De staat als ontwerper van de ziel
Zijn het Chinese waarden als piëteit, harmonie en respect voor hiërarchie, of conservatief-Amerikaanse als eer, vroomheid en zelfopoffering? De centrale politieke vraag van onze tijd gaat over wie het recht heeft te bepalen wat een goed leven betekent.
Alexandre Lefebvre
17 december 2025 – verschenen in nr. 51-52 De Groene Amsterdammer
Bijna 450 jaar geleden schreef de Franse filosoof Jean Bodin een boek dat verrassend veel weg heeft van The White Lotus. In Colloquium of the Seven About Secrets of the Sublime nodigt een fabelachtig rijke Venetiaanse edelman, Coronaeus, zes gasten uit bij hem thuis voor een week vol vermaak en gesprekken. Overdag wandelen de gasten door de tuinen, genieten ze van uitgebreide maaltijden, spelen ze met optische illusies, doen ze een dutje en lezen ze. Maar ’s avonds, wanneer de wijn rijkelijk begint te vloeien, lopen de discussies hoog op.
Coronaeus, een vroom katholiek in een tijd waarin de hegemonie van de kerk in Europa onder druk stond, had de week georganiseerd om te leren hoe de rest van de wereld leeft en denkt. Zijn gasten zijn een lutheraan, een calvinist, een jood, een moslim, een scepticus en een filosofisch naturalist. Samen debatteren ze over alles wat zich onder de zon afspeelt, inclusief de natuur van de zon zelf. De scherpste discussies gaan over wat het betekent om goed te leven en wat het uiteindelijke doel van het menselijk bestaan is.
Stel dat we dit experiment in 2025 zouden herhalen, waarbij Coronaeus deze keer een liberale democraat is, in een tijd waarin de liberaal-democratische hegemonie juist afbrokkelt. Wie zou hij dan moeten uitnodigen om hem te laten begrijpen hoe de rest van de wereld leeft en denkt? Wie zijn de welbespraaktste en bedachtzaamste vertegenwoordigers van de regimes die wereldwijd het liberalisme dreigen te verdringen uit de politieke, sociale, economische en culturele voorhoede waarin het de afgelopen 75 jaar heeft gestaan?
Als het aan mij lag, zou ik uitnodigingen sturen aan Aleksandr Doegin uit Rusland, de filosoof die vaak wordt omschreven als ‘het brein van Poetin’; Wang Huning, de scherpzinnige ideoloog die al zo’n veertig jaar mede richting geeft aan de Chinese staat; Steve Bannon uit de Verenigde Staten, die het trumpisme als geen ander heeft weten te kanaliseren; Mohan Bhagwat, het hoofd van de hindoe-nationalistische beweging in India; Rashid al-Ghannushi uit Tunesië, om een islamitisch perspectief te waarborgen; en ten slotte Viktor Orbán, de huidige premier van Hongarije, die naar verluidt dol is op rumoerige discussies.
Uitstekend. We hebben een gastenlijst voor een Colloquium van de Zeven in de 21ste eeuw. Nu komt de echte vraag: waar gaan we het dan over hebben?
Zodra de beleefdheidsfase voorbij is, zullen onze illiberale gasten waarschijnlijk samenklitten om tips uit te wisselen en afspraken te maken die hun macht helpen consolideren en uitbreiden. Ze zouden het bijvoorbeeld kunnen hebben over welke trollenfabrieken het effectiefst zijn in het verspreiden van desinformatie, zowel binnenlands als internationaal. Ook zouden ze vermoedelijk informele afspraken maken over handel en reizen, voor het geval een van hen met internationale sancties te maken krijgt. En natuurlijk zouden ze informatie delen over de beste financiële instellingen om hun vermogen – zowel persoonlijk als nationaal, een onderscheid dat zij toch al graag negeren – offshore onder te brengen.
Dat is de heersende opvatting onder liberale commentatoren. Neem twee recente, veelbesproken boeken. In Autocracy Inc.: The Dictators Who Want to Run the World, verschenen in 2024, betoogt Anne Applebaum dat steeds meer illiberale regimes niet samenwerken uit gedeelde idealen, maar uit een ‘meedogenloze, vastberaden wil om de persoonlijke rijkdom en macht’ van hun leiders te behouden.
Timothy Snyder is nog directer in zijn boek On Freedom, ook vorig jaar verschenen. Volgens hem is de wereld verdeeld in twee soorten politieke systemen: liberale democratieën (die positieve waarden omarmen) en autocratieën (die volledig verstoken zijn van waarden). De tientallen miljoenen Amerikanen die op Trump stemden? Dat zijn volgens Snyder ‘sadopopulisten’ die er meer plezier in scheppen anderen pijn te doen dan zichzelf te helpen. En China? ‘Dat hele land is’, zo schrijft hij, ‘duidelijk een soort gevangenis.’ Wanneer een land zich verwijdert van de liberale democratie, stelt Snyder, blijft er slechts één vraag over: gebruikt het oligarchie om fascistisch te worden (zoals Rusland en Turkije), of gebruikt het fascisme om oligarchisch te worden (zoals Brazilië en India)?
