Nu eens niet over de grenzen van anderen
maar over die van jezelf.
Hoe groot is je pretentie
anderen te willen begeleiden.
Alsof je zou weten waar hun grenzen liggen
en je zou kunnen zeggen:
‘tot hier en niet verder’.
En alsof je je eigen grenzen zou kennen
en je je zelf zou kunnen zeggen:’verder niet’.
Er is er een die de grenzen heeft gesteld;
in de Aanvang.
En die ze nog steeds stelt:
aan de Oorsprong.
Wie was daarbij in de Aanvang?
En wie ziet nu toe aan de Oorsprong?
Keek je soms mee toen Hij je weefde in de schoot?
En heb je toegang tot zijn geheim-zinnig werken
tot in dit uur?
‘Grens” is de stekel aan mens, dier of plant;
stekel die pijn doet en prikt en terugslaat;
angel in het vlees;
pijn die je wilt ontvluchten;
terugslag die je niet past.
Grenzen zijn de stekels aan jezelf.
Je zet ze op omdat je verder wilt en dat gaat niet.
* * *
Maar wie ben je zelf dat je je zelf kunt steken
juist daar waar je ‘eindigt’?
Zegt niet elke grens, elk einde dat er m‚‚r is?
Wie de grens ziet, keek er al over heen.
Waarom dan je stekels: je woede, je onmacht, je verwijt;
zelfs je aanvaarding.
Ze zijn goedkoop en doorzichtig.
Ze gaan alle over jezelf:
over wat je van je zelf had gedacht
– het bleek een vergissing –
en over wat je allemaal kon
– je had jezelf opgeblazen –
en over wat allemaal moest kunnen
– het oude verhaal van de mens.
Slechts over het bekende en vertrouwde gaan ze,
over het gemakkelijke, het min of meer moeilijke;
alles m‚‚r van hetzelfde.
Juist niet over het onbekende gaan ze;
het onbekende van jezelf en van de ander;
niet over het geheim dat zich in alles
en in iedereen nestelt;
niet over het Geheim waarin wij leven, bewegen en zijn.
* * *
Hoe zou het zijn als je de grens zou zien
als een doorgang naar een ander gebied,
naar de voorhof van het Geheim?
Welk een helderheid zou er ontstaan
in het besef dat er andere wegen zijn dan de bekende;
andere woorden dan de vertrouwde;
andere gevoelens dan die waarin je leerde wonen
als in een gewoonte.
Nieuwe helderheid ten aanzien van jezelf
en van wat je eigenlijk bent;
en ten aanzien van de ander
en van wat die eigenlijk is.
Doortrekken hier, aan de grens,
naar het geheim van bestaan
waarin geen weg valt te gaan
noch een woord te spreken
noch een gevoel te onderzoeken
noch een probleem op te lossen.
Doortrekken naar dit geheim-zin-nig gebied
waar een andere macht werkt:
de bescheiden welhaast onmerkbare macht
van dit Geheim.
Hoe zou het zijn als daar ontstaat de vraag
naar jezelf,
naar de bronnen waaruit je werkelijk leeft
en de woorden die je werkelijk hoort?
Hoe zou het zijn als je stoot op je eigen geheim
en daaraan rijpt in stilte
niet meer gesloten door de eigen stekels
maar opgeroepen tot een nieuw wachten?
* * *
Aan de grens – plaats van doorgang-ervaren
dat niet de oplossing belangrijk is
maar dat wat de vraag met je doet
in het aandachtig wachten.
Niet de vraag die zich niet liet oplossen
en die je bracht naar de grens en de eigen, bittere stekels
maar die van het Geheim
dat vraagt op je te mogen inwerken
eenmaal dat je doordrong in zijn voorhal
Geheim dat je beduidt
hoe betrekkelijk is je weten
en hoe kortzichtig je doen
en hoe ongelovig je verlangen;
dat je beduidt hoe wij allen zijn als een eiland
een klein eiland, omgeven door de slaap;
als trekvogels die wel vliegen
maar niet weten waardoor en waarheen;
Geheim dat je zegt hoe de ander ontschiet
aan inzicht en regel, aan wet en methode;
en dat je noopt tot een inkeer
waarin de aandacht voorrang heeft op het doel,
de weg op het aankomen,
de belangeloosheid op het belang,
de ontzelving op de edele inzet.
