Eco over oerfascisme

Umberto Eco: Oerfascisme (1995):

In 1942 won ik, tien jaar oud, de eerste prijs bij de Ludi Juveniles (een wedstrijd waar Italiaanse fascistische jongeren – lees: alle Italiaanse jongeren – vrijwillig aan dienden deel te nemen). Ik had me met virtuoze retoriek uitgeleefd op het thema: ‘Moeten wij sterven tot meerdere eer en glorie van Mussolini en voor de onsterfelijkheid van Italië?’ Mijn antwoord luidde bevestigend. Ik was niet op mijn achterhoofd gevallen.

Het jaar daarop, in 1943, ontdekte ik de betekenis van het woord ‘vrijheid’. Op dat moment betekende ‘vrijheid’ nog niet ‘bevrijding’. Twee jaar van mijn vroegste jeugd heb ik doorgebracht tussen elkaar beschietende SS’ers, fascisten en partizanen, en ik heb geleerd hoe je kogels moet ontwijken. Als oefening niet slecht.

In april 1945 namen de partizanen Milaan in. Twee dagen later bereikten ze het stadje waar ik woonde. Het was een heerlijk moment. Het grote plein stond volgepakt met mensen die zongen, met vlaggen zwaaiden en luidkeels riepen om Mimo, de partizanenleider van de streek. Mimo, een voormalige officier van de carabinieri, had zich bij de troepen van Badoglio aangesloten en was in een van de eerste schermutselingen een been kwijtgeraakt. Bleek en in zijn krukken hangend verscheen hij op het bordes van het gemeentehuis en trachtte met een hand de menigte tot bedaren te brengen.

Ook ik stond daar op zijn toespraak te wachten – mijn hele jeugd had immers in het teken gestaan van de grootse historische toespraken van Mussolini, waarvan we op school de belangrijkste passages uit ons hoofd leerden.

Stilte

Mimo sprak met hese stem, je hoorde hem bijna niet. Hij zei: ‘Burgers, vrienden. Hier staan we dan… na vele smartelijke offers. Hulde aan hen die vielen voor de vrijheid.’

Dat was het. En daarna ging hij weer naar binnen. De menigte schreeuwde, de partizanen staken hun wapens omhoog en schoten uitgelaten in de lucht. Wij jongens haastten ons de hulzen van de grond te rapen, geliefde verzamelobjecten, maar ik had ook geleerd dat vrijheid van meningsuiting betekende dat we bevrijd waren van de retoriek.

Enkele dagen daarna zag ik de eerste Amerikaanse soldaten. Het waren Afro-Amerikanen. De eerste yankee die ik ontmoette was een zwarte man, Joseph, die me kennis liet maken met de wondere wereld van Dick Tracy en Li’l Abner; zijn strips waren in kleur en roken lekker.

Een van de officieren (majoor of kapitein Muddy) was ingekwartierd in de villa van twee schoolvriendinnetjes van mij. Ik voelde me volkomen thuis in die tuin waar enkele dames zich, gebroken Frans pratend, rond kapitein Muddy schaarden. Kapitein Muddy had de middelbare school doorlopen en sprak een beetje Frans. En zo kon het gebeuren dat het eerste wat ik – na al die zwartgehemde bleekgezichten – van de Amerikaanse bevrijders zag een beschaafde zwarte man in een geel-groen uniform was, die zei: ‘Oui, merci beaucoup Madame, moi aussi j’aime le champagne…’

De champagne ontbrak helaas, maar van kapitein Muddy kreeg ik mijn eerste kauwgom, en vanaf dat moment kauwde ik aan één stuk door. ’s Nachts legde ik het kauwgommetje in een glas water om het zacht te houden voor de volgende dag. In mei hoorden we dat de oorlog was afgelopen. De vrede bezorgde me een wonderlijk gevoel. Mij was voorgehouden dat permanente oorlog voor een jonge Italiaan de normale toestand was. In de maanden die volgden kwam ik erachter dat het verzet niet een plaatselijk fenomeen was, maar dat het in heel Europa bestond. Ik leerde nieuwe, opwindende termen als ‘réseau’, ‘maquis’, ‘armée secrète’, ‘Rote Kapelle’, ‘getto van Warschau’.

Ik zag de eerste foto’s van de holocaust, zodat ik nog voordat ik het woord kende al begreep wat dat inhield. Het drong tot me door waarván we waren bevrijd.