Vanuit dit perspectief van de gangbare liberale opinie komt de illiberale wereld neer op een paar kernprincipes. In de eerste plaats behouden illiberale regimes hun macht vooral door onderdrukking, geweld en corruptie. In de tweede plaats worden hun leiders en vertegenwoordigers gedreven door de opbrengsten van tirannie: macht, rijkdom, seks en glorie. In de derde plaats – ook al zijn de meningen hierover verdeeld – worden hun bevolkingen óf systematisch misleid door hun leiders, óf – nog beledigender – gezien als mensen die niet in staat zijn om de complexiteit, openheid en diversiteit te verdragen die de liberale democratie van nature met zich meebrengt.
Maar de grote illiberale regimes in de wereld hebben geen gebrek aan waarden of idealen, ze hebben er juist een overvloed aan. Ze geloven oprecht in hun eigen waarden. Zo sterk zelfs dat elk regime een positieve en specifieke visie op menselijke bloei naar voren brengt voor zijn burgers. Deze regimes zijn bereid én in staat om zowel zachte als harde staatsmacht in te zetten om hun eigen voorstelling van het goede leven te verwezenlijken. Ze houden zich bezig met het vormen van zielen – met ‘soulcraft’.
Met dit in gedachten zou ik, als ik de belangrijkste vertegenwoordigers van deze regimes aan tafel had, drie vragen stellen:
Wat is in uw land de dominante opvatting van het goede leven?
Waarom is die visie waardevol en het nastreven waard?
Hoe bevordert uw staat deze visie, en hoe zou hij dat volgens u moeten doen?
Een week lang hierover in gesprek gaan zou arme liberalen zoals ikzelf al een heel eind op weg helpen om de aantrekkingskracht, kracht, stabiliteit en diepe menselijke aspiraties van onze illiberale rivalen te begrijpen.

Politieke filosofen hebben een woord voor wat ik bedoel: ‘perfectionisme’ – het gebruik van staatsmacht om idealen van menselijke bloei vorm te geven en af te dwingen. Maar welk bewijs hebben we eigenlijk dat perfectionisme wereldwijd in opkomst is?
Het is heel eenvoudig: kijk maar naar hoe illiberale regimes spreken en handelen. Neem China: president Xi Jinping heeft een nieuw moderniseringsmodel gepresenteerd dat erop gericht is de ‘spirituele wereld’ van het volk te ‘verrijken’, en hij beschikt over indrukwekkend ruime bevoegdheden om zijn onderdanen te vormen. Aan de zachte kant worden Chinese kinderen al vanaf de basisschool ondergedompeld in het ‘Xi Jinping-denken’, waarin waarden als piëteit, ijver en harmonie centraal staan.
Een scherper instrument is het beruchte ‘sociale kredietsysteem’ van de Chinese Communistische Partij. Dat systeem beloont ‘betrouwbaar’ gedrag, zoals rekeningen op tijd betalen, recyclen of vrijwilligerswerk doen, en bestraft ‘onbetrouwbaar’ gedrag, zoals het verwaarlozen van ouderenzorg of het bekritiseren van de regering.
Het meest dwingende middel was het gebruik van ‘heropvoedingscentra’ in Xinjiang, waar de staat probeerde de culturele en religieuze identiteit van Oeigoeren en andere moslimminderheden uit te wissen en te hervormen. China is, zoals Bruno MaÇães betoogt in zijn essay The Attack of the Civilization State, eerder een beschaving dan een klassieke staat. ‘China is georganiseerd rond cultuur in plaats van politiek’, en de staat ziet het als zijn ‘belangrijkste taak om een specifieke culturele traditie te beschermen’. China wil niet alleen de harten en geesten van zijn burgers voor zich winnen, maar hen vormen, van de wieg tot het graf.
Maar hoewel China de eerste onder gelijken is, is het zeker niet het enige perfectionistische, illiberale regime. In India heeft de regering van premier Narendra Modi het populisme verweven met Hindutva, een etnisch-nationalistische en spirituele doctrine die wordt ondersteund door een paramilitaire vrijwilligersorganisatie. In Rusland schrijft president Vladimir Poetin lange, half-mystieke essays over de grootsheid en kwetsbaarheid van de Russische ziel. Orbán wil niet voor hen onderdoen, zeker niet als het gaat om bloemrijke formuleringen. Hij verklaart dat Hongaars-zijn ‘een taak, een missie, en waarschijnlijk een van de mooiste missies ter wereld’ is, en ondersteunt die retoriek met beleid zoals levenslange vrijstelling van inkomstenbelasting voor moeders met twee of meer kinderen en royale staatssteun voor kunst en media die aansluiten bij nationalistische idealen.
En hoewel de Verenigde Staten pas later in deze ontwikkeling zijn ingestapt, zullen ze mogelijk niet ver achterblijven. Denk aan intellectuelen als Patrick Deneen, die stelt dat ‘het de plicht van de politieke orde is om burgers actief te begeleiden’ naar de deugden van vroomheid en gebed – ideeën die inmiddels invloed hebben op figuren als vicepresident JD Vance.
