefascineerd werd door de dood. Dat mysterie boeit me nog steeds. Op die dorpsbankjes leerde ik de menselijke stem te vertrouwen, te vertrouwen op verhalen die ik op m’n gehoor binnenkreeg, ik zou willen zeggen: uit een levend hart. Ik begreep dat jammeren een aparte manier is om informatie over te brengen. En leed is kunst, vooral in onze tijd vol droefheid. Geen enkel boek heeft me tot op heden zo aangegrepen als de menselijke stem.

Wat een zuivere woorden spraken die vrouwen, ik hoor ze nog. Als ik mijn boeken schrijf, zoek ik naar zulke ontstelde woorden. Ontsteld door de schoonheid en de verschrikking van het leven.

Mijn Belarussische oma stierf tussen de partizanen aan de tyfus, en in de zomer werd ik naar mijn geliefde Oekraïense oma gestuurd. Ze had maar vier klassen onderwijs genoten, maar voor het slapengaan droeg ze me De bard voor, van Taras Sjevtsjenko. Ik praatte met haar over alles, ook over de oorlog. Ik weet nog hoe mijn oma met mij een keer een akker naast een bos overstak, een akker waar we vroeger altijd omheen waren gelopen, die stak ze nu dwars over, en ze vertelde: ‘In de laatste dagen van de oorlog lagen hier zoveel doden (zowel sovjets als Duitsers) dat ze niet meer werden afgevoerd maar ter plaatse begraven. Daarna is er lang op die akker niet gezaaid.’ Mijn oma waarschuwde me, bereidde me voor op het leven. ‘De mensen durfden hier niet te komen, maar ik ben niet bang voor doden, ik heb er veel gezien, jonge en oude. Dat zijn ook mensen, die moeten we niet vergeten.’

Ik herinner me van mijn oma geen sprookjes… geen tsaar, geen tsarevitsj in een mijlenver rijk… Ik herinner me iets anders…

Ik weet nog dat er naast een huisje, waar we langskwamen op weg naar de winkel, altijd een geheel in het zwart geklede vrouw zat. Niemand bleef bij haar stilstaan, niemand maakte met haar een praatje. Toen ik in de bovenbouw van de middelbare school zat, vertelde oma me dat die vrouw haar kleine kinderen had opgegeten. Stalin hongerde de Oekraïners uit, hij mocht ze niet, vanwege hun trots en omdat ze vruchtbare aarde hadden (sla je daar een paaltje in de grond, groeit er een boom uit). De mensen hadden zo’n honger dat ze alles aten, stro en paardenvijgen. Dat heet in de geschiedenis nu ‘de golodomor’. Een vreselijke hongersnood.

Golodomor, goelag… 

Daarover werd pas na de perestrojka geschreven. Die kennis kwam met vertraging, het rijk begon ineen te storten en de mensen gingen weer nadenken hoe ze moesten overleven.

Het niet opgeschreven, niet bedachte, niet uitgesproken Kwaad heeft ons beschoten.

Nu schiet dat erop los in Oekraïne. Daar schieten mensen zonder geheugen, zonder geschiedenis. In elkaar geflanste tv-figuren, in dienst van elke tijd en elke heerser.

Het socialisme is voorbij, maar de mensen zijn er nog

Ik wil wat vertellen over hoe ik schrijf… over mijn schrijfwerk…

Ik houd me bezig met de overgeslagen geschiedenis, de kleine geschiedenis, de geschiedenis van de menselijke ziel, niet met een gebeurtenis. De grote geschiedenis verwaarloost de kleine en heeft daar geen oog voor. Elk vraaggesprek begint met het doorworstelen van een massa banaliteiten. Een hels karwei! Soms zit ik een hele dag aan een paar zinnen of zelfs aan één enkele, zoals die van die vrouw: ‘Toen ik naar het front ging was ik zo klein dat ik in de oorlog nog gegroeid ben.’ De geïnterviewde moet eerst worden overtuigd van zijn waarde, het unieke van zijn leven, want die is bereid over alles te praten behalve over zichzelf. Zo iemand praat graag over het grootse.

Toen ik werkte aan mijn boek De oorlog heeft geen vrouwengezicht ging ik in Moskou een tankbestuurster interviewen. Haar levensverhaal was verpletterend, toch ondervroeg ze me eerst langdurig of ik de Veteranenraad wel om toestemming had gevraagd voor ons gesprek. Of ik het onderwerp wel had doorgegeven. ‘Wat moet ik met uw generaals?’ zei ik met een lachje. ‘Ik wil ú horen. Het is toch uw leven.’ Dat bracht haar van streek.

Ik was jong, zij waren bejaard, ik denk dat dat leeftijdsverschil voor hen warmte en vertrouwen garandeerde, ze spraken met mij als met een dochter. Maar aan het eind van een bezoek herhaalde ieder van hen, als een bezwering: ‘We hebben je alles spontaan verteld, om je te laten begrijpen hoe zwaar we het hadden. Wij waren tussen de zeventien en twintig, in een bloedbad met kuilen vol doden. Maar jij moet nu schrijven over het heldendom van het sovjetvolk. Het grootse heldendom. Daarvoor heb jij op de universiteit gezeten…’ Toen het boek uitkwam, in de tijd van de perestrojka en grote veranderingen, reageerde de maatschappij enthousiast op de waarheid in het boek, maar mijn personages waren aanvankelijk niet tevreden, ze vonden het niet heldhaftig genoeg.

