bron:
Libbrecht, U., Inleiding Comparatieve filosofie IIIB. Wetenschap, Zen en Theologie, Assen 2005 (Van Gorcum) Libbrecht, Ulrich, Ierse meditaties. Naar een nieuw pantheïsme, Antwerpen Apeldoorn 2017, (Garant uitgevers)
Deze tekst van Libbrecht wordt hier meestal weergegeven zonder voetnoten die wel in de tekst zelf zijn opgenomen.

12.6 Complementariteit en Kunst
We leggen er de nadruk op dat de complementariteitsdynamiek alleen werkt op het transcendente niveau, omdat in de immanentie kennis en beleving één zijn, en er dus geen complementariteit bestaat. Als ze wel bestaat is dit alleen in onze denkschema’s over het immanente, en deze zijn uiteraard zelf transcendent.
12.6.1 De discontiue sprong
1. Definitie: een ‘transcendente oversprong’ is een plotse transformatie van een S↔︎O Sltuatie in een:S=O situatie. We kunnen ze grafisch als volgt symboliseren (Zie figuur 66):
Een goede metafoor is die van een halfdoorlaatbaar membraan, dat normaal weerstaat aan de druk, maar als deze té hoog wordt. de vloeistof begint door te laten. Ook de weg van een synaps in een zenuwbaan is een verklarend mechanisme.
De energie die zich concentreert in de S=O ervaring deconcentreert bij overgang naar S↔︎O, als gevolg van de druk tegen de tamas-asymptote.3188 In de praktijk kent dit dat de bewustzijnsconcentratie in de directe ervaring afneemt als gevolg van analytische ingesteldheid. Deze laatste wordt tot aan de grens van haar vermogen gedreven, waardoor ze door de asymptote ‘tunnelt’.3189

fig. 66
2. Het mechanisme van de oversprong schijnt een kosmologische wet te zijn: er is discontinuïteit in de stroom van energie, bestaande uit hyperpolarisatie, 3190 waardoor actiepotentiaal ontstaat, en oversprong.3191 Wij kunnen de werking van deze wet op verschillende niveaus vaststellen. Op materieel gebied is de energie geen continue stroom, maar verloopt in stoten, 3192 zoals bij een synaptische verbinding. Dit doet zich voor op fysiologisch vlak, zoals bij de synapsen van de neuronen, 3193 of op biologisch vlak, zoals in de oversprong-gedragingen van Tinbergen.3194 Maar voor een filosofische antropologie is het psychisch niveau het belangrijkste: een opgedreven analytisch spanningsveld, ontlaadt in de schepping van een nieuwe archè (a). Dit analytisch spanningsveld is gekenmerkt door het feit dat wij, omwille van de asymptotische situatie, de analyse opdrijven, zodat het veld hoe langer hoe ijler wordt. Aangezien we nooit het doel van de totale analyse, omwille van de asymptotische functie, kunnen bereiken, voelen we ons verward en onbehaaglijk door de praktische quasi-lege conceptualisatie, die contact verliest met de fenomenaliteit, d.i. met de ervaringsdimensie van het leven. Een goed beeld van deze situatie is: wanneer we materie tegen een vaste wand persen, resulteert dit in de verspreiding en verdunning van de materie. Maar terzelvertijd wordt een sterke druk op de wand uitgeoefend (een hoog potentiaal), zodat een deel van de materie door de muur dringt (situatie a). Omwille van dit verdunde ervaringsveld, ontstaat een gevoel van onbehagen (vergelijkbaar met ademen in ijle lucht), en een gevoel van verveling,3195 leidend tot onverschilligheid.
Een goed voorbeeld is het ontstaan van nieuwe theorieën in de wetenschappen (bv. de linguïstiek): zolang men de hele theorie kan overzien op synthetische Wijze, is er een collectief enthousiasme (dat de theorie zelfs tot een mode maakt, waarover iedereen wil meepraten); maar, naargelang de analyse vordert, verdwijnt het enthousiasme (en de theorie demodeert).
noot: 3195 De zogenaamde ‘Langeweile’. Cf. Historisches Wörterbuch der Philosophie, Bd. V, pp. 28-32. De omschrijving van Kant is nog altijd geldig: “Anekelung seiner eigenen existenz aus der Leerheit des Gemüths an Empfindungen, zu denen es unaufhörlich strebt” [“Walg van zijn eigen existentie uit de leegte van het gemoed aan ervaringen, naar dewelke het onophoudend streeft.] Voor Heidegger openbaart deze ‘Langeweile’ het zijnde in zijn totaliteit. In Was ist Metaphysik?: “Freilich sieht es so aus, als hafteten wir gerade im alltäglichen Dahintreiben je nur an diesem oder jedem Seienden, als seien wie an diesen oder jenen Bezirk des Seienden verloren. So aufgesplittert der Alltag erscheinen mag, er behält immer noch das Seiende, wenngleich schattenhaft, in einer Einheit des ‘Ganzen’. Selbst dann und eben dann, wenn wir mit den Dingen und uns selbst nicht eigens beschäftigt sind, überkommt uns dieses ‘im Ganzen’, z.B. in der eigentlichen Langeweile. Sie ist noch fern, wenn uns lediglich dieses Buch oder jenes Schauspiel jene Beschäftigung oder dieser Müssiggang Iangweilt. Sie bricht auf, wenn ‘es einem langweilig ist’. Die tiefe Langeweile, in den Abgründen des Daseins wie ein schweigender Nebel hin — und herziehend, rückt alle Dinge, Menschen und einen selbst mit ihnen in eine merkwürdige Gleichgültigkeit zusammen. Diese Langeweile offenbart das Seiende im Ganzen.” Wegmarken, pp. 109 vv. (…)
Op dit eigenste moment, kondigt het mysterie zich aan binnen het logische model van de realiteit. Deze ‘verrijzenis van het mysterie, deze uiteindelijke overwinning van het zijnsmysterie is goed bekend in alle wetenschappen: fysica, astronomie, biologie, geneeskunde, linguïstiek – het uit zich plots op het ogenblik dat we ons realiseren dat we het andermaal niet weten. (Ik herinner me levendig het linguistisch enthousiasme rond de transformationeel-generatieve grammatica van Chomsky,3196 die de uiteindelijke sleutel tot het geheim van de taal in handen bleek te hebben. Maar naarmate de analyse vorderde en wij de theorie tegen de muur van de levende taal drukten, werd zij hoe langer hoe ijler, en wij hoe langer hoe minder enthousiast … (gelukkig voor Chomsky had hij Vietnam nog). Wanneer we een zuivere wetenschap opbouwen, en daarbij in de regel uitgaan van een gissen-en-missen technologie, moeten we object en subject van elkaar proberen los te haken. De gevolgen van deze disconnectie zijn spanningsvelden. Op de eerste plaats een logisch spanningsveld: het wordt hoe langer hoe moeilijker de consistentie van het systeem te behouden. Het gebeurt zelfs dat de grondslagen van de logica in vraag gesteld worden. zoals in de kernfysica (de waarde van de logica ligt niet alleen in haar consistentie, maar ook in haar toepasbaarheid), in verband met causaliteit, identiteitsbeginsel, enz.3197 Deze disconnectie brengt ook een psychisch spanningsveld voort: hoe verder de wetenschap zich terugtrekt uit het ‘dagelijks leven’, hoe zwaarder ze onze mentale vermogens belast. Omdat slechts enkelen van ons (en ik heb het alleen over de intellectuelen) nog thuis zijn in de meest geavanceerde wetenschap, ontstaat ook een sociaal spanningsveld, dat zichzelf uit in een drukkende aliënatie — wij moeten meer en meer leven met zoveel instrumenten die wij nooit zullen kunnen begrijpen, zodat onze relatie ermee meer en meer magisch van aard wordt — magie is immers gebaseerd op ongrijpbare causale relaties.
Ontlading van het energetisch veld en oplading in een nieuw archè, betekent dat een oerervaring van het universum in zijn totaliteit plaats grijpt – deze ervaring is volkomen origineel. Aangezien het hier om een eenheidservaring (S = O) gaat, is het feitelijk een ‘religieuze’ ervaring. We noemen dit het religieus (of mystiek) moment van de wetenschap.
‘Religie’ is hier herleid tot zijn etymologische betekenis, hetzij ‘religare’, herbonden worden aan het mysterie, of ‘relegĕre’, herverzameld worden in zijn oorspronkelijke eenheid (omdat deze idee van het religieuze moment van de wetenschap wellicht vreemd overkomt, lichten wij dit even nader toe). Aristoteles wist reeds dat ‘verwondering’ het begin van het wetenschappelijk onderzoek is.3198 Het begrip Θαυμαξω, dat hij hiervoor gebruikt, is afgeleid van Θαῡμα wonder. Hoewel Aristoteles de verwondering als een methodologische aanzet tot onderzoek bekeek, mogen we toch het woord ‘wonder’ niet uit het oog verliezen. We worden in feite opnieuw geconfronteerd met het mysterie;, nadat ons analytisch werk ons hiervan weggetrokken had (het is spijtig dat de wetenschap thans meer voortgedreven wordt door arrogantie en agressie). Dit verklaart de oude idee dat wetenschappelijke vooruitgang afhankelijk is van ‘in-spiratie’ – en dit is in feite een religieus concept.
Het is duidelijk dat deze ingenieuze momenten in de ontwikkeling van de wetenschap invloedrijker zijn dan nauwgezette analyse.3199 Anderzijds is het ook waar dat, aangezien de nieuwe archè de meest fundamentele principes van de traditionele wetenschap (ruimte, tijd, causaliteit, … ) aanvalt, ze aanvankelijk psychologisch en sociologisch onaanvaardbaar is, en grote weerstand oproept, zoals het geval was bij het copernicaanse wereldbeeld, de evolutie, de idee van kosmisch leven, … Deze aanval op de gevestigde waarheid ontstaat niet uit oppositie tegen de traditionele wetenschap, en kan niet verklaard worden door een dialectisch mechanisme. De nieuwe archè is in feite een moment van verlichting, dat ontstaat uit een intense ervaring van het mysterie van het bestaan en niet uit de logische inconsistenties van het oude systeem.3200″ Vandaar dat ik dit beschouw als een complementaire oversprong. Historisch gesproken, is de transitionele fase tussen systeem A en B gekenmerkt door een gecompliceerde vermenging van een hypergeanalyseerd veld en een synthetiserende archè.