Mijn punt is dat steeds meer regimes tegenwoordig het idee verwerpen dat er binnen hun grenzen ‘honderd bloemen moeten bloeien’. Zij menen te weten wat een waardevol leven is, zijn ervan overtuigd dat hun visie breed gedragen wordt en zijn volledig bereid om zowel zachte overtuigingskracht als harde dwang in te zetten om die visie te realiseren. En als minderheden – of zelfs numerieke meerderheden, zoals vrouwen – tegen deze visies protesteren omdat ze discriminerend zijn of de ongelijkheid bevorderen, nou jammer dan. Zoals de katholieke kerk ooit zei: fouten hebben geen rechten.
Ik zal liberalen zo het recht op weerwoord geven. Maar sta mij toe hen eerst eens echt te provoceren. Natuurlijk oefenen de hierboven genoemde regimes enorme sociale controle uit, en ze kunnen ook gewelddadig en corrupt zijn. Veel van hen leunen meer op grieven en wrok dan op positieve idealen. Toch ben ik ervan overtuigd dat ze óók belangrijke menselijke waarden verdedigen, waarden die het liberalisme vaak bagatelliseert of simpelweg niet waarmaakt.
Piëteit, harmonie en respect voor hiërarchie staan centraal in het zelfbeeld dat de Chinese Communistische Partij uitdraagt. De postliberale religieuze rechtervleugel in de Verenigde Staten heeft het op haar beurt over eer, vroomheid en zelfopoffering. Dat zijn misschien geen hoog aangeslagen waarden binnen het liberalisme, maar het zijn wél onmiskenbaar menselijke waarden. En als we niet erkennen hoe aantrekkelijk deze waarden kunnen zijn voor mensen die anders naar de wereld kijken dan wij, missen we de belangrijkste drijfveren achter de aantrekkingskracht, de stabiliteit en de groei van het hedendaagse illiberalisme.
Ik verdedig deze illiberale regimes niet. Mijn doel is om ze te begrijpen. Liberalen kunnen het zich niet veroorloven om telkens opnieuw verbaasd te zijn over het succes van hun rivalen. Als de liberale democratie in de 21ste eeuw wil bloeien – en niet slechts overleven – moeten we beter begrijpen wat de aantrekkingskracht is van alternatieve politieke visies, en hoe hun ideeën over een goed leven concurreren met de onze. De moderne politiek zal zich steeds meer richten op wat we ‘soulcraft’zouden kunnen noemen: het vormgeven van karakter en een gevoel van eigenwaarde. Dat komt boven op – of zelfs in plaats van – de traditionele ‘statecraft’, die zich bezighoudt met het besturen van politieke, sociale en economische aangelegenheden.
Of we het nu prettig vinden of niet: de centrale politieke vraag van onze tijd draait waarschijnlijk om het goede leven, en om de vraag wie het recht heeft te bepalen wat dat betekent.

Nu komen we bij het gedeelte waar liberalen op hebben gewacht: hun weerwoord. En dat is niet zomaar een weerwoord – het is een krachtige verwerping van het idee dat een politiek regime ooit een bepaalde visie op het goede leven zou moeten opleggen.
Wat is daar zo verkeerd aan? Laten we de liberale bezwaren eens op een rijtje zetten. Het illiberalisme vernietigt de autonomie, omdat het individuen de vrijheid ontneemt om hun leven naar eigen keuze vorm te geven. Het onderdrukt pluralisme, doordat iedereen in hetzelfde keurslijf wordt gedwongen. En het ondermijnt de democratische legitimiteit, omdat het gebruik van politieke macht ten opzichte van gelijke burgers niet op een fatsoenlijke manier wordt gerechtvaardigd. In één woord samengevat: het probleem met illiberale staten is dat ze teleologisch zijn.
Laat me dat uitleggen. Volgens liberalen is het liberalisme een bijzondere politieke ideologie om één belangrijke reden: het vindt niet dat een samenleving bijeengehouden moet worden door een gemeenschappelijk doel (of telos, om de Griekse term te gebruiken). Een theocratie wil bijvoorbeeld zielen redden en het koninkrijk Gods vestigen. Een fascistisch regime richt zich volledig op het welzijn van een bevoorrechte groep, terwijl alle anderen worden uitgesloten en onderdrukt. En perfectionistische regimes promoten één specifiek ideaal van menselijke uitmuntendheid – of dat nu gaat om een confucianistisch zelf, een Hindutva-gemeenschap, ‘het hart van Amerika’, een diep-Russische mir,of iets anders – en zetten middelen, prestige en macht in om dat ideaal te verwezenlijken.