Als we terugdenken aan de totalitaire regimes die voor de Tweede Wereldoorlog over Europa heersten, dan kunnen we rustig stellen dat het moeilijk voorstelbaar is dat deze onder andere historische omstandigheden in dezelfde vorm zouden terugkeren. Het fascisme van Mussolini stoelde op het idee van een charismatisch leider, op corporatisme, op de utopie van de ‘onvermijdelijke lotsbestemming van Rome’, op de imperialistische drang om nieuwe gebieden te veroveren, op een verbeten nationalisme, op het ideaal van een in het gareel geslagen natie van louter zwarthemden, op het verwerpen van de parlementaire democratie, op antisemitisme, en dus heb ik er geen enkele moeite mee toe te geven dat de Alleanza Nazionale, die is voortgekomen uit de MSI (Movimento Sociale Italiano), weliswaar een rechtse partij is, maar desalniettemin weinig heeft uit te staan met het oude fascisme. En ook al maak ik me zorgen om de verschillende pronazistische bewegingen die in Europa, met inbegrip van Rusland, actief zijn, toch denk ik om diezelfde reden dat het nazisme niet in zijn oorspronkelijke vorm zal terugkeren en als beweging een geheel land zal meeslepen.

Maar ook al kunnen politieke regimes omver worden geworpen, en hun ideologieën bekritiseerd en illegitiem verklaard, toch staat een regime (en de achterliggende ideologie) voor een manier van denken en voelen, voor een reeks culturele gewoontes, voor een schemergebied van duistere instincten en onpeilbare impulsen.

Waart er dus nog een ander spook door Europa (om maar te zwijgen van andere delen van de wereld)? Ionesco zei eens: ‘Alleen de woorden tellen, de rest is geleuter.’ Taalgewoontes zijn vaak belangrijke symptomen van onuitgesproken gevoelens. En dus vraag ik me gevoeglijk af waarom niet alleen het Italiaanse verzet, maar ook de gehele Tweede Wereldoorlog, overal ter wereld gedefinieerd is als een strijd tegen het fascisme. Als we For Whom the Bell Tolls van Hemingway erop naslaan, zullen we zien dat Robert Jordan zijn vijanden voor fascisten houdt, terwijl het in feite Spaanse falangisten betreft.

Ik ben zo vrij hier Franklin Delano Roosevelt te citeren: ‘De overwinning van het Amerikaanse volk en zijn bondgenoten zal een overwinning zijn op het fascisme en op de doodlopende weg van het despotisme waar dat fascisme voor staat.’

Het fascisme was zonder twijfel een dictatuur, maar het was niet door en door totalitair, en niet omdat het mild zou zijn, maar eerder omdat de ideologie van het fascisme op een zwakke filosofische basis stoelde. In tegenstelling tot wat men gemeenlijk denkt, beschikte het Italiaanse fascisme niet over een eigen filosofie. Het door Mussolini ondertekende lemma over het fascisme in de Enciclopedia Treccani werd weliswaar geschreven of in grote lijnen bedacht door Giovanni Gentile, maar was duidelijk gekleurd door de laat-hegeliaanse opvatting van de ethische en absolute staat die Mussolini nooit geheel en al heeft verwezenlijkt.

Mussolini had geen enkele filosofie: hij had slechts retoriek. Hij begon als militant atheïst, om vervolgens het concordaat met de kerk te ondertekenen en te heulen met bisschoppen die de fascistische vaantjes zegenden. Het plausibele verhaal wil dat hij in zijn vroege antiklerikale jaren God eens vroeg hem ter plekke met de bliksem te treffen teneinde Zijn bestaan te bewijzen. God had duidelijk iets anders aan Zijn hoofd.

In de jaren die volgden liet Mussolini in zijn toespraken altijd Gods naam vallen en schrok hij er niet voor terug zichzelf te bestempelen als ‘de man van de Voorzienigheid’. We kunnen stellen dat het Italiaanse fascisme de eerste rechtse dictatuur was die in een Europees land de macht had, en dat alle daaropvolgende soortgelijke bewegingen in het regime van Mussolini een soort gemeenschappelijk archetype hebben gevonden. Het Italiaanse fascisme ontwikkelde als eerste een militaire liturgie, een folklore, en zelfs een manier van kleden – en had daarmee in het buitenland meer succes dan Armani, Benetton of Versace. Pas in de jaren dertig profileerden zich fascistische bewegingen in Engeland, met Mosley, en in Letland, Estland, Litouwen, Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Griekenland, Joegoslavië, Spanje, Portugal, Noorwegen en zelfs in Zuid-Amerika, en natuurlijk in Duitsland.