fig. 67
Bijvoorbeeld: de copernicaanse archè naast de ptolemeïsche analyse. Na de oversprong, blijft het analytisch veld nog lang van kracht — vooral door het onderwijs —, maar op zeker ogenblik begint het te verzwakken en geleidelijk te verdwijnen. Nochtans blijven restanten gedurende eeuwen bewaard in het theologisch denken, waar de argumentatie zeer vaak ontleend wordt aan oudere wetenschappelijke systemen Het is opvallend dat er geen theologie (en eigenlijk ook geen filosofie) is die de gegevens van de moderne fysica probeert te integreren.3201
Deze theorie kan ook herschreven worden in de taal van Thomas Kuhn’s The Structure of Scientific Revolutions.3202 Wat Kuhn verstaat onder perioden van “normale wetenschap” zijn de fasen A: B, … die langzaam ontwikkelen door het onderzoekswerk van een groep geleerden die rotsvast in hetzelfde paradigma gelooft. Wij leggen meer de nadruk op de steeds verder doorgedreven analyse, die. de hele theorie ‘tegen de muur drukt’ waardoor ze almaar ijler wordt en haar creatieve kracht verliest — de onderzoekers zijn afgedreven naar de periferie van het systeem. Daardoor moet vroeg of Iaat een inconsistent detail aan het daglicht komen. Dan verliest het team zijn belang en treedt het genie naar voor: er bestaat geen collectieve oversprong. Vandaar dat de wetenschappelijke gemeenschap van deze oversprong, die de rustige gang van zaken verstoort en gevestigde waarden en posities aantast, niets moet weten. Deze overgangssituatie noemt Kuhn “crisis”.
Welke zijn de ontologische implicaties van deze complementaire oversprong? Er is eigenlijk geen tegenstelling tussen wetenschap en religie, omdat beide andere gezichtspunten innemen ten opzichte van de realiteit.3203 Kant heeft reeds aangetoond dat de zuivere rede geen zinnige uitspraken kan doen over het mysterie van het bestaan3204 – het mysterie is niet het zijn. De fameuze “coïncidentia oppositorum” (Cusanus)3205 toont alleen aan – en Kant heeft dit bewezen – dat het mysterie niet aan de logica van de rede is onderworpen. Het mechanisme van de wetenschappelijke vooruitgang is voor mij mystiek van aard, omdat confrontatie met het diepe mysterie van het bestaan verwondering doet ontstaan, en dit de hefboom van de wetenschappelijke ontwikkeling is. Ontologisch betekent dit dat de wereld van het zijn, vrij bruusk wordt omgezet in een wereld van niet-zijn. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een astronoom, die zijn nuchter en zakelijk onderzoek doet, niet vaak plots overweldigd wordt door het enorme mysterie, dat zijn studieobject is. De stoerdoenerij van vele wetenschappers is mij niet onbekend, en het behoort tot de bon ton te doen alsof men geen emotionaliteit kent. Maar, enkele abnormale computermensen daargelaten, weet ik dat de gevoelloosheid van methodologische aard is, en niet echt. Aristoteles wist wel beter.
We kunnen het oversprongmechanisme aldus symboliseren:
[S↔︎O] →{S=O] →(S↔︎O]…
Het is dus niet zo dat het object van de wetenschap getransformeerd wordt in het object van de mystiek (omdat voor mij de wereld Gods buitenkant is, zijn wetenschap en religie op hetzelfde gericht, namelijk op het Al). Dit object blijft onveranderd en één. Maar mijn positie als subject wijzigt zich van ego naar non”ego of an-ātman. In het geval ik ‘ego’ ben, ontstaat de relatie-, en daardoor wordt het object de rationele wereld; maar in geval dat ik ‘non-ego’ ben, wordt de relatie =, en daardoor wordt het object mysterie. De eenheid van het object is een vreemde stelling, omdat wij traditioneel totaal vast zitten op het God-wereld dualisme, en God zelfs filosofisch nodig hebben omdat wij menen de wereld causaal te moeten verklaren. Als rigoureus monist neem ik maar één werkelijkheid aan, en ik wens die niet zedig als het Zijn aan te duiden, om heimelijk het dualisme te bewaren. “Deus sive Nature” (Spinoza) is zelfs in deze identificatie nog dualistisch. ‘God’ is voor mij geen “wezen”, geen “zijn der zijnden”, maar een naam (die ik heilig) voor het universeel proces, dat ik, als subject, alleen maar ‘lezen’ kan vanuit drie verschillende standpunten: als natuur, als rationaliteit, als mysticiteit. Ik geloof dat het christendom, vooraleer het theologie werd, dit ook zo heeft gezien. 3207 Maar ons substantiedenken heeft ons het Al doen denken als een ding, voorzien van attributen als oneindig, almachtig, alomtegenwoordig, … die we zelf niet begrijpen. Deus sive logos sive natura heeft geen attributen, hij is de werkelijkheid. En van die werkelijkheid ben ik een deel, meer nog: ik ben die werkelijkheid —want ze heeft geen delen, alleen aspecten—. ik ben God,3208 logos en natuur. Ik ervaar in mezelf de dynamiek van de Grote Werkelijkheid. (Als dit pantheïsme is, dan vraag ik me alleen af wat het Al (παν) anders kan zijn dan God (θεοϚ) — laten we God niet beledigen door te beweren dat de wereld niet tot zijn wezen behoort. En hoe God meer zou zijn dan het Al, gaat mijn verstand te boven).
Door mijn subjectieve dynamiek verandert mijn positie ten aanzien van de ultieme identiteit Numen =logos= natuur, en lees ik het Al vanuit telkens andere aspecten. De subjectieve transcendente aspecten (ad-spicěre, kijken naar) zijn door een oversprongmechanismen.— zoals hierboven beschreven— verbonden. Dit wil zeggen dat de spanning van het zijn zich altijd ontlaadt in niet-zijn, de spanning van het niet-zijn in zijn,. Dit lijkt op het eerste zicht een hegeliaans dialectisch mechanisme, maar dit is schijn, die het gevolg is van de miskleun die de term ‘niet-zijn’ eigenlijk is. Maar het woord is zo ingeburgerd, zowel in de westerse mystiek als in de oosterse filosofie, dat het moeilijk te omzeilen valt Maar als men voor ogen houdt dat ‘niet-zijn’ de toestand van geconceptualiseerde ervaring is, begrijpt men het zeer positieve karakter van het niet-zijn. In feite is de mens een wezen dat transcendente ervaringen ondergaat, die hij afwisselend conceptualiseert en deconceptualiseert, omdat concepten gemakkelijk een eigen bestaan gaan leiden en de beleving doden.
In de praktijk betekent dit dat religie als systeem zich tot een hoger niveau ontwikkelt met behulp van de wetenschap.3209 Het wetenschappelijk proces reveleert het mysterie: hoe meer kennis we verzamelen, hoe meer we geconfronteerd worden met het zich terugtrekkende “Umgreifende” (K. Jaspers).3210 Zolang de sterren niet meer zijn dan Lichtende punten aan het hemelgewelf, kunnen ze ons misschien door hun schoonheid een beetje ontroeren, maar de moderne astronomie heeft ons pas intiemer in contact gebracht met het kosmische mysterie. De relatie tussen een archè en haar uitgebreid wetenschappelijk spanningsveld is een continue functie, die uitgaat van een archè en zich ontwikkelt tot aan haar spanningslimiet. Wij kunnen de historische ontwikkeling interpreteren aan de hand van dit model (dat ik realistischer vind dan het dialectisch model). Historisch gesproken zijn we tot nu toe al door enkele fasen gegaan. Uitgaande van een oermonisme (en geen oermonotheïsme)3211, dat ons als mana-ervaring bekend is, ontwikkelt de beschaving zich in een polytheïsme. Dit was in feite de eerste wetenschap — niet te verwarren met technologie—, omdat ze (mythologische) theorieën opbouwde om de fenomenaliteit te verklaren. Er greep een plotse oversprong plaats naar oermonotheïsme (het duidelijkst in het Jodendom), vertrekkend vanuit deze eerste mystieke intuïtie, begon men de wereld van God los te koppelen [S↔︎O), en was in staat deze te analyseren vrij van mystieke ‘causaliteit’. Dit was de geboorte van de ‘wetenschap’ in Griekenland. De volgende oversprong resulteerde in een gedeconceptualiseerde God, een mystieke God, die zuiver Niet-zijn was. Dit proces is in het westen nog steeds aan de gang, en is nog absoluut niet algemeen aanvaard, zodat het zelfs door religieuze machten wordt verworpen. Het zal ons in een continue evolutie brengen tot zuivere wetenschap, niet in de fenomenale, maar in de mathematische zin (zoals reeds blijkend in de moderne fysica).