Liberalen willen daar niets van weten. Volgens hen is het enige gezamenlijke doel dat een land zou moeten hebben ironisch genoeg het waarborgen van een vrije en eerlijke samenleving waarin burgers, binnen redelijke grenzen, hun eigen ideeën over het goede leven kunnen nastreven. De Canadese premier Justin Trudeau suggereerde ooit dat Canada ‘de eerste postnationale staat’ zou kunnen zijn, en voegde daaraan toe: ‘Canada heeft geen kernidentiteit, geen dominante cultuur.’ Niet-teleologischer dan dat kán bijna niet.
De woorden van Trudeau raken een fundamenteel onderscheid in het liberale politieke denken: het verschil tussen ‘magere’ en ‘volle’ opvattingen over het goede leven. Het idee is dat samenlevingen in feite twee keuzes hebben. Of ze leggen een gedeelde, allesomvattende visie op het goede leven op – een ‘volle’ vorm van soulcraft, vervuld van metafysische en morele inhoud – of ze kiezen voor een ‘magere’ aanpak, waarbij politieke instellingen neutraal blijven tegenover verschillende ideeën over wat een goed leven is. Voor liberalen is de keuze duidelijk: hoe aantrekkelijk een ‘volle’ visie ook mag lijken, pluralistische samenlevingen moeten vasthouden aan de magere, live and let live-benadering. Ter onderbouwing verwijzen ze naar het klassieke ontstaansverhaal van het liberalisme: het kwam in het vroegmoderne Europa op als reactie op de bloedige godsdienstoorlogen, waarin partijen bereid waren tot het uiterste te gaan voor hun eigen visie op het goede leven. Precies daarom, zo stellen liberalen, moet een rechtvaardige democratische staat neutraal en inclusief blijven als het gaat om zulke diepe verdeeldheid zaaiende kwesties.
Of liberalen zichzelf goed begrijpen, is iets waar we later op zullen terugkomen. Ik denk van niet, en juist die verwarring – sommigen zouden zeggen: dat zelfbedrog – is een belangrijke reden waarom illiberale regimes liberalen tegelijkertijd zielig én gevaarlijk naïef vinden. In ieder geval is duidelijk dat het liberale idee dat staten zich moeten onthouden van het vormen van hun burgers, historisch gezien een uitzondering is. Door vrijwel de hele menselijke geschiedenis heen was soulcraft de norm, niet individuele zelfbeschikking.
‘Soulcraft’ is geen gevestigde term binnen de politieke filosofie of politicologie. Toch staat het idee erachter centraal in een van de oudste tradities van het westerse politieke denken, die teruggaat tot Plato’s De republiek. In dat werk probeert Plato te begrijpen wat rechtvaardigheid is, en introduceert hij een gedachte die het westerse politieke denken diepgaand heeft beïnvloed: politieke regimes vormen niet alleen wetten en instellingen, maar ook het karakter en de persoonlijkheid van hun burgers.
Plato stelt in wezen dat verschillende politieke regimes – hij bespreekt aristocratie, timocratie (een militaristische staat), oligarchie, democratie en tirannie – elk een eigen soort persoonlijkheid bij burgers aankweken, met bijbehorende waarden, verlangens en gevoeligheden. Zo brengt een oligarchie oligarchische burgers voort: mensen die rijkdom vereren, eer koppelen aan materieel succes en hun kinderen leren dat niets anders dan dat werkelijk nastrevenswaardig is. Hetzelfde geldt voor aristocratieën, democratieën, tirannieën en andere staatsvormen.
Dit is geen passief proces. Oligarchisch ingestelde burgers worden niet vanzelf geboren. Er is een compleet politiek systeem nodig om hen te vormen. Daarom wordt een oligarchische visie vastgelegd in wetten, ingebed in het onderwijs en op allerlei manieren geïnstitutionaliseerd, zodat deze idealen worden gerespecteerd en van generatie op generatie worden doorgegeven. Dit is de kern van soulcraft, en Plato laat er geen misverstand over bestaan: elk verstandig regime moet deze taak als zijn hoogste politieke verantwoordelijkheid zien. Wie dit nalaat, verzwakt niet alleen het politieke systeem, maar laat ook zijn morele plicht varen. Dan dwalen burgers af van de levenswijze die de leiders als de beste beschouwen, en jagen ze de illusie na van iets dat ogenschijnlijk beter is.
Er schuilt een kern van waarheid in deze visie. Het is namelijk duidelijk dat het liberalisme helemaal niet neutraal is, wat dat ook precies zou moeten betekenen. Het is een morele visie die sterk inzet op vrijheid, eerlijkheid, wederkerigheid en tolerantie. Elke religie of ideologie die deze waarden rechtstreeks ondermijnt, zal door een liberale staat worden verboden of op zijn minst stevig worden ingeperkt.
Het liberalisme is bovendien niet echt inclusief, zo stellen zijn critici. De afgelopen veertig jaar is de westerse cultuur gekenmerkt door een gestage opmars van liberale waarden in levensgebieden die weinig tot niets met politiek te maken hebben. Het gaat daarbij niet alleen om de nieuwsmedia, popcultuur en universiteiten, maar ook om fundamentele aspecten van het dagelijks leven, zoals seksualiteit, opvoeding, vriendschap en werk. Zoals Deneen schrijft in zijn invloedrijke boek Why Liberalism Failed (2018): ‘Liberalisme is dus niet slechts, zoals vaak wordt gedacht, een smal politiek project van een constitutionele regering en de juridische bescherming van rechten. Het probeert het hele menselijke leven en de hele wereld te transformeren.’