Toch lijkt het feit dat Mussolini en de zijnen in dezen vooropliepen me niet voldoende om te kunnen verklaren waarom het woord ‘fascisme’ een synecdoche is geworden, een pars pro toto voor uiteenlopende totalitaire bewegingen. Het heeft niet veel zin te stellen dat het fascisme alle elementen van latere totalitaire regimes in hun zogezegd ‘kwintessentiële’ vorm al in zich sloot, want het fascisme hád helemaal geen kwintessens, noch enige essentie. Het fascisme was een fuzzy vorm van totalitarisme. Het was geen monolithische ideologie, maar eerder een samenraapsel van uiteenlopende politieke en filosofische opvattingen, een vergaarbak van tegenstrijdigheden.

Ter vergelijking: er bestond slechts één soort nazi-architectuur, en slechts één soort nazi-kunst. Albert Speer was dé nazi-architect, en dus was er geen plaats voor Mies van der Rohe. Hetzelfde gebeurde onder Stalin: als Lamarck gelijk had, was er geen plaats voor Darwin. In Italië echter waren er weliswaar beslist fascistische architecten, maar naast hun pseudo-Colosseums verrezen er ook nieuwe gebouwen die geïnspireerd waren op het moderne rationalisme van Gropius.

Een fascistische Ždanov heeft niet bestaan. In Italië waren er twee belangrijke kunstprijzen: de Premio Cremona stond onder auspiciën van een aculturele en fanatieke fascist als Farinacci, die propagandistische kunst voorstond (ik herinner me schilderijen met titels als Luisterend naar een radiotoespraak van de Duce of Door het fascisme bewerkstelligde geestesgesteldheden); en de Premio Bergamo werd gesponsord door een onderlegde en redelijk tolerante fascist als Bottai, die zich opwierp als beschermer van l’art pour l’art en van de nieuwe avant-gardistische kunstuitingen die in Duitsland als corrupt en crypto-communistisch in de ban waren gedaan en die lijnrecht tegenover de Nibelungen-kitsch stonden, die als enige wél door de beugel kon.

De nationale dichter was D’Annunzio, een dandy die in Duitsland of in Rusland voor een vuurpeloton zou zijn gesleept. Hij werd vanwege zijn nationalisme en zijn verheerlijking van het heldendom – die hij paarde aan een flinke dosis Frans decadentisme – bevorderd tot Bard van het Regime.

En neem het futurisme. Dat had eigenlijk, net als het expressionisme, het kubisme en het surrealisme, als voorbeeld van entartete Kunst beschouwd moeten worden. De eerste Italiaanse futuristen waren echter nationalisten die om esthetische redenen voorstanders waren van de Italiaanse deelname aan de Eerste Wereldoorlog: zij verheerlijkten snelheid, geweld en gevaar, en in zekere zin leken deze zaken dicht bij de fascistische cultus van de jeugd te staan. Toen het fascisme zich als een verlengstuk van het Romeinse Rijk ging zien en het de rurale tradities herontdekte, werd Marinetti (die verkondigde dat een auto mooier was dan de Nike van Samothrace, en zelfs korte metten wilde maken met het maanlicht) benoemd tot lid van de Accademia d’Italia, die het maanlicht hoog in het vaandel droeg.

Het door mij geschetste incoherente karakter van het Italiaanse fascisme was niet het gevolg van verdraagzaamheid, maar kwam voort uit politieke en ideologische onsamenhangendheid. Maar het was ‘geordende onsamenhangendheid’, gestructureerde verwarring. Het fascisme hing filosofisch gezien als los zand aan elkaar, maar stoelde gevoelsmatig stevig op bepaalde archetypen.

En hiermee kom ik aan het tweede punt van mijn betoog. Er bestond slechts één enkel nazisme.