Bij de individuele ontwikkeling werkt het mechanisme niet automatisch. Alhoewel een groep mensen in hetzelfde culturele patroon leeft, zijn er zeer grote verschillen tussen de individuen onderling. Er zijn inderdaad veel mensen die niet representatief zijn voor de cultuur waarin ze leven, al zijn ze anderzijds toch marginaal binnen deze cultuur. Sommigen onder hen zijn ééndimensionaal en leven alleen maar in een S↔︎O of een S=O situatie. Wij kunnen dus samenvattend stellen dat er een Gausse spreiding is binnen een bepaalde beschaving:

fig. 68
a = eenzijdige wetenschappers
b = evenwichtige types
c = eenzijdige mystiekers
In de situatie b zijn er verschillende niveau’s: onderaan (b1) vindt men de doorsnee mens, die een zuiver produkt van zijn eigen Wereld is; bovenaan (bn) vinden we de mensen die wetenschappelijkheid van het hoogste niveau met religiositeit van het hoogste niveau in evenwicht weten te houden. Evenwicht betekent dus helemaaI niet: doorsnee. Anderzijds zijn er in elke beschaving extreme types (a en c). Het is een probleem voor de sociologie uit de maken welke van deze types bepalend is voor een beschaving. Maar wellicht heeft Aboul-ala al-Maari gelijk, als hij beweert: Les habitants de la terre se divisent en deux, ceux qui ont un cerveau, mais pas de religion, et ceux qui ont une religion, mais pas .de cerveau.”3212 Indien het mechanisme dat we hierboven beschreven hebben automatisch zou werken, zouden alle mensen tot de verzameling (b1… bn) behoren, en zou ook iedere weteenschapper een religieus mens zijn. Aangezien dit niet het geval is, moet er een blokkeringsmechanisme bestaan — een soort mentale verharding. Deze mentale verharding, die een natuurlijk mechanisme blokkeert, vindt haar ontstaan in een interactie tussen individuen en hun gemeenschap, in de structuur van de macht. Mathematisch gesproken, moet de macht in een democratisch land verdeeld zijn in een Gausse spreiding, en moet de gemeenschap een b-gemeenschap zijn. Nochtans is de interne spreiding van de macht in een gemeenschap absoluut met mathematisch. De extreme a- en c-. mensen hebben een sterke invloed op de b-mensen, omdat zij beiden α-mensen, d.i. leiders zijn. Omwille van hun wetenschappelijke kennis of religieuze macht, zijn zij in feite de moderne magiërs in een wereld van aliënatie beïnvloeden deze α-mensen ten sterkste de structuur van de macht. Deze structuur wordt gerepresenteerd door politici, wier macht eigenlijk een schijnmacht is. Zij begrijpen de wetenschap en de technologie inhoudelijk niet, en zijn verplicht zelf op de wetenschappers te steunen. Nochtans; een eenzijdige wetenschapper voelt zich niet afhankelijk van waarde-oordelen, en wantrouwen in zijn eigen wetenschap zou een zelfcontradictie zijn. Vandaar dat de informatie die hij aan politici verschaft nooit negatief is en ook niet kan zijn. De inverse situatie was typerend voor de macht van de Kerk in de Middeleeuwen. Steunend op geopenbaarde waarheden — hetgeen inhoudt dat ze niet individueel verifieerbaar zijn — verhardde zij de geesten en blokkeerde de religieuze evolutie. Zij hield de ontwikkeling van de wetenschap tegen en schiep een ongunstig klimaat voor haar evolutie. Politici moesten altijd rekening houden met de grote macht van de Kerk, die het verschrikkelijke middel van het anathema in handen had.
Aangezien de extreme a- en c- vleugels het algemeen beeld van een maatschappij bepaalden, en aangezien zij elkaar opvolgden in de loop van de Europese geschiedenis (Griekse wetenschap -christelijke religie – moderne wetenschap), ontstond de idee van de oscillerende dynamiek van de geschiedenis (Hegel). De ideale situatie zou die zijn waarbij de macht in het centrum zou liggen, waar we de evenwichtige leiders aantreffen. Dit is de enige werkelijk democratische situatie. Nochtans zal het altijd uiterst moeilijk blijven voor het centrum om controle te behouden over de extreme vleugels, precies omwille van hun enorme macht.
De reeks van S – O eenheden, met elkaar verbonden door oversprongen is virtueel oneindig. Dit betekent dat het mysterie van het bestaan nooit zal verklaard worden – hetgeen inderdaad overeenstemt met de idee dat een mysterie uiteraard nooit kan gekend worden. Deze idee is filosofisch beschreven als het “Umgreifende” door Karl Jaspers.3213 Ze werd ook evident in de moderne fysica, waar de uiteindelijke zijnsgrond zich altijd maar verder terugtrekt.3214 Het mysterie (soms ‘God’ genoemd) wordt geboren uit het universum. Dit betekent niet dat God an sich moet beschouwd worden als een product van de evolutie — de spiritualisatie — van het universum, maar dat God geactualiseerd wordt als grond van de mystieke ervaring. Niet God als dusdanig ontvouwt zich — als men God als absoluut beschouwt, heeft zulke idee geen zin — maar de mystieke ervaring is het resultaat van de evolutie: ‘God’ reveleert zichzelf meer en meer in het universum — niet als kennis maar als ervaring. Niet alleen kennis is een wijze van informatie, dat geldt ook voor de ervaring. In onze dialectische levenswijze geloven wij dat de wetenschap automatisch evolueert, en daarbij de religie meer en meer onderdrukt, omdat wij religie nogal graag als een restfactor van rationaliteit beschouwen. Nochtans is revelatie een proces dat zichzelf in de mens realiseert door een interactie van wetenschap en religie, die onze informatie over het bestaan doet toenemen. Het concept ‘God’ lijkt mij als rationeel gegeven weinig nuttig, zodat wetenschap atheïstisch moet zijn. Maar het mysterie openbaart zich niet alleen in mij — wat het ook in de dieren doet—, maar ook aan mij: dit is zijn informatieve dimensie.
Ik vraag me af of het discontinue oversprongmodel niet ook bruikbaar is om het mechanisme van de evolutie te begrijpen. Een van de meest wonderlijke verschijnselen is de catastrofale manier waarop een species als het ware ineenstort — en waarbij men zelfs kosmische oorzaken als reusachtige meteoren ter verklaring gebruikt—, en een andere in een razend tempo de hele aarde inneemt. Een van de moeilijkste problemen is ongetwijfeld de Cambrische explosie,3215 waarbij na het zeer lange pre-Cambrium met geringe organische diversiteit de curve plots logaritmisch wordt, en dan weer begint af te zwakken (de zogenaamde sigmoidale curve). De vraag is natuurlijk of deze curve continu is, zoals men ze gewoonlijk voorstelt, of een discontinue oversprong vertoont. Het ontstaan van de meercelligen betekent in feite een reorganisatie van de beschikbare materie in nieuwe vormen, die in staat zijn meer kosmische energie te binden. Eens de oversprong gebeurd, is de ontwikkeling explosief en verloopt ten koste van de vroegere organisatievormen. Nu voel ik me niet bevoegd daar gedetaillleerd op in te gaan” maar ik durf het toch aan een bedenking te maken bij het ontstaan van de mens. Wat de schedelinhoud betreft, verloopt de curve vanaf de Ramapithecus tot aan de Australopithecus in zeer traag stijgende lijn.3216 Dan wordt de curve over Homo erectus tot Homo sapiens exponentieel. Het is duidelijk dat met de mens ook de aarde een volkomen reorganisatie ondergaat: de mens heeft in de loop van enkele duizenden jaren een groot deel van de biomassa opgeëist, hij heeft de andere levende wezens tot voedselbasis gereorganiseerd en de nutteloze uitgeschakeld, hij heeft zonne-energie, die hem gedeeltelijk als vrije energie ter beschikking staat gebonden aan nieuwe patronen. Deze ontwikkeling is zo snel gegaan, dat zij uitstekend past in het oversprongmodel: het leven is uitgestreken over de hele aarde, alle beschikbare ruimte is ingenomen zodat er voor een nieuwkomer geen plaats is. Maar als deze over een hoger energiepotentieel beschikt, ‘eet’ hij het heersende leven op. Dat is de mens nu met de dieren aan het doen. Maar dezelfde wet zegt dat, als hij eenmaal de hele aarde heeft opgevuld, zijn expansiedrang stilvalt, en hij zijn eigen dynamiek moet onderdrukken om te overleven. Hij zal zich daarom moeten overorganiseren, en dat proces is reeds in de steden begonnen. Het leven verliest zijn vitale kracht en geraakt meer en meer verdund .
bron:
Libbrecht, U., Inleiding Comparatieve filosofie IIIB. Wetenschap, Zen en Theologie, Assen 2005 (Van Gorcum) Libbrecht, Ulrich, Ierse meditaties. Naar een nieuw pantheïsme, Antwerpen Apeldoorn 2017, (Garant uitgevers)
pag. 842-852

12.6.2 De verbeeldende ervaring
Het woord ver-beeld-ing moet !n zijn etymologische betekenis begrepen worden van ‘voorstellen met beelden’, en met van zich inbeelden (φαντάϚειν).
De rationele functie kan alleen opereren met beelden (afbeeldingen, symbolen, tekens, woorden). Aangezien de levende realiteit te complex is om gedacht te worden, reduceert ze deze tot een vereenvoudigde voorstelling. Dit betekent dat alle denken in feite metaforisch is. μεταΦορειν betekent eigenlijk iets overbrengen naar elders, naar iets anders. Denken moet noodzakelijk de werkelijkheid overbrengen naar een vereenvoudigde afbeelding. Dit metaforisch karakter van het denken wordt duidelijk aangetoond in de mythologie, die in feite de oudste ‘wetenschap’ is, want zij probeert de fenomenaliteit te verklaren. In de zuivere wetenschap worden de beelden meer en meer herleid tot abstracte concepten, maar dit is nog altijd ver-beeld-ing van de werkelijkheid (zelfs wiskundige tekens zijn beelden). Dit ver-beeld-end denken is fundamenteel in de menselijke psyche: beelden, woorden, klanken, gebaren … zijn veel ouder dan abstract denken. En het schrift — dat thans het hele domein van de kennis beheerst, en waarzonder alle kennis efemeer zou zijn of strakke mondelinge en onkritisch-sacrale overlevering —, ontstaat als af-beeld-ing. Dit is ons het best bekend uit China, waar we de ontwikkeling van het afbeeldend schrift doorheen de tijd kunnen vervolgen en zien hoe het steeds sterker in de richting gaat van abstract denken, maar ook daar nog met metaforische tekens werkt. Alle tekeningen zijn analytisch, omdat we toch steeds de onderscheidbare delen van een figuur moeten voorstellen. Zelfs wanneer bijvoorbeeld een dier zichzelf presenteert als een ‘Gestalt’, kan het niet getekend worden als een ‘Gestalt’. Chinese karakters bestaan altijd uit meerdere lijnen – op een paar uitzonderingen na — en zijn dus samengesteld. Wanneer men abstracte noties tekent wordt de voorgestelde idee geanalyseerd.3217 Een andere manier om abstracte ideeën voor te stellen is concrete beelden gebruiken en ze opnemen in een context die aantoont dat ze abstract bedoeld zijn (zo vb. zegt Tao-te-ching “vrouwelijk dier”牝 om “vrouwelijkheid” aan te duiden. Het begrip yang wordt voorgesteld door 陽, zonzijde van de vallei). Op het transcendente niveau is de enige manier om te communiceren die van de ‘ver-beeld-ing’. Op het niveau van de immanentie bestaan er verschillende woordloze wegen van communicatie, die ook bij de mens nog hun belang behouden hebben. Directe ervaringen kunnen eigenlijk niet in heelden beschreven, die in een één-éénrelatie tot de werkelijkheid staan, en zijn daarom niet communicatief in de abstracte zin (zoals in de wetenschappen).