Hieruit volgt de kern van de kritiek op het liberalisme. Het doet alsof het zich nergens mee bemoeit, terwijl het in werkelijkheid 24 uur per dag bezig is met het vormen van de ziel. Het zit op je telefoon wanneer je op een datingapp door potentiële partners swipet. Het gaat met je mee naar het werk via regels voor ‘respectvolle omgang op de werkvloer’. Het moedigt je aan tot personal branding op LinkedIn. Het vult je inbox met tips voor zelfoptimalisatie. Het levert de algoritmisch aangestuurde pulp waar we naar kijken op Netflix. Het stopt ‘empowerment’ in bijna elk product in de supermarkt. En het bepaalt via het jargon van ‘tolerantie’ hoe onze dagelijkse gesprekken verlopen. Je zou kunnen zeggen dat het liberalisme voor de meeste westerlingen de standaard levenswijze is geworden.
En het tragische van dit alles, zo vinden de critici, is dat het liberalisme uiteindelijk inhoudsloos is. Het is een spiritueel bloedeloze leer die het leven berooft van betekenis, doel en hartstocht. Een cultuur die draait om individuele vrijheid zou solidariteit, loyaliteit, plichtsbesef en mededogen ondermijnen. Het pluralisme laat geen ruimte meer voor publieke eer of rituelen. En het ideaal van wederkerigheid maakt heldendom en zelfopoffering ouderwets. Zoals de fictieve oprichter van een extreem-rechtse Russische partij zegt in Giuliano da Empoli’s roman The Wizard of the Kremlin (2022), stortte de westerse beschaving in ‘toen liberalen het duelleren verboden’: ‘Vanaf dat moment was het maar een kleine stap naar betaald vaderschapsverlof.’
Het ergste van alles is dat het liberalisme blind is voor elke vorm van transcendentie. Het reduceert het doel van het menselijk bestaan tot: zo lang en comfortabel mogelijk leven. Om nog een andere Rus te citeren, ditmaal de zeer reële filosoof Aleksandr Doegin: ‘Alles wat antiliberaal is, is goed’, en hij bedoelt dit zonder ironie. Hoe treurig en klein, zo klinkt het verwijt, is de levenswijze die het Westen aan de wereld wil opleggen.
Wat betekent dit nu voor ons colloquium? Eerder suggereerde ik dat liberalen zouden denken dat onze gasten vooral bijeen zouden komen om smerige strategieën te bespreken om aan de macht te blijven. Maar als mijn analyse klopt, zou het gesprek veel dreigender klinken. Het zou ongeveer zo verlopen: ‘Luister, liberalen, jullie zijn voortdurend bezig met soulcraft, dus waarom zouden wij dat niet doen? Wij hebben betere idealen. Wij hebben de moed om voor onze overtuigingen uit te komen. En wij gaan niet doen alsof we neutraal of inclusief zijn, terwijl jullie zelf een hegemonie handhaven die dat allesbehalve is. Ons plan is simpel: het liberalisme van tafel vegen en onze waarden zonder excuses nastreven.’

Hoe willen zij dat bereiken? De enorme macht van de moderne staat lonkt. Zoals John Gray betoogt, zijn de perfectionistische regimes van vandaag echte ‘nieuwe Leviathans’: entiteiten met zóveel macht dat Thomas Hobbes, of zelfs Lodewijk XIV, ervan zou blozen. Veiligheid en persoonlijke glorie lijken haast ouderwetse ambities vergeleken met staten die ‘hun onderdanen een gevoel van zingeving willen geven’ en zichzelf ontwikkelen tot ‘ontwerpers van zielen’.
Natuurlijk verschillen regimes onderling in de manier waarop zij aan deze ‘zielsvorming’ doen. Elk regime heeft zijn eigen visie op wat een goed leven is, zijn eigen ideaalbeeld van de onderdaan, en zeer uiteenlopende bestuurlijke mogelijkheden. Ter afsluiting richt ik me op één regime dat op het punt lijkt te staan een perfectionistische richting in te slaan: de Verenigde Staten onder Trump.
Het is nog vroeg, dat is waar. De grootste onbekende factor is welke van de rivaliserende facties binnen de Maga-beweging uiteindelijk de overhand zal krijgen. Als dat de libertaire vleugel – aangevoerd door figuren als Elon Musk en Peter Thiel – is, zal ‘zielsvorming’ waarschijnlijk geen belangrijke rol spelen. Maar als de christelijk-conservatieven de macht grijpen, ligt dat heel anders. Zij kijken met evenveel jaloezie als minachting naar de zogenoemde deep state, en ze beseffen dat wanneer deze uit liberale handen wordt gehaald, hij zou kunnen uitgroeien tot het krachtigste instrument voor christelijke zielsvorming in de democratische wereld. Zij hebben zelfs al een blauwdruk klaarliggen voor hoe ze dat willen aanpakken: Project 2025, een manifest van zo’n negenhonderd pagina’s dat bedoeld was om de tweede regering-Trump in januari 2025 direct op volle snelheid te laten starten.
