Zeitgeist (6) Shoah en Gaza

Wachten op de bevrijding

Arnon Grunberg

Van Auschwitz naar Gaza In het tweede deel van zijn zoektocht naar wat de lijn is van de ene genocide naar de andere, is Arnon Grunberg in Berlijn: „Het verleden spreekt Duits. Gepubliceerd In de NRC op 12 december 2025

https://www.nrc.nl/nieuws/2025/12/12/wachten-op-de-bevrijding-a4914556

‘Deutschland, aber wo liegt es?’ schreef de dichter en toneelschrijver Friedrich Schiller al in de achttiende eeuw. Duitsland is overal te vinden, en wie de bloedbaden in Gaza, in Israël, op de Westelijke Jordaanoever wil begrijpen, kan niet om Duitsland heen. Al was het maar omdat we onze verslaving aan Hitler nog niet hebben overwonnen. Naast Jezus is Hitler het levendigste lijk uit de geschiedenis van de mensheid. Het verleden spreekt Duits.
Op een winterse maandagochtend sta ik in Berlijn op de Bebelplatz voor het monument ter nagedachtenis aan de boekverbranding in april 1933. Hier werden toen, mede op instigatie van professoren en studentenverenigingen, boeken verbrand die de nazi’s niet zinden. Boeken van Heinrich Mann, Erich Kästner, Sigmund Freud, om maar een paar auteurs te noemen.
Ik ben hier omdat ik de reis van de ene genocide naar de volgende beter wil begrijpen, van commentaar wil voorzien – overigens niet noodzakelijkerwijs mijn eigen commentaar. Historici vergelijken, amateurhistorici doen hetzelfde, maar een vergelijking is geen gelijkstelling. Al gaat die nuance verloren in het maatschappelijk debat, wat gaat niet verloren in die beerput?

Het Mahnmal op de Bebelplatz, een monument dat een waarschuwing wil zijn, is een gat in de grond, afgedekt met glas. Door het glas zie je een lege bibliotheek. Deze maandagochtend ben ik de enige die door het gat tuurt en opeens voel ik me midden op dit grote plein een gluurder. Schaamte overvalt me en ik vlucht een café in.
Een paar maanden daarvoor was ik op een ochtend in een Duitse enclave in een voorstad van Tel Aviv, Kiryat Ono, in het appartement van de historicus Moshe Zimmermann (81), die gespecialiseerd is in de Duits-Joodse geschiedenis. In dat appartement sprak het verleden zo mooi Duits, dat ik er betoverd door raakte. Zimmermann is geboren in 1943 in Jeruzalem, zijn ouders waren Duitse Joden uit Hamburg. Ondanks zijn leeftijd heeft hij iets jongensachtigs.
Zimmermann ontvangt me met de woorden: „Bijna elke dag vraag ik me af: wat zou Adolf hiervan hebben gevonden? ‘Zie je wel’, zou hij hebben gezegd, ‘ik heb gelijk gehad. De Joden kunnen geen eigen staat hebben. Waar je ze ook heen stuurt, ze zorgen overal voor problemen’.” Hij schenkt koffie in en serveert er koekjes bij. Als ik ze niet snel genoeg opeet, zegt hij: „Eet, ik heb ze niet voor niets uit het pakje gehaald.”
Hij vertelt hoe Duitsland altijd de verspätete Nation heette te zijn, omdat het zo laat een natiestaat werd, met alle gevolgen van dien. Duitsland was te laat om mee te doen aan de koloniale verdeling van Afrika, al had het een kolonie in het hedendaagse Namibië. Daar pleegde Duitsland van 1904 tot en met 1908 volkerenmoord op de Herero en de Nama, waarbij circa 60.000 mensen werden vermoord – een generale repetitie voor de latere genocide in Europa.
„Dan is de Joodse staat de verspätete Nation, met nog meer gevolgen van dien.” Opnieuw: als we het over Gaza willen hebben, dan kunnen we niet om Duitsland heen.
Zimmermann vervolgt: „De Duitsers werden bevrijd of bezet in 1945, hoe je het ook wilt noemen, daarna zijn ze er goed in geslaagd zichzelf te heropvoeden. Met alles wat mis is gegaan, ook na ’45, is er geen reden daar al te cynisch over te zijn. Maar als wij Israëliërs onszelf niet bevrijden, wie zullen onze bevrijders zijn? En ik zeg je dat die bevrijding een bloedbad zal zijn dat wij ons amper kunnen voorstellen en waarvan de gevolgen verder zullen reiken dan alleen het Midden-Oosten, verder dan de Joden, de Israëliërs, de Palestijnen.”
Terwijl hij me uitlaat, zegt hij: „Ik ben te oud om hier weg te gaan.”
Nabij de Bebelplatz denk ik weer aan Zimmermann. Hij had niet over boekverbrandingen gesproken, maar over censuur. Toen hij werkzaam was op het Israëlische ministerie van Onderwijs had hij de curricula moeten samenstellen voor niet-religieuze scholen. Daarbij was hij op censuur gestuit: een kruis mocht, een foto van PLO-leider Yasser Arafat mocht niet. „Dat waren de jaren zeventig”, had hij gezegd, „het werd alleen maar erger.”
Onderwijs is geen wondermiddel, zie de professoren en studenten die gretig boeken verbrandden. Ergens moet het beginnen, het totalitarisme, de illiberale democratie, de theocratie, de never ending war. Er moet een punt zijn waarvan je kunt zeggen: ja, toen begon het.