Het hyperkatholieke falangisme van Franco valt niet te bestempelen als ‘nazisme’, omdat nazisme in de grond heidens, polytheistisch en antichristelijk is – zo niet, dan is het geen nazisme. De term fascisme daarentegen laat veel ruimte voor interpretatie, terwijl de benaming steeds dezelfde blijft. Met ‘fascisme’ gebeurt hetzelfde als wat er, volgens Wittgenstein, met de term ‘spel’ gebeurt. Een spel kan competitief zijn, of niet, er kunnen één of meerdere personen aan meedoen, het kan een bijzondere vaardigheid vereisen of geen enkele, het kan al dan niet om geld gaan. Spelletjes bestaan uit een reeks uiteenlopende activiteiten die slechts een aantal ‘familiegelijkenissen’ vertonen.

1 2 3 4

abc bcd cde def

Laten we aannemen dat er een reeks politieke groeperingen bestaat. Groep 1 wordt gekarakteriseerd door de aspecten abc, groep 2 door de aspecten bcd, enzovoort. Groep 2 lijkt op groep 1 in zoverre ze twee aspecten gemeen hebben. Om diezelfde reden lijkt groep 3 op groep 2, en groep 4 op groep 3. We zien dat groep 3 ook op groep 1 lijkt (ze hebben het aspect c gemeen). Het merkwaardigste geval is 4, dat natuurlijk lijkt op 3 en 2, maar geen enkele eigenschap deelt met 1. Toch blijft er, op grond van de doorlopende reeks aflopende gelijkenissen tussen 1 en 4, door een soort schijntransitiviteit, een familietrekje tussen 1 en 4 bestaan.

Het woord ‘fascisme’ leent zich overal voor, en wel omdat het mogelijk is een fascistisch regime van één of meer aspecten te ontdoen, terwijl het dan toch als fascistisch herkenbaar blijft. Ontdoe je het van het imperialisme, dan krijg je het fascisme van Franco of Salazar; ontdoe je het van het kolonialisme, dan krijg je het Balkan-fascisme. Vul je het Italiaanse fascisme aan met radicaal antikapitalisme (waar Mussolini nooit veel mee ophad), dan krijg je Ezra Pound. Vul je het aan met de cultus van de Keltische mythologie en het mysticisme van de Graal (dat in het geheel geen deel uitmaakte van het officiële fascisme), dan kom je uit bij een van de meest gerespecteerde goeroes van het fascisme: Julius Evola.

Ondanks deze verwarring denk ik toch dat het mogelijk is een lijst op te stellen van de typische kenmerken van hetgeen ik het ‘oerfascisme’ of het ‘eeuwige fascisme’ zou willen noemen. Die kenmerken kunnen niet in één systeem worden gevangen; ze zijn veelal met elkaar in tegenspraak en ook kenmerkend voor andere vormen van despotisme of fanatisme. Maar de aanwezigheid van een van deze kenmerken is al voldoende om een fascistisch schemergebied te doen ontstaan.



1.

Het eerste kenmerk van het oerfascisme is de cultus van de traditie. Het traditionalisme is ouder dan het fascisme. Het was niet alleen typerend voor het contrarevolutionaire katholieke denken van na de Franse Revolutie, maar ontstond al in het laat-hellenistische tijdperk, als reactie op het klassieke Griekse rationalisme. In het Middellandse Zeegebied begon bij mensen met verschillende geloofsovertuigingen (die alle door het Romeinse Pantheon werden gedoogd) het idee post te vatten dat er bij de dageraad der menselijke geschiedenis een openbaring had plaatsgevonden. Een openbaring die lange tijd schuil was gegaan onder een sluier van inmiddels vergeten talen; zij lag opgesloten in Egyptische hiëroglyfen, in Keltische runen, in nog onbekende heilige geschriften van Aziatische religies.

Deze nieuwe cultuur diende syncretisch te zijn. ‘Syncretisme’ is niet uitsluitend, zoals in de woordenboeken staat, het samengaan van verschillende geloven of praktijken. Een dergelijk samengaan dient tegenstellingen te tolereren. Alle oerboodschappen bevatten een kern van wijsheid, en als ze ogenschijnlijk verschillende of ongerijmde dingen bevatten, komt dat alleen omdat ze alle, in allegorische zin, verwijzen naar een primitieve waarheid.

Daaruit volgt dat kennisverbetering niet kan bestaan. De waarheid is al eens en voor altijd verkondigd, en ons rest niets anders dan voortdurend haar duistere boodschap te interpreteren.

Je hoeft maar naar het programma van willekeurig welke fascistische beweging te kijken om er de voornaamste traditionalistische denkers in aan te treffen. De nazistische gnosis voedde zich met traditionalistische, syncretische en occulte elementen. De belangrijkste theoretische bron van het Italiaanse nieuw-rechts, Julius Evola, combineerde de Graal met de Protocollen van de Wijzen van Zion, en alchimie met het Heilige Roomse Rijk.