Geheim dat je doet weten
– zekerder weten dan alle begrijpen –
dat er andere wegen zijn die je niet ziet
en een andere leiding dan die jij geeft
en een andere schikking van het leven der mensen
dan die jij vermoedt.
* * *
Pas aan de grens leer je geloven,
aan de stekels,
wanneer alles je ontvalt
en in je stilte.
eindelijk bevrijd van de moedwil der woorden
en van de macht van het willen
en van de nooddruft van het verlangen,
beseft dat wij verlossing behoeven
wij allen
in deze advent van bestaan;
dat wij uitzien naar een andere wijze van zijn,
en een ander bestel
en neer aan ander haven voor het onttakelde schip.
* * *
Aan de grens, pas aan de grens
breekt het hart
uit zijn oeroude schubben en pantsers
– zeven ijzeren ringen, zeggen de oude verhalen –
en breekt het open naar een andere wereld
waar onze woorden -ontledigd-
nieuw worden gevuld met verwachting
en onze harten -gebroken-
met nieuwe aandacht en trouw.
* * *
aan de grens leidt niemand;
daar worden allen begeleid.
* * *
Is er een licht dat allen
verlicht en dat wij van elkander ontvangen
maar dat ons niet behoort?
Is er een licht achter de stekels,
oorspronkelijk licht waarop alle woorden
pas kunnen worden geijkt?
Oorspronkelijk licht voor zon en sterren,
voor het zachte licht van de maan in de nacht?
En is er een Wijsheid met wie Hij speelt,
God met Sophia, Vrouw en Wijsheid,
geboren nog voor alles begon?
Zij speelde in het gezicht van de Schepper,
omspeelde al wat hij schiep
en stelde, licht dansend van inval tot inval,
Hem nog nieuwe scheppingen voor.
Speelt zij met ons aan de grens
aan de stekels voorbij
in een nieuw en oorspronkelijk licht?
Speelt zij met mij die de grenzen
dacht te kunnen bepalen;
omspeelt zij de grens, licht dansend,
van inval tot inval;
nog steeds?
Leer ik nog dansen, dansen nog
in een nieuw licht?
* * *
Worden wij daartoe gevoerd
tot aan de uiterste grenzen waar niets nog helpt:
dat wij toch nog gaan zien
– al onze maten verstoord,
al onze gedachten ontmachtigd,
al onze plannen vervluchtigd-
wie wij zijn?
Wacht ons daar eindelijk het inzicht?
* * *
In de wereld heerst altijd de angst,
bondgenoot van al onze woorden,
geheime gezel op de weg,
begeleider van alle begeleiding,
laatste woord aan de grens,
woord dat ons steekt.
De angsten aanzien in het einde
en weten: aan allen gemeenzaam zijn zij.
Aan de grens onderkennen hun ware gelaat;
rug tegen de muur, zonder woorden.
In de wereld heerst altijd de angst.
* * *
Van over de grens klinkt het aan:
‘Vrees niet, ik heb overwonnen’.
Maar wat is een woord door zoveel tijden
overgeleverd, wat het verhaal van die ene
Grensganger, Vreemdeling, afdalend
diep onder de aarde, gestegen
alle grenzen voorbij
tot in een andere wereld,
zeven hemelen hoog; hoger nog
tot in Aanvang en oorsprong;
Alpha-Omega?
* * *
wagen de grens en vertrouwen?
* * *
‘Wat is geloven anders dan Wagen?’
wagen aan de stekels voorbij.
H. Andriessen