Strijd over definities

In café Bonanza, Jägerstrasse, niet ver van de Bebelplatz, zit een lange man, gekleed in donkere kleren. Het is Itamar Mann (45), een rechtswetenschapper, verbonden aan de Universiteit van Haifa, gespecialiseerd in internationaal recht, vluchtelingenrecht, migratiewetgeving en mensenrechten. Zijn grootvader kwam uit Berlijn, waar hij werkte als advocaat, tot hij in 1936 naar Palestina emigreerde. De kleinzoon woont en werkt nu weer in Berlijn. Hij weet niet of en wanneer hij nog teruggaat naar Israël.
Ik wil met hem over definities praten omdat veel politieke en juridische strijd over definities gaat. Wat is genocide? Waar eindigt de Jood en begint de Israëliër, waar wordt de idealist een antisemiet, waar wordt vrijheid van meningsuiting opruiing?
Terwijl hij een americano drinkt, zegt Mann: „Er zijn definities van antisemitisme, met name de door de International Holocaust Remembrance Alliance opgestelde, die bijvoorbeeld antizionistische Joden bestempelen als antisemieten. Daarmee worden antizionistische stromingen in het Jodendom – en die hebben zolang er zionisme is altijd bestaan – buiten het Jodendom gehouden. Dat is problematisch. Want wie bepaalt wie een Jood is, wie bepaalt wie een goede Jood is?”
„Mag je Joden met nazi’s vergelijken?” wil ik weten.
„Ja, dat mag”, zegt Mann, „dat is vrijheid van meningsuiting, retoriek kun je niet verbieden. Rabin [de Israëlische premier die in 1995 vermoord werd door een Joodse extremist] was door tegenstanders voor SS’er uitgemaakt. Waarmee ik maar wil zeggen: of die vergelijkingen waarachtig zijn, is een heel andere vraag.”
Mann neemt een slok.
„Antisemitisme is haat tegen Joden an sich, zoals islamofobie haat is tegen moslims an sich. Die haat kan religieuze of biologische of etnische kanten hebben. Het vergelijken van Joden met nazi’s is niet antisemitisch, hoewel het goed mogelijk is dat antisemieten deze vergelijking maken. Yeshayahu Leibowitz, een religieuze Joodse filosoof in Israël, waarschuwde al jaren geleden dat de bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook Joodse nazi’s zou creëren; judeo-nazi’s noemde hij ze. Al deze retoriek laat ook zien dat wij – Israëliers, Europeanen, Amerikanen maar het komt ook elders voor – heel erg door de lens van dat specifieke verleden naar heden en toekomst kijken. En of wij daardoor beter zien, is de vraag.”
„Laten we het hebben over zelfdeterminatie”, zeg ik. „Heb je een land nodig voor zelfdeterminatie?”
„Dat is de vraag. Zelfdeterminatie is volgens mij de mogelijkheid het leven te leven volgens een gemeenschappelijke identiteit die zichtbaar is in het openbaar. Taal speelt dan een rol uiteraard, maar ook rituelen en de manier waarop problemen worden opgelost. Er zijn strikte individualisten die zeggen: bullshit. De staat moet nu eenmaal beslissingen nemen, daar is een staat voor, maar er zit geen werkelijke gemeenschap aan die staat vast anders dan een betrekkelijk toevallige verzameling van burgers. En die moet je niet lastigvallen met half-imaginaire en half-gemythologiseerde gemeenschappen uit het verleden. Dat is de meest liberale positie die je kunt innemen.”
„Ik heb veel sympathie voor deze positie.”
„Ja, dat begrijp ik, jouw positie is niet illegitiem. Maar het is niet míjn positie.”
Na een korte pauze zegt Mann: „In Israël had ik een gesprek met mijn therapeut. Over de vraag of ik nog een zionist was of niet.”
„Interessante vraag om met je therapeut te bespreken”, merk ik op.
„Ja, ik bespreek van alles met mijn therapeut. En voor de goede orde, deze therapeut is een Palestijn, een Palestijnse burger van Israël. Ik heb allerlei problemen met zionisme, maar ik voel een enorme affiniteit met het Hebreeuws. Een van de grote verdiensten van het zionisme is het weer levend maken van het Hebreeuws. In mijn ogen misschien wel de enige. Ik zei dit tegen mijn therapeut. Hij zei tegen mij: ‘Als je het Hebreeuws wil bewaren, en als je de collectieve identiteit van de sprekers van het Hebreeuws wil bewaren, dan ben je een zionist, maak je geen zorgen’.”
Mann lacht.
Ik ben sinds mijn zeventiende niet meer in therapie geweest, maar opeens lijkt een Palestijnse therapeut me ook wel wat.