Het leed oversteeg de mens en was vaak niet te vatten. Ik heb maar weinig dappere mensen ontmoet die hun tijd en bijgeloof konden ontspringen. Een document van de ziel is iets levends dat met de jaren kan groeien of slinken. Met die levende wezens werk ik. Ze zijn mysterieus, vaak ongrijpbaar. In het boek Het einde van de rode mens vertelt een hoofdfiguur dat van de commissarissen die hij in de goelag meemaakte de allerwreedste een jonge vrouw was. Als hij in haar bijzijn gemarteld werd, verfijnden haar trekken en toonde ze duidelijk seksuele opwinding.

Elk boek van mij is een lange weg naar mezelf en de mensen… Nee, de wereld is niet gemakkelijk te kennen. En ik ben geen supervrouw. Ik kom een huis binnen en we beginnen te praten over alles en nog wat, zonder voorbereide vragen. De ongedwongen loop van het gesprek geeft vrijheid. Zo ben je beter voorbereid op het onverwachte, klaar om andermans gedachtegang te volgen. Het gesprek kan een totaal onverwachte kant op gaan. Als je star vragen stelt, gaat een deel van het leven gewoon niet voor je open.

Alles was simpel zolang we met de communisten vochten. Maar daarna… 

Ik weet nog hoe we in de jaren negentig over de pleinen schreeuwden: ‘Vrijheid! Vrijheid!’ Dat schreeuwden we wel maar we wisten niet wat het was en we begrijpen het nog niet. 

Als iemand na een heel leven in een kamp vrijkomt, is hij na zijn vertrek uit het kamp nog niet vrij. Nog geen vrij mens. Hij heeft gehoord dat zoiets ergens bestaat: vrijheid. Maar wat het is, dat weet hij niet. Wij dachten dat vrijheid om de hoek lag. We waren romantici… We trokken het standbeeld van de bloeddorstige commissaris Dzerzjinski op de Loebjanka omver, sleepten de borstbeelden van bolsjewistische leiders naar de sloop… We droomden veel… We klommen uit het aquarium, want stikten haast in het water door gebrek aan zuurstof.

Maar niemand wist wat we moesten doen. Dat er tijd, heel veel tijd, nodig was om normaal te leren ademen. We waren zo naïef om te geloven dat het communisme dood was. Nee, dat was niet dood, op mijn reizen hoefde ik maar tweehonderd-driehonderd kilometer buiten Moskou te komen of ik zag overal Stalin-portretten, op ruiten van vrachtwagens en taxi’s. In gesprekken hoorde je hier en daar: Stalin zal ons helpen, als Stalin weer zou opstaan… Het land keerde terug naar waartoe het in staat was… Wat kan iemand die uit een kamp komt? Oorlog voeren.

De Stalin-machine kwam razendsnel op gang: studenten klaagden professoren aan, leraren verraadden leerlingen, geleerden werden veroordeeld wegens landverraad en spionage. Je kunt nu tien jaar cel krijgen voor een bord met ‘Weg met de oorlog!’ of voor je deernis met Oekraïense kinderen. Ik zal niet gauw mijn gesprek in de trein vergeten met een intelligent ogende Russische jongeman uit Tver. Hij schreeuwde: ‘Ik haat die rot-Oekraïners!!’ Ik vroeg: ‘Vanwaar, waarom?’ ‘Ik haat ze gewoon, punt uit.’

Vrijheid is een lange weg. Dat hebben we nu pas begrepen.

Het socialisme is voorbij, maar de mensen zijn gebleven. Beschadigde mensen. Op andere mensen is het nog lang wachten. Hoe kan iemand de mens in zichzelf redden in een wereld waarin dagelijks over een derde wereldoorlog wordt gesproken? Tegenwoordig voert de ene mens weer oorlog terwijl de andere zich op een oorlog voorbereidt. Een van mijn protagonisten, die in Afghanistan had gevochten, bekende me hoe moeilijk het was om na de oorlog weer normaal te worden, omdat je voor een deel al dood bent, dat moet weer tot leven komen. Hij vertelde hoe hij zich had gered na de oorlog: ‘Ik werd verliefd op een vrouw, kreeg een kind. Ik wou normaal worden. Ik zocht overal het normale… Zelfs geuren… Ik pakte een luier… en rook eraan, rook eraan… Ik wilde normaal worden.’

Daar gaat mijn nieuwe boek over.

Hoe red je de mens in jezelf? De eeuwige Russische vraag is: wat moeten we doen? En wie is de schuldige? Ik zoek naar woorden… Ik zoek naar woorden in een nieuwe onbegrijpelijke wereld. In ‘donkere tijden’.

Ik dank u allen voor uw steun. Voor het feit dat ik gelijkgezinden in u heb gevonden. Gelijkgezinden zijn in onze tijd een grote luxe. Ik dank u voor die luxe.

Svetlana Aleksijevitsj

9 oktober 2024 – verschenen in nr. 41De Groene Amsterdammer

Svetlana Aleksijevitsj is schrijver en onderzoeksjournalist. In 2015 ontving zij de Nobelprijs voor literatuur. Dit is de tekst van de Belle van Zuylenlezing die ze op zaterdagavond 28 september uitsprak tijdens het ILFU, het International Literature Festival Utrecht.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.