Als je in Amerikaanse boekhandels in de kasten snuffelt waar ‘new age’ op staat, vind je daar zelfs Augustinus, die bij mijn weten geen fascist was. Maar het feit dat Augustinus naast Stonehenge staat, dát is een symptoom van oerfascisme.


2.

Het traditionalisme impliceert een afwijzing van het modernisme. Zowel de fascisten als de nazi’s waren dol op technologie, terwijl traditionalistische denkers technologie doorgaans van de hand wijzen als zijnde de ontkenning van traditionele geestelijke waarden. Maar hoewel het nazisme zich liet voorstaan op zijn industriële successen was deze lofzang op de moderniteit slechts een dunne schil van een op Blut und Boden gebaseerde ideologie. Het afwijzen van de moderne wereld werd verpakt als veroordeling van de kapitalistische levenswijze, maar betrof hoofdzakelijk het verwerpen van de geest van 1789 (of 1776, dat spreekt). De Verlichting, het tijdperk van de Rede, wordt gezien als het begin van de moderne verdorvenheid. In die zin kan het oerfascisme worden gedefinieerd als irrationalisme.


3.

Het irrationalisme hangt op zijn beurt weer samen met de cultus van de ‘actie om de actie’.

Actie is mooi op zich en daartoe moet, nog voordat er ook maar enigszins over is nagedacht, worden overgegaan. Denken is een vorm van verweking. En dientengevolge is cultuur verdacht, aangezien cultuur wordt geassocieerd met een kritische houding.


4.

Geen enkele vorm van syncretisme gedoogt kritiek. Een kritische geest brengt onderscheid aan, en onderscheid maken is een teken van moderniteit. In de moderne cultuur ziet de wetenschappelijke wereld het meningsverschil als instrument om kennis te vergroten. Het oerfascisme beschouwt meningsverschillen als verraad.


5.

Het meningsverschil is daarnaast ook een teken van anders-zijn. Het oerfascisme zoekt en vergroot de consensus door de natuurlijke angst voor dit verschil uit te buiten en aan te scherpen.

Het eerste waar een fascistische of in aanleg fascistische beweging zich tegen richt is tegen indringers. En dus is het oerfascisme per definitie racistisch.


6.

Het oerfascisme komt voort uit persoonlijke of maatschappelijke frustratie, hetgeen verklaart waarom een van de typische kenmerken van historische fascistische bewegingen de oproep aan de gefrustreerde middenklasse was, die zich altijd wel onbehaaglijk voelde ten gevolge van de een of andere economische crisis of politieke vernedering, en die doodsbenauwd was voor de druk van lagere sociale klassen.


7.

Het oerfascisme vertelt degenen die geen noemenswaardige sociale identiteit bezitten dat hun enige privilege tevens het meest algemene is, namelijk dat zij in hetzelfde land geboren zijn.

Ziedaar de oorsprong van het nationalisme. Daar komt nog bij: de enige die de natie een identiteit kan bezorgen, is ‘de vijand’. En dus ligt aan de psychologie van het oerfascisme de obsessie met een – mogelijkerwijs internationaal – complot ten grondslag. De aanhangers moeten zich bedreigd voelen. De eenvoudigste manier om een complot in het leven te roepen, is appelleren aan xenofobie. Maar het complot dient ook van binnenuit te komen: joden zijn doorgaans het beste doelwit, aangezien ze het voordeel bieden er zowel niet als wel bij te horen.


8.

De aanhangers moeten zich vernederd voelen door de protserige rijkdom en de kracht van de vijand. Als kind leerden ze me dat de Engelsen het ‘volk van de vijf maaltijden’ waren: ze aten vaker dan de arme, sobere Italianen. Joden zijn rijk en helpen elkaar allemaal via een geheim netwerk, maar desondanks moeten de aanhangers van het fascisme ervan overtuigd zijn dat ze die vijand kunnen verslaan. En zo kan het gebeuren, dankzij een voortdurende verschuiving van het retorische register, dat de vijand tegelijkertijd te sterk en te zwak is. Fascistische regimes zijn gedoemd hun oorlogen te verliezen omdat ze in wezen niet in staat zijn de kracht van de vijand objectief in te schatten.


9.