Veel juridische strijd gaat over definities, ook politieke strijd gaat dikwijls over definities. Maar aan die definities zitten mensen vast, die vanwege definities worden vermoord of verdreven, die zich aan die definities vastklampen of zich er juist van willen bevrijden.


Westerbork

Meerduidigheid van zwijgen

In café Einstein op de Kurfürstendamm, een café waar een vlot gezelschap van alle leeftijden pogingen doet het leven ook op koude dagen te vieren, zitten helemaal achterin Mareike Mischke en Claudia Franke van PAKH.
PAKH (Psychotherapeutischer Arbeitskreis für Betroffene des Holocaust) is  een organisatie die nakomelingen van daders en slachtoffers van het Derde Rijk bij elkaar brengt. PAKH werd dertig jaar geleden door voornamelijk psychotherapeuten gesticht, maar de bijeenkomsten zijn nadrukkelijk niet therapeutisch: iedereen is er verantwoordelijk voor zijn eigen gevoelens. Misschien kom ik via hen te weten hoe toekomstige generaties over deze tijd zullen praten en denken. Of het naïef is of juist niet te verwachten dat nakomelingen van slachtoffers minder snel daders zullen worden, of dat de op zich begrijpelijke gedachte dat als het erop aankomt alleen je soortgenoten je zullen beschermen, leidt tot de jungle van het recht van de sterkste.
„We hebben alvast wat taart besteld”, zegt Claudia Franke.
Ze is moderator van de dialooggroep Berlijn, zoals PAKH het noemt, de enige met een gemengde achtergrond: ze stamt af van daders en had een Joodse grootvader. PAKH-Berlijn bestaat sinds twee jaar. Twee leden met een Joodse achtergrond zijn daar inmiddels afgehaakt, omdat ze zich alleen voelden tussen een meerderheid van nakomelingen van daders. „Soms zijn we met zijn tienen. Soms zijn het er maar vijf”, zegt Franke. „De rol van moderator geeft me de kans om alles weer samen te brengen als het alle kanten uitschiet.”
„We willen iedereen de ruimte geven”, zegt Mareike Mischke. „Maar er zijn altijd mensen die veel ruimte innemen. Als iemand te veel heeft gepraat, zeg ik meestal ‘ik heb nu een pauze nodig’.”
Franke: „Ik ben 78, ik dacht dat ik alles verwerkt had, maar toen ik meedeed kwam er een enorm verdriet bij me op, waarvoor ik geen verklaring had. Door PAKH begreep ik ook de vele mogelijkheden en manieren van het zwijgen. Zwijgen als bescherming. Zwijgen als provocatie. Zwijgen als aanval. Zwijgen als machteloosheid. De meerduidigheid van zwijgen.”
Mischke knikt. „Het is moeilijk over de grootste misdaad in de geschiedenis van de mensheid te spreken. Bij ons was er geen absoluut zwijgen, er was half-zwijgen.”
De moeder van Franke zat bij de Bund Deutscher Mädel, de meisjesafdeling van de Hitlerjugend, haar man sneuvelde in Leningrad. Mischke is met haar 44 jaar een van de jongere deelnemers, maar in de onlinegroepen zitten ook twintigers en dertigers. Haar overgrootvader, geboren in 1903, zat bij de SA en werd in 1950 veroordeeld tot een gevangenisstraf. Haar opa heeft haar de gevangenis van zijn vader in Brandenburg weleens aangewezen.
„Mijn overgrootvader was geen grote nazi”, zegt Mischke, „als SA-lid heeft hij weleens mensen in elkaar geslagen. Hij was een dader, maar geen grote dader.”
„Hoeveel jaar heeft hij gekregen?” vraagt Franke.
„Vijfentwintig”, zegt Mischke.
„Behoorlijk wat”, merk ik op. En ik voeg eraan toe: „De taart is overigens heerlijk.”
„Het proces was niet rechtsstatelijk. In West-Duitsland was het anders afgelopen. Maar ik ben ambivalent. Want ik vind het goed dat hij veroordeeld is. In 1955, aan het einde van het stalinisme, kreeg hij gratie. Toen is hij naar West-Duitsland gevlucht, waar hij nog tot 1967 heeft geleefd. Er zijn allemaal brieven van mijn overgrootvader opgedoken. Ik heb ze meegenomen.”