Als dit sinister of vergezocht klinkt, luister dan eens naar de woorden van Adrian Vermeule, een van ’s werelds meest vooraanstaande bestuursrechtsgeleerden en een invloedrijk denker binnen de postliberale rechtervleugel in de Verenigde Staten. Met zijn grondige kennis van de deep state heeft hij een theorie ontwikkeld over hoe conservatieven deze machtsstructuur kunnen inzetten om een culturele en christelijke spirituele agenda te bevorderen. Hij noemt deze visie ‘integralisme’ – het idee dat de staat en de samenleving in de Verenigde Staten moeten worden verenigd met en in een religieuze morele orde.
En hoewel veel Amerikanen zich in eerste instantie tegen zo’n ingrijpende verandering zullen verzetten, betoogt Vermeule dat zij er na verloop van tijd juist van zullen gaan houden, naarmate de wet hun voorkeuren hervormt: ‘Het zou misleidend zijn om te denken dat integratie van binnenuit neerkomt op dwang in plaats van op overreding en bekering, want het onderscheid tussen die begrippen is zo precair dat het nauwelijks nog betekenis heeft. (…) Uit de gedragseconomie weten we dat beleidsmakers door middel van standaardregels hele bevolkingsgroepen in een gewenste richting kunnen sturen – een vorm van “zacht paternalisme”. Het heeft weinig zin om te discussiëren over de vraag of deze top-down vormgeving moet worden gezien als dwang, of juist als een manier om een beroep te doen op de “ware” voorkeuren van de burgers. Het gaat er in plaats daarvan om een strategische positie te veroveren van waaruit het liberale geloof met hete ijzers kan worden verschroeid; om de harten en geesten van liberale actoren te verslaan, en om de instellingen van de oude orde – die door het liberalisme zelf zijn voorbereid – over te nemen en in te zetten voor het bevorderen van de menselijke waardigheid en het algemeen belang.’
Deze woorden bezorgen me koude rillingen. Ik weet niet wat me het meest verontrust: de overdreven bewering dat het liberalisme net zo sacramentaal, imperiaal en exclusief zou zijn als elke andere religie; het achteloze wegwuiven van het verschil tussen dwang en overreding als ‘bijna nutteloos’; of de zorgwekkende implicatie dat het ‘verschroeien van het liberale geloof’ – ondanks Vermeule’s verzekeringen van het tegendeel – waarschijnlijk zal uitmonden in escalerend geweld tussen liberalen en postliberalen.
En toch roepen diezelfde woorden bij mij ook iets op dat ik alleen maar kan omschrijven als een aangename huivering. Ze drukken namelijk een morele visie uit, ademen passie, schetsen een concreet plan en zijn geworteld in oprechte waarden die zeggen zowel individuele als collectieve bloei te willen bevorderen. Ze duwen Francis Fukuyama’s zelfvoldane, onverschillige, wat gezapige ‘laatste mens’ van het liberalisme ruw opzij. Begrijp me niet verkeerd: ik verlang hier niet naar. Maar ik snap heel goed waarom anderen dat wél doen.

Er is veel geschreven over Project 2025 – de routekaart voor een Republikeinse regering die is opgesteld door The Heritage Foundation, een conservatieve denktank. Critici hebben het bestempeld als ‘fascistisch’, ‘een autoritaire machtsgreep’ en ‘een dystopische visie op Amerika’. Maar geen enkele prominente commentator, wetenschapper of journalist heeft het woord gebruikt dat waarschijnlijk het meest doeltreffend is: perfectionistisch.
Dat woord zou in neonletters boven het Voorwoord: Een belofte aan Amerika van Project 2025 moeten staan, geschreven door Kevin Roberts, de voorzitter van The Heritage Foundation. Want wat voorstanders en critici ook over dit document zeggen, het doel ervan is níet een pleidooi te houden voor een kleine overheid. Het draait erom de juiste mensen – van topbestuurders tot de laagste ambtenaren in kleine gemeenten – op machtsposities te krijgen, om zo de administratieve staat in handen te nemen. ‘Personeel is beleid’ is de onderliggende boodschap.
Met welk doel? In zijn voorwoord beschrijft Roberts hoe de uitvoerende macht moet worden ingezet om een bepaalde visie op het goede leven terug te winnen. Een politiek filosoof zou het document kunnen typeren als een machiavellistisch middel om een aristotelisch doel te bereiken. Let maar op Roberts’ taalgebruik en zijn plannen om het kerngezin te herstellen. Volgens hem bevat Project 2025 ‘tientallen specifieke beleidsmaatregelen om deze existentiële taak te vervullen (…) Het is tijd dat beleidsmakers gezag, vorming en samenhang binnen het gezin tot hun hoogste prioriteit maken, en zelfs overheidsmacht inzetten, onder meer via het belastingstelsel, om het Amerikaanse gezin te herstellen.’