Het oerfascisme kent geen strijd voor het leven, maar eerder een ‘leven voor de strijd’. Pacifisme staat gelijk aan samenspannen met de vijand; pacifisme is slecht omdat het leven een voortdurende oorlog is. Dit leidt echter tot een armageddoncomplex: aangezien de vijand verslagen moet en kan worden, zal er een eindstrijd dienen te zijn, waarna de beweging over de wereld zal heersen. Op een dergelijke eindstrijd volgt noodgedwongen een periode van vrede, een Gouden Eeuw die in tegenspraak is met het principe van de permanente oorlog. Geen enkele fascistische leider heeft ooit een oplossing kunnen vinden voor deze contradictie.


10.

Aangezien elitarisme in de grond aristocratisch is, is het typerend voor elke reactionaire ideologie. In de loop van de geschiedenis hebben alle vormen van aristocratisch en militaristisch elitarisme zich gekenmerkt door minachting voor de zwakken. Het oerfascisme móet dus wel een ‘volkselitarisme’ prediken. Elke burger behoort tot het beste volk ter wereld, de partijleden zijn de beste burgers, elke burger kan lid van de partij worden (of zou dat moeten worden). Maar er kunnen geen patriciërs zijn zonder plebejers. De leider weet tevens dat zijn kracht stoelt op de zwakheid van de massa, een massa die dermate zwak is dat zij een ‘heerser’ nodig heeft, en verdient. Aangezien de groep hiërarchisch (naar militair model) is gestructureerd, minacht elke ondergeschikte leider zijn ondergeschikten, en ieder van hen weer degenen die onder hém vallen. Dit alles versterkt het gevoel van massa-elitarisme.


11.

In dit licht bezien wordt iedereen opgevoed om een held te worden. In elke mythologie is ‘de held’ een uitzonderlijk wezen, maar in de ideologie van het oerfascisme is heldendom de norm.

En deze cultus van het heldendom is nauw verbonden met de cultus van de dood: het motto van de falangisten was niet voor niets ‘Viva la muerte!’

Gewone mensen wordt voorgehouden dat de dood onaangenaam is maar dat je die waardig tegemoet dient te treden, zoals gelovigen wordt voorgehouden dat het een smartelijke manier is om bovennatuurlijk geluk te bereiken; de oerfascistische held echter haakt naar de dood, die hem wordt voorgesteld als de mooiste beloning voor een heroïsch leven. De oerfascistische held kan niet wachten tot hij sterft. Daarbij moet worden aangetekend dat hij in zijn ongeduld meer dan eens kans ziet ánderen te laten sterven.


12.

Omdat het niet eenvoudig is permanent oorlogje te spelen, dan wel de held uit te hangen, hevelt het oerfascisme zijn ‘wil tot macht’ over naar het seksuele vlak: ziedaar de oorsprong van het machismo (dat minachting voor vrouwen impliceert en een categorische afwijzing van non-conformistische vormen van seksualiteit, van kuisheid tot homoseksualiteit). En omdat ook het seksuele spel niet altijd even eenvoudig is, speelt de oerfascistische held met wapens, zijn fallische Ersatz: zijn oorlogsspelletjes zijn het gevolg van permanente penisnijd.


13.

Het oerfascisme stoelt op een ‘kwalitatief populisme’. In een democratie genieten de burgers individuele rechten, maar heeft de burgerij als geheel uitsluitend in kwantitatieve zin invloed op de politiek (het zijn de besluiten van de meerderheid die worden nageleefd). Bij het oerfascisme hebben individuen als zodanig geen rechten en wordt ‘het volk’ beschouwd als een kwaliteit, als een monolithische entiteit die de ‘gemeenschappelijke wil’ tot uitdrukking brengt. En aangezien een verzameling menselijke wezens nooit een gemeenschappelijke wil kan bezitten, pretendeert de leider hun spreekbuis te zijn.

Elke keer dat een politicus vraagtekens plaatst bij de rechtmatigheid van een parlement omdat het de vox populi niet langer zou vertegenwoordigen, is het oerfascisme niet ver weg.


14.

Het oerfascisme spreekt newspeak. Het newspeak werd verzonnen door George Orwell en was in zijn boek 1984 de officiële taal van het ‘Ingsoc’, het Engelse socialisme. Verschillende vormen van dictatuur delen een aantal basiselementen met het oerfascisme: alle nazistische dan wel fascistische schoolboeken bedienden zich van een pover lexicon en een basale syntaxis, teneinde de instrumenten die nodig zijn voor complex en kritisch redeneren te beperken. Maar we moeten bedacht zijn op nieuwe vormen van newspeak, ook als die zich aandienen in de onschuldige gedaante van een populaire talkshow.