Uit een plastic mapje komen foto’s en getranscribeerde brieven tevoorschijn.
„Hij zat in Bialystok, Polen en Minsk, van herfst 1941 tot begin 1943. De ergste dagen van de Holocaust.”
Ze pakt het papier en begint een brief van haar overgrootvader aan haar overgrootmoeder voor te lezen: ‘De laatste dagen zijn veertienduizend Joden omgelegd. Zo’n oorlog is wreed en hard, wees blij dat je thuis bent. Hoe gaat het met oom en tante?’
Ze legt het papier weer neer. „Er zijn aanwijzingen in de brieven dat hij van de gaskamers wist. Maar wat hij precies deed weten we nog niet. In een van zijn brieven schrijft hij dat hij in zijn compagnie als ontluizer werkte. Er waren dwangarbeiders en zo, en die moesten ontluisd worden. Bialystock was voor de helft Joods voor de oorlog. En hij woonde aan de rand van het getto. In een oud café op de marktplaats. Ik ben daar geweest. Hij keek uit op het getto. Ik kan me dat nu voorstellen.”
„Helpt dat,” vraag ik, „dat je naar Bialystock gaat en dat je ziet waar hij woonde?”
„Wat helpt”, zegt Mischke, „is dat ik weet dat hij een normaal mens was. Ik weet dat hij als SA’er mensen in elkaar sloeg. Maar hij was ook een lieve vader.”
„Een lieve vader en een ontluizer”, zeg ik.
Mischke laat een foto zien van haar overgrootmoeder met de kinderen, onder wie haar opa, gemaakt in oorlogstijd.
De koffie is op, de taart is op. De dames willen blijven zitten, maar ik voel dat mijn tijd is gekomen. In mijn boekje had ik allerlei vragen staan over Israël en Gaza, maar ik stel ze niet. Voor Mischke zijn Minsk en Bialystock, 1942-1943, zo dichtbij. Wie ben ik om haar daaruit weg te rukken?
„Helpt PAKH eigenlijk?” vraag ik.
„Drie jaar geleden had ik niet met jou durven praten”, zegt Mischke.
Ik neem afscheid, als ik al sta wil ik nog weten: „Zijn er overeenkomsten tussen nakomelingen van daders en slachtoffers? Wat zien jullie, als jullie die mensen bij elkaar brengen?”
„Veel”, zegt Mischke, „maar het is anders. Het zwijgen is anders.”
En Franke voegt eraan toe: „Ik ervaar het zo, het is niet mijn schuld, maar de schaamte en schuld zijn er wel degelijk, dat is zo raar, juist omdat die schaamte niet van mij is, is ze er zo intens.”
Mischkes hand rust nog op het plastic mapje met de brieven en de foto’s, alsof ze haar overgrootvader niet wil, niet kan loslaten.
En als wij onszelf niet bevrijden, wie zullen onze bevrijders zijn? had Zimmerman gevraagd.
De ochtend na de taart ga ik terug naar het monument voor de verbrande boeken. Ik schaam me dat ik me eerder schaamde voor mijn interesse in dit specifieke verleden. Dat turen naar een met glas afgedekt gat in de grond leek mij die ochtend exemplarisch voor die interesse. Ietwat ongepast. Het verleden, recent en minder recent, als peepshow.
Er staan wat Amerikaanse toeristen om het gat. Een vrouw roept:  „Als je zo gaat staan zie je het goed!”  Ze klinkt zo enthousiast dat je zou denken dat ze oog in oog staat met de Mona Lisa.
Ik vraag me af of ik iets gemist heb. Als ze weg zijn kijk ik nog eens goed. Maar ik heb niets gemist. Lege boekenplanken.

Over dit artikel
Dit is het tweede deel van een maandelijkse serie waarin schrijver Arnon Grunberg plaatsen bezoekt die een historische betekenis hebben voor de aanloop naar de genocide in Gaza.
Bron:
https://www.nrc.nl/nieuws/2025/12/12/wachten-op-de-bevrijding-a4914556

kamp-struthof-natzwiller-17-juli-2009