Niemand weet of alle beleidsvoorstellen uit Project 2025 ook daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd door de regering-Trump. De echte betekenis van het document ligt niet in het moment zelf, maar in wat het onthult over hoe rechts denkt over macht en over het goede leven. Wanneer Steve Bannon in een interview zegt dat het doel van Maga is ‘het spirituele welzijn van de Amerikaanse arbeidersklasse te beschermen en te bevorderen’, wordt duidelijk dat onruststokers zoals hij en conservatieven zoals Roberts vanuit hetzelfde gedachtegoed handelen. Het zijn soulcrafters: mensen die vastbesloten zijn te regeren in naam van wat zij zien als het goede.
Bijna elk hoofdstuk van Project 2025 kan worden aangehaald om dit punt te illustreren. Maar het hoofdstuk dat misschien wel de meeste aandacht heeft gekregen – Department of Education, geschreven door Lindsey Burke – is veelzeggend. Het opent meteen stevig: ‘Het federale onderwijsbeleid moet worden teruggedrongen en uiteindelijk moet het ministerie van Onderwijs worden afgeschaft.’
Dat klinkt misschien libertarisch, anti-overheid en dus anti-perfectionistisch, maar dat is het niet. Project 2025 richt zich op het ministerie van Onderwijs, niet vanwege zijn omvang of het vermeende machtsmisbruik, maar omdat het volgens de auteurs de verkeerdewaarden uitdraagt. Het zou doordrenkt zijn van progressieve, ‘woke’ idealen en daarom niet meer te redden zijn. De oplossing is volgens het document de bevoegdheden van het ministerie over te hevelen naar andere, minder ‘gecompromitteerde’ onderdelen van de federale en deelstaatregeringen – instellingen die bereid zouden zijn alle beschikbare middelen in te zetten, zoals executive orders, federale subsidies, accreditatie, curriculumtoezicht en burgerrechtenprocedures. Het doel: een morele visie op onderwijs en gezin opleggen die is gebaseerd op ‘traditionele Amerikaanse waarden’, zoals ouderlijk gezag, optimisme, geloof en patriottisme.
Het hoofdstuk over het Amerikaanse ministerie van Health en Human Services (HHS) volgt dezelfde lijn. Project 2025 bepleit niet alleen een herziening van het gezondheidsbeleid, maar ziet HHS ook als een instrument voor culturele en morele vorming. Het ministerie moet deels worden omgevormd om pro-life principes te bevorderen (door de financiering van abortus terug te dringen en abortus te herdefiniëren als iets dat buiten de gezondheidszorg valt). Het moet een strikte tweedeling tussen man en vrouw handhaven (door trans-inclusieve definities te verbieden). Daarnaast moet HHS het kerngezin versterken (door ‘het huwelijk als norm te bevestigen, gebroken gezinnen te herstellen en ongehuwde paren aan te moedigen te trouwen’) en onderzoeksagenda’s hervormen (bijvoorbeeld door studies te financieren over het vermijden van seksuele risico’s). Het doel is dus niet om de overheid kleiner te maken, maar om haar macht te gebruiken om het morele en spirituele leven van Amerika te hervormen volgens één specifieke visie op het goede.
Hoe dit zich zal ontwikkelen, blijft voor iedereen gissen. Misschien slaagt een christelijk-conservatieve coalitie erin om haar visie op soulcraft aan heel Amerika op te leggen. Dat zou zelfs weleens makkelijker kunnen zijn dan men nu denkt. Zoals Joseph de Maistre – een uitgesproken reactionair denker en een persoonlijke held van Vermeule – ooit opmerkte: ‘Het volk speelt in revoluties geen rol, of hooguit die van een passief instrument. Vier of vijf mensen volstaan om Frankrijk een koning te geven.’
Een minder agressief, maar in feite radicaler toekomstscenario is dat de Verenigde Staten geografisch verder zullen decentraliseren, waarbij verschillende regio’s onder hun eigen microregimes functioneren: Californië dat een magere vorm van liberalisme omarmt, Utah dat vasthoudt aan strikte mormoonse regels, Mississippi dat een raciaal hiërarchisch baptisme nieuw leven inblaast, enzovoort. Je zou kunnen beweren dat het federalistische systeem juist is ontworpen om dit soort verschillen mogelijk te maken.
Of zo’n breuk nu wel of niet werkelijkheid zal worden, het scenario roept belangrijke vragen op over de geografische reikwijdte van de verschillende soulcraft-regimes. Sommige regimes – vooral die van religies die gericht zijn op bekering, zoals het christendom en de islam – lijken van nature expansionistisch. Maar het Chinese regime stelt daarentegen dat zijn gezag absoluut moet zijn binnen de grenzen van het voormalige Qing-rijk, terwijl het weinig interesse heeft om die macht daarbuiten uit te breiden. Hoe zullen deze regimes dan naast elkaar bestaan? Welke nieuwe allianties zullen ontstaan? En hoe moeten liberalen, te midden van al deze onzekerheid, omgaan met regimes die zich gesterkt voelen om steeds ambitieuzere vormen van soulcraft na te streven?