De ochtend van 27 juli 1943 werd mij verteld dat er op de radio was gezegd dat de fascistische regering was gevallen en dat Mussolini was gearresteerd. Mijn moeder stuurde me de straat op om een krant te kopen. Ik ging naar de dichtstbijzijnde kiosk en zag dat er weliswaar kranten lagen, maar dat deze ineens anders heetten. Bovendien zag ik dat er in elke krant, nadat ik even de koppen had gelezen, iets anders stond. Ik kocht er een, de eerste de beste, en las een bericht op de voorpagina, ondertekend door een stuk of vijf, zes politieke partijen, zoals de Democrazia Cristiana, de Partito Comunista, de Partito Socialista, de Partito d’Azione en de Partito Liberale.

Tot op dat moment had ik in de overtuiging verkeerd dat er in elk land maar één partij was, en dat in Italië alleen de Partito Nazionale Fascista bestond. Nu ontdekte ik dat er in mijn land meerdere partijen naast elkaar konden bestaan. En dat niet alleen: omdat ik niet op mijn achterhoofd was gevallen, realiseerde ik me ogenblikkelijk dat al die partijen niet van de ene op de andere dag waren opgekomen. En dus begreep ik dat ze allang bestonden, maar dan clandestien.

Het bericht bezong het einde van de dictatuur en de terugkeer naar de vrijheid: vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering. ‘Vrijheid’, ‘dictatuur’, mijn god, ik las die woorden op dat moment voor de eerste keer in mijn leven. Dankzij die nieuwe woorden werd ik als vrij, westers mens herboren.

We moeten ervoor oppassen dat de betekenis van die woorden niet opnieuw vergeten wordt. Het oerfascisme waart nog rond, soms in burgerkledij. Het zou maar wat gemakkelijk voor ons zijn als er iemand ten tonele verscheen die zei: ‘Ik wil de poorten van Auschwitz weer openen, ik wil dat de zwarthemden weer over de Italiaanse pleinen paraderen!’

Maar helaas is het leven niet zo eenvoudig. Het oerfascisme kan terugkeren in de meest onschuldige gedaanten. Het is onze plicht het te ontmaskeren en gespitst te zijn op al zijn nieuwe verschijningsvormen – elke dag weer, overal ter wereld. Ik geef nogmaals het woord aan Roosevelt: ‘Ik durf te stellen dat als de vitaliteit van de Amerikaanse democratie, die dag en nacht met vreedzame middelen tracht de omstandigheden van onze burgers te verbeteren, zou afnemen, het fascisme in ons land aan kracht zal winnen.’

Vrijheid en bevrijding vereisen onze niet-aflatende inzet. Laat dit ons motto zijn: ‘Niet vergeten.’



Umberto Eco (1932-2016) was hoogleraar semiotiek, mediëvist, essayist, waarschijnlijk een van de grootste bibliofielen van Italië en de auteur van een aantal onwaarschijnlijke bestsellers zoals De naam van de roos (1980), De slinger van Foucault (1988) en Baudolino (2000).

Hij schreef zijn essay over oerfascisme in 1995 – Italië had net een grondwetswijziging achter de rug, nieuwe radicale of opportunistische politici wonnen terrein, Silvio Berlusconi was net voor het eerst premier geworden. Voor Eco was het een moment om de gevaren voor de democratie op een rijtje te zetten. Het essay werd al snel in meerdere talen vertaald en verscheen in The New York Review of Books. Al snel groeide het uit tot een sleuteltekst voor het begrijpen van fascisme onder politicologen, maar de laatste jaren – met het aanzwellen van de politiek van Trump, Bolsonaro, Wilders enzovoort – werd Eco’s essay een niet te missen, tijdloze tekst, waar door talloze essayisten en commentatoren naar wordt verwezen.

Nu verschijnt het in een Nederlandse vertaling van Yond Boeke en Patty Krone in de essaybundel Hoe herken ik een fascist? die afgelopen week verscheen bij Prometheus. Dit is een ingekorte versie van Eco’s essay.

Bron: De Groene Amsterdammer 22 mei 2024