Nu is het leven vol ervaringen, misschien is het zelfs alleen maar de som van die ervaringen. De mens heeft er een sterke behoefte aan deze ervaringen uit te drukken. Deze behoefte vindt misschien haar verklaring in de psychische druk die uit de ervaringen zelf voorkomt. Wij kennen, bijvoorbeeld, deze druk zeer goed wanneer we muziek beluisteren, en we voelen — zelfs fysisch — het vrijkomen van de emoties als de druk tot een einde komt. Deze expressie van ervaringen is altijd communicatief, maar meestal beperkt tot een kort vrijlaten van gevoelens, waarna de psychische balans hersteld wordt. Nochtans zijn er zeer diepe ervaringen, die lange tijd duren, of zelfs recursief zijn. Meestal zijn we niet in staat deze emoties te ventileren, en blijven ze ‘ronddraaien’ in onze psyche. Ze kunnen de mens zelfs tot krankzinnigheid brengen, zoals blijkt uit de levens van vele grote kunstenaars. Wij kunnen deze ervaringen niet communiceren aan anderen, omdat wij geen taal hebben om hen in uit te drukken (dit in scherpe tegenstelling tot de wetenschapper). Deze sterke ervaringen zijn authentiek, omdat ze niet gesimuleerd kunnen worden — zoals zoveel ‘gevoelens’ uit het dagelijks leven —, zij hebben een dwingend karakter, en lossen zich niet gemakkelijk op.
Nu zijn sommige mensen in staat deze gevoelens uit te drukken in een uitgestelde communicatie.3218 Dit betekent dat de luisteraar/toeschouwer afwezig is, en zelfs onbekend. Dergelijke mensen noemen wij- met een wat ongelukkig woord, dat te veel nadruk legt op ‘kunnen’ — kunstenaars. Kunst steunt op de eerste plaats op authentieke ervaringen. Waar deze afwezig zijn kunnen wel veel vormexperimenten ontstaan, die vaak uit zijn op schokeffecten, maar geen kunst Een kunstenaar heeft ongetwijfeld een technische vaardigheid nodig in het ‘ver-beeld-en’ van zijn eigen ervaringen. 3219 Het is vanzelfsprekend dat hij de techniek van schilderen, componeren, enz. moet bestuderen. Deze technieken kunnen op rationele wijze beschreven worden — zo is muziek ongetwijfeld een in grote mate mathematische techniek. Bijgevolg kunnen ze aan anderen onderwezen worden — zelfs aan diegenen die geen artistieke talenten hebben (er is niet meer vereist dan een zekere technische aanleg). Reeds Pindaros leerde dat de artistieke gave van de goden komt. maar dat de vaardigheid door eigen inspanning tot ontwikkeling kan gebracht worden.3220
Het meest mysterieuze talent van de kunstenaar ligt in zijn scheppingsvermogen. Dit is een mysterieus vermogen, dat door de ‘Hemel’ slechts aan weinigen is gegeven. Precies omwille van dit mysterieuze aspect werd het reeds in de Odusseia3221 (VIII) of in de Theogoneia3222 (22 vv) als van goddelijke oorsprong aangezien. Wij die niet langer geloven dat de inspiratie van de goden komt, spreken over genialiteit, daarbij vergetend dat genius als grondbetekenis heeft: geleigeest, beschermgeest. In China sprak men in dezelfde zin over ‘bevel des hemels’, waarij hemel identiek is aan de kosmos — een kosmos die al zijn mogelijkheden actualiseert, en daarmee aan elke mens een specifiek en eenmalig lot (ming) toewijst. Of liever: dit uit de karmische werking laat ontstaan. Aangezien elke mens een dergelijk eigen ‘bevel’ heeft, is elke mens een genie. Dit is ook wat Louis Lavelle zegt in L’ Erreur de Narcisse 1963. Tous les hommes ont du génie s’ils sont capables de découvrir Ieur génie propre. Mais là est Ie difficile: car nous ne faisons guère que Jalouser autrui, l’imiter et chercher à Ie dépasser, au Iieu d’exploiter notre propre fonds.”(p. 123). Maar tegenwoordig spreekt men liever over talent, en behoudt het begrip genie voor de uitzonderlijk — en vaak eenzijdig begaafden. Maar dan stelt zich de vraag naar de oorsprong van genialiteit nog veel scherper en het antwoord blijft ons nog meer verborgen. Als men alles wil herleiden tot de genen, mag men niet uit het oog verliezen dat het genoom slechts een codering is van een uitgangssituatie. (Ook Schopenhauer heeft geprobeerd een somatische grondslag voor de genialiteit te beschrijven. 3223 Bijna 200 Jaar later, kunnen wij alleen aanmanen tot grote voorzichtigheid met dergelijke wetenschappelijke verklaringen.). “Der Genius zählt zu den grossen Geheimmissen des Menschentums. Alle Bemühungen, sein Wesen zu ergründen, beginnen und enden in der Metaphysik, in der philosophische Überlegung, alle Versuche, das Geheimnis seines Seins lebensgesetzlich erfassen sind Scheitern verurteilt.” [“Het genie behoort tot de grote geheimen van de mensheid. inspanningen om zijn wezen te doorgronden, beginnen en eindigen in de metafysica, en de filosofische overweging; alle pogingen om het geheim van zijn zijn volgens levenswetmatigheid te begrijpen, zijn tot mislukken veroordeeld.]3224
Schopenhauer heeft in ‘Vom Genie’3225 enkele belangrijke kenmerken van het genie behandeld. In de spanning tussen wil en voorstelling (de rajas en sattva van de Sāmkya-filosofie)3226 wordt de gewone mens gedreven door de wil, het genie door de aanschouwelijke kennis. (”Das Genie besteht also in einem abnormen Übermass des Intellekts.”).3227 Deze aanschouwing uit zich in beelden (“Alles Urdenken geschieht in Bildern” [“Alle oerdenken gebeurt in beelden.”]). Vandaar de hoge waarde van de fantasie, die zich uit in de ware kunst. De gewone mens richt zich altijd op het bijzondere en stelt zijn intellect en wil in dienst van dit bijzondere als doel. Maar “im Einzelnen stets das Allgemeine zu sehn ist gerade der grundzug des Genies”3228 Kenmerkend voor het genie is dus het “immer weitem Auseinandertreten des Willens und des Intellekts.” [“steeds verder uit elkaar gaan van wil en intellect”], met als extreme toestand “dass der Intellekt hier völlig frei wird, wodurch allererst die Welt als Vorstellung zur vollkommenen Objektivation gelangt.3229 Bij de normale mens staat het intellect in dienst van de wil, bij het genie maakt het intellect zich los van de wil. In feite gaat het hier niet om gerichtheid op een praktisch doel dat men nastreeft, maar op iets dat boven onze natuur ligt, maar “allein durch ihn ist ein Mensch gross, und demgemäss wird alsdann sein Schaffen ein vor ihm verschiedenen Genius zugeschrieben, der ihn in Besitz nehme, Einen solchen Mensch ist sein Bilden, Dichten oder Denken Zweck, den übrigen ist es Mittel.””3230
Aangezien genialiteit niet te maken heeft met nastreven van een praktisch doel als geld, macht, eer en aanzien, maar met de ‘aanschouwing’ “hören wir als Werke des Genies am entschiedensten solche bezeichnen, welche unmittelbar von der Anschauung ausgehn und an die Anschauung sich wenden, also die der bildende Künste und nächstdem die der Poesie, welche ihre Anschauungen durch die Phantasie vermittelt.”3231
Terugkerend naar Lavelle, kunnen we dus stellen dat bij ieder mens de genialiteit kan in werking treden, als de energie zich niet richt op een onmiddellijk doel, maar op de aanschouwing van een transcendente waarde. Wat wij genie stricto sensu noemen, is dan die mens die over de hoogste vorm van vrije energie beschikt, waardoor hij creatief kan bijdragen aan de transcendente ‘Gestaltung’ van de wereld. Ik stel echter vast dat het intellect meestal in dienst van de wil gesteld wordt, en in de plaats van creativiteit, strategieën worden ontvouwd.