Het was de liberaal Isaiah Berlin die het best wist te verwoorden welke houding ik de liberalen van vandaag zou willen aanraden. Hij riep hen op om samenlevingen die totaal anders zijn dan de hunne, met volledig andere ultieme waarden, te zien als semblables. Dat betekent zoiets als ‘gelijken’ of ‘soortgenoten’, maar in feite bedoelde hij daarmee medemensen: wezens die op ons lijken, maar toch diepgaand anders zijn. We moeten, zo stelt Berlin, ‘het leven zien als een pluraliteit van waarden, die even authentiek, even ultiem en vooral even objectief zijn, en die daarom niet kunnen worden gerangschikt in een tijdloze hiërarchie of beoordeeld aan de hand van één absolute maatstaf’.
Eerlijk gezegd: wat is het alternatief? Neem Rusland. Het is makkelijk om dat land weg te zetten als chauvinistisch, vrouwonvriendelijk, racistisch of, nog simpeler, als een kleptocratische buitenpost, ‘een tankstation dat zich voordoet als een land’, zoals John McCain het ooit noemde. Maar dat soort denken brengt ons nergens. Hoe kunnen we met zo’n houding ooit de opmerkelijke uitspraak begrijpen die Poetin in 2018 deed over de Russische nucleaire doctrine, een terloopse opmerking die alles onthulde: ‘Als iemand besluit Rusland te vernietigen, hebben wij het wettige recht om te reageren. Ja, dat zou een ramp zijn voor de mensheid en voor de wereld. Maar ik ben burger van Rusland en het Russische staatshoofd. Waarom zouden we een wereld willen zonder Rusland?’
Op dat moment rechtvaardigde Poetin een mogelijke kernoorlog door te verwijzen naar de absolute waarde van het bestaan van Rusland. Absolute waarde voor wie? Alleen voor de Russen, of voor de hele wereld? Poetin liet die vraag onbeantwoord. Maar hoe dan ook: daar gaat iets in schuil – een zelfbeeld dat steunt op trots, zelfs op een soort heiligheid, gebaseerd op waarden die net zo authentiek en ultiem zijn als de onze. Zij nemen zichzelf serieus. Dat zouden wij ook moeten doen.
Heeft het onvermogen van het Westen om Poetins nationalisme te doorgronden, zelfs na de annexatie van de Krim in 2014, ertoe geleid dat we ons zijn grootschalige invasie van Oekraïne in 2022 eenvoudigweg niet konden voorstellen? Strategisch gezien lijkt het immers weinig zinvol dat Poetin zoveel bloed, geld en internationale reputatie op het spel heeft gezet om een relatief klein stuk grondgebied te veroveren en de uitbreiding van de Navo tegen te houden. Maar de door hemzelf gepubliceerde rechtvaardiging voor zijn ‘speciale militaire operatie’ maakt alles duidelijk. Volgens Poetin is Rusland het enige land dat werkt aan het beëindigen van de religieuze, historische, taalkundige en beschavingsmatige ‘broedermoord’ tussen de twee naties.
Wanneer we zijn woorden verbinden met het denken van Ivan Iljin, Poetins filosofische held, wordt zichtbaar dat deze oorlog niet voortkomt uit realpolitik, maar uit een heilige plicht om de spirituele integriteit van de natie te beschermen. Het is een waardensysteem dat afwijkt van wat westerlingen gewend zijn. ‘We lijken uiterlijk op elkaar’, zei Poetin in 2024 in een interview met Tucker Carlson, ‘maar onze geest is net iets anders opgebouwd.’
Poetin is niet de enige die spreekt over een unieke Russische mentaliteit. Vanuit een heel andere invalshoek, en verwijzend naar een eerdere periode in de geschiedenis, schrijft Svetlana Aleksijevitsj in Het einde van de rode mens: ‘Alleen een Sovjet kan een andere Sovjet begrijpen.’ Misschien heeft ze gelijk. Maar als eerste stap moeten wij liberalen in elk geval proberen te luisteren wanneer onze rivalen, of ze nu uit Rusland, China, India of Iran komen, of uit de Verenigde Staten zelf onder vlaggen als die van Maga, ons vertellen wie ze zijn, wat zij belangrijk vinden en hoe zij hun burgers willen vormen om ervoor te zorgen dat hun waarden in de wereld kunnen floreren. Daarvoor is een gesprek nodig, een colloquium. Net als de gespreksgenoten van Bodin zullen we waarschijnlijk geen consensus bereiken of uitkomen op een hogere, gedeelde moraal. Maar dat was ook nooit het doel. Met een beetje geluk kunnen we wellicht heel even onze gelijken zien door hun eigen ogen.
Vertaling: Menno Grootveld. Dit essay verscheen oorspronkelijk in Noema Magazine