Tenslotte ontstaat genialiteit uit de opwaartse stuwing van het heelal, en niet uit een subjectief talent. Heidegger zegt in dit verband: “Het moderne subjectivisme misduidt het scheppende echter meteen als geniale prestatie van een soeverein subject.”3232
Dit betekent dat de mens de indruk had dat kunst op enigerlei wijze religieus is. Nochtans is kunstinspiratie daarom niet gebaseerd op dezelfde mystieke ervaring als religie. Welke is dan de relatie waarin kunst tot religie staat? Het is duidelijk dat de religies altijd kunst hebben geïnspireerd (in tegenstelling tot industrie en zakenwereld – deze laatste zag wel vaak ‘zaakjes’ in kunstprodukten). Dit betekent evenwel niet dat alle artistieke inspiratie van nature religieus is, maar het betekent wel dat de religieuze atmosfeer bevorderend is voor kunst – en dat zij misschien met elkaar een zekere verwantschap vertonen.3233 De Zen-boeddhisten hebben dit ten allen tijde duidelijk begrepen. Suzuki zegt: “De bewondering van het schone is in de grond een religieus gevoel, want niemand kan echte schoonheid ontdekken en genieten die niet religieus is”.3234 Ik geloof dat dit laatste waar is, omdat beide gebaseerd zijn op directe ervaring van het bestaansmysterie. Nochtans is religie (mystiek) gebaseerd op de extreme objectsubject éénwording, wat niet (noodzakelijk) het geval is voor kunst. Religie is ervaring van transcendentie, en in feite is kunst dat ook. Religie is in haar zuiver mystieke vorm gericht op ontbeelding, kunst op verbeelding. Mystiek is niet communicatief, terwijl kunst altijd communicatief is.
Kunst is vanzelfsprekend gekarakteriseerd door emotionaliteit, d.i. ze brengt menselijke emoties tot expressie, maar daarom niet noodzakelijk extreme mystieke ervaringen —de intentionaliteit heeft bij de kunst ook meestal een ego-gericht karakter. Anderzijds is het klaar dat kunst geen soort wetenschap is, omdat ze met gebaseerd is op een object-subject splitsing, en feitelijk niet geïnteresseerd is in objectieve logische waarheid.
Kunst is geïnteresseerd in fenomenaliteit, ze aanvaardt de fenomenale gevoelens, existentiële nood en sociale onrust, het zijn allen onderwerpen van kunst. Bijgevolg behoort kunst tot de wereld van het Worden, die gekenmerkt is door de integratie van het subject in het object: S ⊂ O. Dit verklaart de hoge waarde die de natuur altijd voor de kunst heeft gehad. Nochtans is de esthetische ervaring meer dan de zuivere integratie van het dierlijk leven in de natuur. De mens transcendeert de natuur, maar niet in een dualistische betekenis: transcenderen betekent hier integratie van de immanentie (de basisidee van het Zen-boeddhisme.3235 Natuur (immanentie) is geïntegreerd in de kunst (poëzie, schilderkunst, muziek, … ) alhoewel de directe ervaring opgetild is tot een transcendent niveau.3236 De zogenaamde ‘lagere gevoelens’ behoren ook tot de natuur, en kunnen dus ‘objecten’ van kunst zijn — ethische waarde-oordelen spelen geen rol (ze kunnen wel voortkomen uit een sociale context). De hogere transcendente gevoelens kunnen de kunst inspireren: religie kan esthetische emoties doen ontstaan. Maar in het algemeen is het belangrijkste punt dat de kunstenaar zijn contact met de fenomenale wereld niet verliest.

fig 69
12.6.2.1 HET EIDETISCH TALENT
Zoals reeds door zovele filosofen opgemerkt, kunnen wij alleen denken in concepten — denken is onmogelijk zonder conceptualisatie van de werkelijkheid. Maar concepten kunnen alleen maar uitgedrukt en vastgelegd in woorden — dit is de verbalisatie van de conceptie.
Dit betekent dat we in feite in woorden denken. Daarenboven maken de woorden de rationaliteit communiceerbaar. De conclusie hieruit luidt dat we beschikken over een vreemd vermogen dat ons toelaat rationaliteit uit te drukken in woorden. Het is zelfs zo dat er geen andere dan verbale rationaliteit bestaat.
Onze directe ervaringen drukken zichzelf uit in beelden. Deze beelden hebben geen rationele betekenis, ze zijn symbolen, die innerlijke ervaringen ver-beeld-en. Deze symbolen zijn niet gekoppeld aan welomschreven ervaringen in een één-één-relatie . hetgeen hen ten zeerste doet verschillen van de rationele taalelementen.
De dagdagelijkse taal, d.i. de taal stricto sensu, is een conglomeraat van rationele verbalisatie en emotionele symbolisatie. Wiskunde is ongetwijfeld de zuiverste rationele taal, terwijl muziek de meest symbolische taal is. Een logische analyse van de taal – zoals bijvoorbeeld nagestreefd door N. Chomsky, 3237 die met generatieve en transformatieve regels de taal wil deduceren, is onmogelijk. Een logische taal kan alleen langs kunstmatige weg gecreëerd worden, zoals in formele logica – ze heeft geen emotionele dimensie.
Symbolen hebben, juist als de woorden in een logische taal, een dubbele functie: zij drukken ervaringen uit voor onszelf. Dit betekent dat we onze eigen ervaringen op een of andere wijze kunnen vastleggen bij middel van symbolen. Dit noemen we eidetisatie van ervaringen. Eidetisatie (parallel aan conceptualisatie) is een innerlijk proces. Het wordt gevolgd door een proces van veruitwendiging, dat we symbolisatie noemen.

fig. 70
Conceptualisatie en eidetisatie zijn merkwaardige vermogens van de mens. Op het eerste, waarover een uitgebreide literatuur bestaat, gaan we niet in. Wat de eidetisatie betreft: het schijnt onmogelijk uit te leggen hoe menselijke ervaringen, gevoelens, emoties, … in staat zijn zichzelf te eidetiseren. Ik vraag me wel eens af of ons psychologisme onze ogen niet sluit voor een mogelijke verklaring. Psychologisme gaat altijd uit van de idee dat ik de schepper ben van beelden en ideeën. Laten we echter eens het boeddhistisch standpunt innemen en uitgaan van de idee dat ik maar een schakel ben in een karmische streng (eigenlijk, een karmisch veld). Dan is mijn eigen klein wezen te herleiden tot een kleine rimpel in het energieveld van de kosmos. Er bestaat niets in het heelal dat niet reeds in de oerknal aanwezig was. Vanaf de oerknal zet de energie zich om in vormen, ze eidetiseert zichzelf en brengt in de loop van miljarden jaren altijd maar nieuwe ‘beelden’ voort. Niet ik ben de schepper van de bloemen, noch scheppen de bloemen zichzelf — zij zijn de droom van de kosmos. De droom bereikt een nieuw niveau in de mens, die in zijn verbeelding vrije energie omzet in nieuwe beelden. Aanvankelijk worden beelden gecodeerd in atomen, moleculen, kristallen; het leven wordt gecodeerd in genen en de geestelijke realisaties en ‘roemen’ — dit laatste naar een idee van Richard Dawkins,3238 overgenomen en uitgewerkt door Daniel Dennet.3239
‘Memen’ zijn mentale entiteiten. Maar hoe deze ‘memen’ in de evolutie ontstaan zijn, wordt nergens verklaard. Ze hebben, door hun anti-entropisch karakter3240 duidelijk te maken met vrije energie, die haar gedragspatronen schept, maar er zich ook in grote mate aan vastklampt, waardoor het leven binnen een cultuur een paradigmatisch karakter krijgt. De wereld van de genen blijft variabel, waardoor mutaties kunnen ontstaan. Men vergeet daarbij al te licht — gevolg van het lineair denken — dat het grootste deel van die mutaties verliesmutaties zijn, die snel verdwijnen. Ook bij ‘memen’ treden tal van mutaties op, maar ook hier is het grootste deel verliesmutatie. Maar waar komen genen en memen vandaan? Beide coderen respectievelijk de werking van het leven en van de geest, zodat deze op eenvoudige wijze kunnen functioneren. In een boeddhistische antropologie worden zij karmisch overgedragen, maar ze vormen samen een borrelende soep, waarin voortdurend nieuwe genen / memen worden geproduceerd.
Als ik dit wil begrijpen, kan ik alleen uitgaan van mijn eigen ‘memische’ situatie. Er gaat een eindeloze stroom ‘beelden’ door mijn bewustzijn, maar de meeste van die beelden zijn droombeelden, dit zijn zinloze associaties. Het zijn dus verliesmutaties. Maar af en toe is er een bij van waarde: dit noemen wij een product van de menselijke creativiteit. Het product zelf toont aan wat het bewustzijn kan: we noemen het ‘kunst’. Dit proces is alleen te verklaren’. als een facet van de creatieve stuwing (de rajas) van het universum. Hierbij wordt homogene oerenergie geheterogeniseerd en omgezet in informatie. Dit proces zet zich verder in de mens, maar kan vanaf dit niveau zijn mogelijkheden enorm laten toenemen, want nu beschikt het over vrije energie. Net zoals niet ik adem, maar de kosmos in mij ademt, droom ik niet, maar droomt de kosmos in mij. En deze kosmische dromen ‘verbeelden’ de energetische stuwing.
Zou dit een diepere betekenis geven aan de droom, en zou kunst niets anders zijn dan de zinvolle droom van de kosmos? Het is opvallend dat men in vele oude beschavingen de droom als een sacraal gebeuren beschouwde, omdat de droom afkomstig is uit het Grote Mysterie zelf. In de Indiaanse cultuur speelde de droom een grote rol.3241 “The entire context of the vision is enfolded into the immediacy of the natural environment, but it is an environment charged for the Plains Cree by the presence of the atayoh – kanak, those mysterious beings that appear in visionary dreams. These powers are pervasive and might inhabit any object of the natura! environment.”3242 Dit betekent dat de droom niet ontstaat uit mijn eigen gefrustreerd innerlijk, maar uit de wereld rondom mij, die zijn kracht door inductie op mij overdraagt en daar omzet in droombeelden. Concepten zijn beelden die ontstaan doordat de wereld zich langs de zintuigen om ver-beeld-t, eidoi zijn beelden die langs de beleving om door de veldwerking (dJ. krachtwerking, ‘powers’) in mijn bewustzijn opduiken. Als ik een dier waarneem dan ontstaat in mij een concept van dit dier en zijn nut als voedsel, maar bij Indianen ontstaat ook een belevingsrelatie, gestimuleerd door de sacraliteit van het dier, een dan openbaart zich dit als een ‘droom-geest’. Maar het bewustzijn dient zich voor te bereiden op dergelijke sacrale ervaring: “Every creature inhabiting the visible world is a potential giver of power, but not every human being can be a recipient of tha power. Fasting, prayer, trial and testing are normative practices within the viaonary episteme.”3243 Deze droomwereld heeft grote invloed op onze psychische toestand, maar wij hebben, vanuit ons rationalistisch paradigma, er ook een logische verklaring proberen aan te geven, terwijl het in feite gaat om het symboliseren van ervaringen. “Dreaming experientially transforms our sense of the everyday world in a holistic and immediate, emotional encounter, not in a logica! or abstract sense. – Reason has its place in the field of human experience, hut it need not be regarded as the most significant means for the attainment of knowledge or understanding. Aesthetic, symbolic and visionary capabilities deserve equal attention as sources fundamental to the formation of any epistemic world.”3244
Nu is de droomwereld een wereld die droomt, en zijn energie omzet in vormen — zoals hierboven beschreven. Deze idee zouden we dus ook moeten terugvinden in de Indiaanse interpretatie van de wereld. lrwin zegt hierover: “Objects, as visible signs, express the presence of reality of the dreaming world in an immediate context of sensory awareness. The dreaming world is a visually present world, a living reality constantly manifesting itself through highly charged, visible signs.”3245 En dit is precies wat de (echte) kunst is: een manifestatie van de droomwereld. Daarom: “the right to paint or wear a mystery image must originate in a dream or a vision”3246 en “the image and the object are regarded as direct expressions of the vision and its associated powers. — The image is an opening into the sacred realm of the numinous …. “3247 De oorsprong van een kunstwerk ligt dus niet in het menselijk spel met vormen, maar in de innerlijke ervaring, die zichzelf ‘eidetiseert’. Voor Indianen is zelfs de technische vaardigheid afkomstig uit deze ervaring. 3248
Dit was de droom van de kosmos zelf. Maar algauw begon de ‘bewuste’ mens zich voor te stellen dat hij zelf de dromer was. De Vedānta beschouwde de droomtoestand als een van de vier bewustzijnstoestanden.3249 Daarom beperken we ons hoofdzakelijk tot een onderzoek naar de interpretatie van de droom in de Vedānta. Reeds in de Upanishaden-tijd ontstond de idee dat de mens zelf de schepper is van zijn dromen. 3250 Sommigen beschouwen deze dromen als reëel, maar Shankara beschouwt ze irreëel 3251 Het verschil tussen de waaktoestand en de droomtoestand is volgens Shankare “that despite the analogies between waking and dream there are still important differences. We jīvas construct our dream objects, but God creates the objects of waking “3252 Dromen worden dus geproduceerd door het bewustzijn van de dromer.3253
Maar wat veroorzaakt hun ontstaan in dit bewustzijn?
Volgens de Brhadāranyakabhāsya: 3254 ‘Dream is said to be the third stat, between this world and the next, in which one experiences the results of past karma….” In de leer van de reïncarnatie kan het zelf geen gesloten entiteit zijn, dat als een tabula rasa zijn bestaan aanvat, maar is altijd beslast met het karma van vroegere existenties. Maar toch blijft de droom aldus een schepping van het zelf. Dit is ook de opvatting van Freud: de droom actualiseert wat in de psyche verdrongen is.
Tenslotte is er de droom die van goddelijke oorsprong is. Praktisch alle dromen in de Bijbel worden aan God toegeschreven: het is het middel dat God gebruikt om te waarschuwen.3255
Een ding is duidelijk: de droom is een vreemde gebeurtenis. Als verklaring geeft men ofwel de tussenkomst van God: de oorsprong ligt buiten de wereld; ofwel is de droom iets wat uit mijn eigen subjectiviteit ontstaat — misschien uit mijn karma; ofwel is de droom een uiting van de verbeeldende creativiteit van de natuur —en vermits ik tot die natuur behoor, maakt de natuur gebruik van mijn vrije energie om het verbeeldingsproces sneller te doen verlopen. Deze ‘verbeelding’ duiden we aan als de eidetisatie.
“Wenn du der Träumer bist, bin ich dein Traum,
Doch wenn du wachen willst, bin ich dein Wille .. . “3256
+

De basisidee van ons model dat de wereld slechts kan begrepen worden als oerenergie die naar vormgeving stuwt, als rajas naar sattva, vindt in de filosofie van het westen haar eerste verwoording bij Schopenhauer. Maar het is Nietzsche die deze idee zal overbrengen naar de kunst, met zijn opvattingen over het dionysische en het apollinische. “Bij Nietzsche … is de schepping van kunst niet een zaak van het brein, maar van het onbewuste zieleleven. Niet de bewuste idee of intuïtie staat centraal, maar het gevoel als zodanig, als irrationele drijfkracht, als duistere oerwil.3257 Deze stuwende kracht zet zich om in beelden, en deze ver-beeld-ing is het apollinische. Maar ook dit is een drift van de kosmos. Het is, in meer wetenschappelijke taal, de drang van de energie om zich om te zetten in vormen. “Het Apollinische is de wereld van de droom, het Dionysische de wereld van de roes.”3258
“Der schöne Schein der Traumwelten, in deren Erzeugung jeder Mensch voller Künstler ist, ist die Voraussetzung aller bildenden Kunst.”3259 De eidetische begaafde mens staat in een speciale verhoudming tot de realiteit van de droom. Nietzsche spreekt over de “freudige Notwendigkeit der Traumerfahrung”.3260 De kunstenaar kent dus de stuwing van de oerenergie, die hem gebruiken wil om zichzelf te verbeelden, maar deze onstuimige creatieve kracht wordt door het apollinische principe onderworpen aan beperkingen, aan maat, ten einde niet in een pathologische roes op te gaan. Dit is echter een kosmisch proces, dat zijn hoogste scheppingskracht uit in de mens: “Der Mensch ist nicht mehr Künstler, er ist Kunstwerk geworden: die Kunstgewalt der ganzen Natur, zur höchsten Wonnebefriedigung des Ur-Einen, offenbart sich hier unter den Schauem des Rausches.”3261
Wat is in dit kosmische proces de kunstenaar zelf? “Diesen unmittelbaren Kunstzuständen der Natur gegenüber ist jeder Künstler ‘Nachahmer’, und zwar entweder apollinischer Traumkünstler oder dionysischer Rauschkünstler oder endlich … zugleich Rausch – und Traum – künstler.”,3262 maar “dass wir ebensowenig die eigentlichen Schöpfer jener Kunstwelt sind.” [“dat wij even weinig de eigenlijke schepper van die kunstwereld zijn.”]3263
Er zijn, eerst en vooral, verschillende eidoi, die — zoals we uit esthetische theorieën weten — verbonden zijn met twee van onze zintuiglijke organen: gezicht en gehoor. De eidos van een schilder is visueel, de eidos van een dichter of een musicus is auditief. Nietzsche beschouwt de muziek als de dionysische kunst, de beeldhouwkunst als de apollinische.3264 Bijgevolg zijn eidoi geen soort eeuwige beelden die aanwezig zijn in de geest,3265 maar ze ontstaan uit onze contacten met de fenomenale wereld. Het zijn dan ook geen platonische ideeën. Dit betekent dat eidos niet geconstitueerd is door ingeboren beelden, maar dat het een soort ontvankelijkheid is voor een type van zintuiglijke beelden uit de fenomenale wereld. Deze ontvankelijkheid kan zelf niet verklaard worden, het is een soort ‘Bevel des Hemels’, waarvan wij de (kosmische) herkomst niet kennen, maar wel de vectoriële gerichtheid kunnen zien. Het is evenwel ook mogelijk dat sommige beelden een archetypisch karakter hebben,3266 en dus geretraceerd kunnen worden in de menselijke geschiedenis zelf: ze worden overgeërfd. Ik heb de indruk dat deze archetypen zelf – bijvoorbeeld de Magna Mater – in het biologisch leven gefundeerd zijn, en er dus een beeld-continuïteit bestaat die alle leven verbindt. De eidetische talenten van de mensen zijn zeer verschillend, precies zoals zijn rationele of mystieke talenten. De meest begaafde mensen kunnen kunstenaars worden, als ze een authentieke ervaringswereld opbouwen en technisch getraind zijn.
Welke is de relatie tussen concept en eidos? Eidetisatie is een natuurlijke functie die tot onze immanente natuur behoort. Dit wordt bewezen door onze dromen. In een onbewuste situatie worden eidoi geproduceerd door onze informativerende vrije energie. Een minimum. aan vrije energie is noodzakelijk. Wij kunnen inderdaad door begeleidende verschijnselen (encepholografische metingen, REM-slaap aantonen dat zoogdieren ook deze eidetische functie bezitten.3267
Onze rationele functie is in staat de realiteit te ‘dromen’ op een conceptuele manier. Ik gebruik met opzet het woord ‘dromen’ omdat ook onze kennis als een soort droomvisie is ontstaan: de oudste theorieën over de werkelijkheid zijn alle mythologieën, dit betekent dat zij proberen de werkelijkheid te verklaren bij middel van eidoi, waartussen reeds een semi-logische relatie bestaat. Onze concepten zijn wezenlijk gezuiverde eidoi, een proces dat we nog duidelijk bij Plato kunnen zien. Misschien is filosofie niets anders dan een transcendente eidetisatie van de fenomenaliteit. Wetenschap is een ‘conceptuele droom’ van de realiteit, die in de mathematisatie, de gezuiverde conceptuele taal, haar meest zuivere taalvorm vindt.
Onze mystieke functie is in staat om directe ervaringen op symbolische wijze te ‘dromen‘. Religieuze ervaringen zijn altijd uitgedrukt geweest in symbolen — dit is werkelijk een universeel verschijnsel. Maar deze symbolen zijn blijkbaar geen conventies, maar ontstaan spontaan als eidetisatie van mystieke ervaringen. Onze symbolen, die zich ontwikkelen tot krachtige Auslöser van herhaalbare mystieke ervaringen, zijn gezuiverde eidoi. Religie is een ‘symbolische droom’ van de realiteit, die haar grootste zuiverheid bereikt in het mystieke zwijgen, omdat de ervaring hier de taal van zich afschudt.
Mathematisatie van de werkelijkheid en de zwijgende ervaring van het mysterie zijn de hoogste vormen van eidetisatie.
Aangezien onze dagelijks-leven taal, die naar de immanentie toeneigt – maar uiteraard transcendent blijft -, een sterk metaforisch karakter heeft, is ze altijd een mengsel van concepten en eidoi. Er bestaat geen andere mogelijkheid, aangezien wij ons dagelijkse leven niet kunnen mathematiseren, noch ‘silentiëren’ (ik fabriceer dit woord naar het Latijn ‘silentia’, stilte). We moeten bedenken dat zelfs de wetenschap — zelfs de wiskunde — nog een vloed van woorden nodig heeft, en men in een contemplatieve kloostergemeenschap niet zonder communicatie kan leven. Vandaar dat alle concepten oorspronkelijk metaforen waren — zoals ook Nietzsche beweert.3268 Onze filosofische conceptuele taal is nog steeds metaforisch, waardoor ze haar eigen oorsprong bewijst. Alleen wanneer we ons contact met de fenomenale realiteit verliezen, komen we tot een zuivere rationele conceptuele taal in formele logica en wiskude. Maar, aangezien deze taal haar contact met de fenomenaliteit verloren is, is ze eigenlijk een non-taal d.i. zij zegt niets over de werkelijkheid. Aangezien wij het postulaat van de intelligibiliteit van de wereld3269 aanvaarden, nemen wij aan dat deze wereld in een logische structuur kan begrepen worden. Maar wiskunde is ook een deductief logische structuur, en heeft derhalve een zijns-waarde op zichzelf. Maar het kan ook een structuur zijn waarmee wij de realiteit kunnen begrijpen. Aangezien wij niet zeker zijn dat de logos van onze geest (gebaseerd op een set van axioma’s) dezelfde is als de logica van de fenomenaliteit (pace Parmenides ), moeten wij gebruik maken van het criterium van toepasbaarheid. Wiskunde heeft een zuivere signaal-functie: signalen zijn beelden waaraan wij een overeengekomen mening toekennen.
Symbolen vormen de enige manier waarop directe ervaringen kunnen gecommuniceerd worden. De eidetisatie van de ervaring is individueel, de symbolisatie is communicatief, hetgeen betekent dat een groep mensen dezelfde symbolen op dezelfde manier begrijpen. Symbolen vinden hun ontstaan in de eidetisatie van speciaal eidetisch begaafde mensen. In een educatief proces worden zij gedistribueerd onder mensen die in eenzelfde ervaringsveld leven. Aldus wordt het individuele eidos geprojecteerd in deze collectieve symbolen. Als iemand een natuurlijk gevoel heeft voor de mysterieuze diepte van het bestaan, dan eidetiseert dit gevoel zich in zijn psyche; maar aangezien hij in gemeenschap leeft, wordt het verbonden met reeds bestaande systemen.

12.6.2.2 KUNST
Over kunst kan ik alleen met een zekere schroom schrijven, omdat ik, op de eerste plaats, weet dat ervaringen eigenlijk niet in woorden te vatten zijn; maar, op de tweede plaats, omdat het mijn wereld niet is. Ik heb het met veel, vooral hedendaagse vormen van kunst niet gemakkelijk. Het is vaak een vorm- en kleurenspel, waarvan ik naar de inspiratie het raden heb. Originaliteit is geen waarborg voor de authenticiteit, compositie wijst op technische vaardigheid, het koloriet op een gevoel voor kleurenharmonie … maar hoe ‘eigentlich’ is de kunst?
Ik heb met zorg Heidegger’s Der Ursprung des Kunstwerkes3210 gelezen. Het start met een analyse van de begrippen ding, tuig en werk. Dit laatste brengt, als kunst-werk de waarheid van het zijnde naar voor. Dit gebeurt in een spanning tussen wereld en aarde. Het kunstwerk opent een wereld, zijn eigen wereld. De tegenhanger van die wereld noemt Heidegger de aarde, omdat “zij in tegenstelling tot het zich-openen [van de wereld] wordt gekenmerkt door het in-zich-bergen en afsluiten. Beide zijn duidelijk in het kunstwerk aanwezig, het zich-openen evengoed als het zich-afsluiten.”3271 zoals we in 12.6.2.3 zullen zien.3272 komt dit nergens zo sterk naar voor als in de Chinese landschapskunst: de aarde trekt zich terug in een reductieve beweging en openbaart daarin de wereld, niet als een esthetisch spel, maar als de waarheid. Wereld en aarde zijn beide in het kunstwerk aanwezig. Aarde is de physis “waaruit alles voortkomt en wat alles in zich terugneemt. 3273 Maar deze aarde komt tot rust in de wereld van de kunst. “Dit gebruikmaken verbruikt en misbruikt de aarde niet als materiaal, maar bevrijdt haar pas, brengt haar pas tot haarzelf.”3214 Dezelfde idee vindt men bij Rilke:
“Und Maler malen ihre Bilder nur,
damit du unvergänglich die Natur,
die du vergänglich schufst, zurückempfängst:
alles wird ewig.”3275
Dit doet ons denken aan het door Heidegger geciteerde woord van Albrecht Dürer: ”Want eigenlijk zit de kunst in de natuur: wie haar eruit weet te trekken, heeft haar.”
We besluiten met Gadamer: ” … dat het wezen van kunst niet ligt in de omvorming van bestaande vormen, niet in de afbeelding van wat er daarvoor al was, maar in het ontwerp waardoor iets nieuws als iets waars te voorschijn treedt: dat ‘er een open plaats wordt gevestigd’ is het wezen van het waarheidsgebeuren dat in het kunstwerk besloten ligt.”3276 Daarom zullen we de Chinese landschapsschilderkunst de zwijgende filosofie van China noemen.3277
Het is niet de mens die schept, maar de aarde zelf die opstuwt naar schoonheid, en haar grens bereikt in de schoonheid van de natuur. In de mens realiseert de kosmos doorheen de bevrijding van energie, een nieuwe schoonheid, die men kunst noemt.3278
Kunst is gebaseerd op drie elementen:
- De technische vaardigheid,3279 die tot het veld van rationaliteit behoort, omdat ze analyseerbaar en conceptueel communiceerbaar is.
- Ervaring, waarvan het criterium de authenticiteit is: deze behoort tot het veld van emotionaliteit (met mysticiteit als transcendente dimensie).
- Eidetisch talent, dat ervaringen automatisch omzet in eidoi, die kunnen uitgebeeld worden door de technische vaardigheid, die het kunstwerk schept.
De invloed van de kunst is niet gebaseerd op een mechanisch principe. Daarom werkt kunst op een selectieve manier. In feite bestaat dezelfde selectieve invloed bij de wetenschap. Nochtans, aangezien de educatie gepopulariseerd wordt, zijn er steeds meer mensen in staat wetenschap te begrijpen; maar, op een hoger niveau blijft dit selectiviteitsprincipe werken. Hoe wordt deze selectie gemaakt? Wanneer de ‘verbruiker’ van kunst op dezelfde golf staat als de kunstenaar, is hij in staat de oorspronkelijke emotie van de kunstenaar te ‘reconstrueren’. Dit is uiteraard een kwestie van ‘tuning’. ‘Op dezelfde golflengte staan’ is uiteraard een niet gemakkelijk te beschrijven relatie, omdat deze niet analyseerbaar is. Het is echter een soort sympatisch meevibreren met de oorspronkelijke ervaring. Het is evenwel duidelijk dat we niet hetzelfde creatieve moment hebben als de kunstenaar, we hebben alleen een secundaire ervaring — die dus een sort reconstructie is. We kunnen deze psychologie van de esthetische ervaring hier met verder bespreken, maar een beeld kan het onderscheid tussen primaire en secundaire ervaring verduidelijken: het is het verschil tussen de ontdekker van een land en de bezoeker van een reeds ontdekt land.
Die ‘Paradoxie des Ausdrucks’3280 (Jaspers) berust op dezelfde wet van complementariteit: wanneer mystieke ervaring haar hoogste niveau bereikt en zuiver en beeld-loos wordt, worden plotseling woorden, beelden, klanken, . .. geboren. Zelfs al weet de mysticus dat alleen stilte zinvol is, voelt hij zich toch gedwongen om te spreken. Het mechanisme van deze ‘Paradoxie’ is psychologisch: wij zijn niet in staat leegte, stilte, zuivere ervaring, … lang te verdragen … omdat ze ons geestelijk evenwicht verstoren. Er bestaat dan ook een psychische ‘horror vacui’: vandaar de spontane reactie van de psyche die deze leegte ver-beeld-t. Het mechanisme lijkt mij compleet hetzelfde als het applaus (een eerder barbaars lawaai) dat na een aangrijpende opvoering optreedt.
Ook de wetenschappelijke inspiratie schijnt in grote mate beheerst te worden door deze complementariteit. Het onderzoek van dit mechanisme hoort thuis bij de psychologie van de (rationele) creativiteit. Het gebruik van het woord ‘inspiratie’ (van in-spirare, inblazen, ingeven) toont dat de mens altijd het gevoel heeft gehad dat zijn inzichten ‘van elders’ komen. Hetzelfde geldt voor het woord ‘genie’, dat wijst op een autonome geest, die in een bepaald mens iets realiseert. Slechts in de 18de eeuw gaat genie betekenen: een buitengewoon ‘begaafd’ iemand, waarbij het andermaal opvalt dat zijn inspiratie hem ‘gegeven’ is. Een genie schrijdt niet langzaam vooruit van stelling naar stelling, hij is niet iemand die zijn inzichten opbouwt in een dialectisch steekspel met andere denkers, hij is niet de kritische geest die altijd achter anderen aansluipt, … maar hij is de mens die leeft en ademt in de atmosfeer van zijn wetenschap, en zijn inzichten ‘droomt’ .. Schopenhauer wist dat diepe ervaringen plots op koele zakelijke wijze in de rationaliteit moeten geprojecteerd worden, zoniet kan men ze niet vasthouden en verdampen ze snel.13281 Wetenschappelijke vooruitgang resulteert uit deze complementaire oversprong naar rationaliteit: “Het is mijn vaste overtuiging dat, bij het ontstaan van begrippen en theorieën en vele zogenaamde feitelijkheden de scheppende kracht van de wetenschapsmens een evengrote rol speelt als bij het ontstaan van een kunstwerk.”3282 “Kunstenaarschap en wetenschappelijk vorsen staan zeer dicht bij elkaar; ze zijn van elkaar afhankelijk. Hoe groter de kunstenaar in de vorser is, hoe vruchtbaarder, baanbrekender, breder en duurzamer zijn scheppingen zullen zijn.”3283 Einstein — die dit uit eigen ervaring wist, zegt: “Het is niet moeilijk in te zien dat het streven om tot logisch gebonden begrippen te komen, in het gevoelsleven zelf gefundeerd is.”3284 Het is typisch voor het rationalisme dat het gelooft dat de wetenschappelijke ontwikkeling gedragen wordt door minutieuze analyse – deze laatste dient alleen om de ‘gaten’ op te vullen, die eigen zijn aan elke geniale visie. Een gebouw wordt inderdaad opgetrokken door stenen op elkaar te stapelen, maar de visie van de architect is het uitgangspunt. Wij geloven dat de echte wetenschap met geniale sprongen vooruitgaat — deze zijn het gevolg van de ontlading van een ‘belevingscondensator’, waarvan de energie overspringt naar de rationele ‘plaat’.
12.6.2.3 ESTHETISCHE ONTOLOGIE
Sinds Plato de vraag naar het wezen van de schoonheid heeft gesteld,3285 werden oeverloos veel pogingen gedaan om het schone te definiëren. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Alleen stel ik vast dat het schone niet conceptualiseerbaar is, en de filosoof daarom licht uitwijkt naar de kunst zelf — het jongste diepzinnige werk is wel Heideggers Der Ursprung des Kunstwerkes3286 (1935-1936). Maar een model heeft een ander doel: het wil de schoonheid integreren en ze niet beschouwen als iets dat aan het bestaan is toegevoegd.

fig. 71
Lao~tzŭ zegt: “Als allen weten dat het schone schoon is, ontstaat het lelijke.”3287 Dit betekent dat men zich pas op het transcendente niveau bewust is van het feit dat er schoonheid bestaat. Maar schoonheid in de immanentie wacht niet op de mens om zichzelf te zijn. Lang voor de mens bestond was de natuur totaal schoon – dat er in de natuur lelijkheid bestaat berust op een subjectief oordeel: geen enkel dier is lelijk, maar als wij toch die indruk hebben berust dit op een associatie aan bepaalde psychische toestanden: spinnen vinden we lelijk omdat we er bang voor zijn. Bovendien bekijkn we de natuur te veel als een verzameling dingen, als een galerij waar opgezette dieren staan. Maar wij vergeten dat ook de menselijke kunst naast dit statische aspect, dat dominant is in de plastische kunsten en de woordkunst, een dynamisch aspect vertoont, dat alleen tot uiting komt in de ‘uitvoering’, zoals bij muziek en dans. Bij deze laatste is met de geometrische orde of de schakering van de kleuren dominant, maar de harmonie van beweging of geluid, dus van de dynamiek zelf. Dalen we terug af tot in de immanentte, tot in de anantropische natuur, dan stellen we vast dat ook hier vorm en beweging de constituenten van de schoonheid zijn — geen enkel menselijk fabricaat beweegt zich op zulke elegante wijze als een slang.
Zijn nu deze natuurelementen kunstwerken?3288 Het traditioneel theïsme zal de natuur graag beschouwen als het werk van Gods handen — de Deus faber of Deus artifex —, maar ik vraag me af of het daarbij geen zeer inconsequente houding aanneemt, wanneer het niet eens protest aantekent tegen de vernietiging van het goddelijk kunstwerk. Laten we echter uitgaan van een ‘a-theïstische’ verklaring. De natuur is een energetisch geheel. Zolang de energie gebonden is, is het aantal vormen beperkt; maar van zodra het leven optreedt en er een zekere vrije energie aanwezig is,3289 is ook de ervaringswereld werkzaam (vb. de tropismen van de planten). De authenticiteit van deze ervaring is volmaakt: de natuur liegt niet. Deze authentieke dynamiek van het leven vertoont een exuberante eidetische aanleg: de ver-beeld-ing van de dynamiek van het leven is overweldigend: zijn formele creativiteit tart elke menselijke verbeelding. Wie vertrouwd is met de natuur weet dat hij noch de vormen noch de gedragspatronen zou kunnen uitdenken die daar aanwezig zijn. De natuur is een groot kunstwerk en daarom is de natuur schoon. De bloemen hebben als geslachtsorganen van de planten geen reden om mooi te zijn. Dat ze het toch zijn bewijst dat de kosmos niet alleen rationeel of mystisch, maar esthetisch leesbaar is. Men kan uiteraard beweren dat het hier om een subjectieve categorie gaat, en dat de wereld geen objectieve schoonheid bezit en esthetisch indifferent is. Maar dan vergeet men dat de mens ook tot die wereld behoort en dat zijn esthetisch gevoel volledig afgestemd is op die natuur. Precies zoals ik de waarheid van de wereld niet zou kennen als ik een buitenwerelds wezen was en de logika van de wereld ook niet de mijne zou zijn, zou ik haar schoonheid met kunnen ervaren als ik geen deel van die schoonheid was.
Nu kunnen we dit probleem van de natuurlijke schoonheid ontologisch nog een niveau dieper behandelen. We zagen vroeger3290 dat energie zich noodzakelijk moet uitdrukken in vormen, zoniet zou ze niet informatief kunnen zijn. Waarom zijn die vormen schoon? We hebben reeds herhaaldelijk de nadruk gelegd op de in de filosofie vaak vergeten dimensie S ⊂ O. Als ik zelf tot de natuur behoor. dan heb ik een spontaan gevoel voor de harmonie van die natuur en daarom is voor mij de natuur mooi: de bloemen, de dieren, de landschappen.3291 Vormen die aan de natuur door de mens zijn toegevoegd kunnen ook mooi zijn, maar evengoed lelijk – voor dit laatste heeft de techniek meer dan eens als voorbeeld gestaan.
De mens heeft, omwille van zijn vrije energie, een uitgebreid gamma van ervaringen. Vrije energie schept de mogelijkheid van inauthenticiteit. Daarom werkt de eidetisatie niet meer zo zuiver als in de natuur, en ontstaat de met-schoonheid op het ogenblik dat wij de schoonheid bewust willen voortbrengen of ze met onverschilligheid tegemoet treden. We vergeten best niet dat de mens de schepper is van veel onvoorstelbare lelijkheid. Steden bevatten mooie dingen, maar veel meer lelijke, terwijl de ongeschonden natuur altijd mooi is. Wat is dan het wezenlijke verschil tussen het eidetisch proces van de natuur en dat van de mens? Het eerste is volmaakt, het tweede is defectief. Dit is niet alleen het geval voor de inauthentieke belevingen, maar ook voor de zwakke eidetische aanleg van veel mensen: we zeggen dat ze geen schoonheidsgevoel hebben en de opvoeding meent niet daar veel te moeten aan doen — ze is zelfs, vooral langs de media, vaak een toonbeeld van slechte smaak, omdat het al te dikwijls de kruidenier is die zich de taak van smaakmaker en opvoeder toeëigent. 3292 Dit betekent dat zelfs een authentieke ervaring — zoals de liefde — kan aanleiding geven tot smakeloze kunst. Er is tenslotte ook de onkunde inzake forrnalisatie van het eidos bij hen die geen technische vaardigheid hebben. Daarom bestaat er oneindig veel meer slechte kunst dan goede. Dit maakt weinig uit als we de rommel maar tijdig opruimen, maar de kruidenier heeft ervoor gezorgd dat de dingen een prijs hebben. 3293
Menselijke kunst vertoont een dubbele beweging. Ze is creatief als ze van de ervaring over de eidetisatie naar de vorm gaat. Ze kan echter ook de omgekeerde weg gaan, en dan wordt ze receptief en ligt aan de basis van het genieten van kunst.
In het Soefisme stelt men zich God voor als de absolute schoonheid.3294 ‘God’ is een naam voor het mysterie van het bestaan, en dit mysterie kan door de mens in de hoogste eenwording (S = O) ervaren worden. Dit mysterie, dat zuivere transcendente authenticiteit is, eidetiseert zichzelf. Ook Plato geloofde dat God de Ideeën schept. Deze eidoi formaliseren zich in de vergeestelijkte kosmos, en daar wordt het mysterie enigszins leesbaar, terwijl zijn leesbaarheid toeneemt naarmate het universum in de mens vergeestelijkt. Het universum, dat Gods buitenkant is, is absolute kunst. Ook hier is het proces omkeerbaar en kan de mens in zijn bewondering van het universum het mysterie zelf ervaren.
bron:
Libbrecht, U., Inleiding Comparatieve filosofie IIIB. Wetenschap, Zen en Theologie, Assen 2005 (Van Gorcum) Libbrecht, Ulrich, Ierse meditaties. Naar een nieuw pantheïsme, Antwerpen Apeldoorn 2017, (Garant uitgevers)
pag. 852-869
