Alleenspraak aan de grens Hans Andriessen

Nu eens niet over de grenzen van anderen

maar over die van jezelf.

Hoe groot is je pretentie

anderen te willen begeleiden.

Alsof je zou weten waar hun grenzen liggen

en je zou kunnen zeggen:

‘tot hier en niet verder’.

En alsof je je eigen grenzen zou kennen

en je je zelf zou kunnen zeggen:’verder niet’.

Er is er een die de grenzen heeft gesteld;

in de Aanvang.

En die ze nog steeds stelt:

aan de Oorsprong.

Wie was daarbij in de Aanvang?

En wie ziet nu toe aan de Oorsprong?

Keek je soms mee toen Hij je weefde in de schoot?

En heb je toegang tot zijn geheim-zinnig werken

tot in dit uur?

‘Grens” is de stekel aan mens, dier of plant;

stekel die pijn doet en prikt en terugslaat;

angel in het vlees;

pijn die je wilt ontvluchten;

terugslag die je niet past.

Grenzen zijn de stekels aan jezelf.

Je zet ze op omdat je verder wilt en dat gaat niet.

* * *

Maar wie ben je zelf dat je je zelf kunt steken

juist daar waar je ‘eindigt’?

Zegt niet elke grens, elk einde dat er m‚‚r is?

Wie de grens ziet, keek er al over heen.

Waarom dan je stekels: je woede, je onmacht, je verwijt;

zelfs je aanvaarding.

Ze zijn goedkoop en doorzichtig.

Ze gaan alle over jezelf:

over wat je van je zelf had gedacht

– het bleek een vergissing –

en over wat je allemaal kon

– je had jezelf opgeblazen –

en over wat allemaal moest kunnen

– het oude verhaal van de mens.

Slechts over het bekende en vertrouwde gaan ze,

over het gemakkelijke, het min of meer moeilijke;

alles m‚‚r van hetzelfde.

Juist niet over het onbekende gaan ze;

het onbekende van jezelf en van de ander;

niet over het geheim dat zich in alles

en in iedereen nestelt;

niet over het Geheim waarin wij leven, bewegen en zijn.

* * *

Hoe zou het zijn als je de grens zou zien

als een doorgang naar een ander gebied,

naar de voorhof van het Geheim?

Welk een helderheid zou er ontstaan

in het besef dat er andere wegen zijn dan de bekende;

andere woorden dan de vertrouwde;

andere gevoelens dan die waarin je leerde wonen

als in een gewoonte.

Nieuwe helderheid ten aanzien van jezelf

en van wat je eigenlijk bent;

en ten aanzien van de ander

en van wat die eigenlijk is.

Doortrekken hier, aan de grens,

naar het geheim van bestaan

waarin geen weg valt te gaan

noch een woord te spreken

noch een gevoel te onderzoeken

noch een probleem op te lossen.

Doortrekken naar dit geheim-zin-nig gebied

waar een andere macht werkt:

de bescheiden welhaast onmerkbare macht

van dit Geheim.

Hoe zou het zijn als daar ontstaat de vraag

naar jezelf,

naar de bronnen waaruit je werkelijk leeft

en de woorden die je werkelijk hoort?

Hoe zou het zijn als je stoot op je eigen geheim

en daaraan rijpt in stilte

niet meer gesloten door de eigen stekels

maar opgeroepen tot een nieuw wachten?

* * *

Aan de grens – plaats van doorgang-ervaren

dat niet de oplossing belangrijk is

maar dat wat de vraag met je doet

in het aandachtig wachten.

Niet de vraag die zich niet liet oplossen

en die je bracht naar de grens en de eigen, bittere stekels

maar die van het Geheim

dat vraagt op je te mogen inwerken

eenmaal dat je doordrong in zijn voorhal

Geheim dat je beduidt

hoe betrekkelijk is je weten

en hoe kortzichtig je doen

en hoe ongelovig je verlangen;

dat je beduidt hoe wij allen zijn als een eiland

een klein eiland, omgeven door de slaap;

als trekvogels die wel vliegen

maar niet weten waardoor en waarheen;

Geheim dat je zegt hoe de ander ontschiet

aan inzicht en regel, aan wet en methode;

en dat je noopt tot een inkeer

waarin de aandacht voorrang heeft op het doel,

de weg op het aankomen,

de belangeloosheid op het belang,

de ontzelving op de edele inzet.

Geheim dat je doet weten

– zekerder weten dan alle begrijpen –

dat er andere wegen zijn die je niet ziet

en een andere leiding dan die jij geeft

en een andere schikking van het leven der mensen

dan die jij vermoedt.

* * *

Pas aan de grens leer je geloven,

aan de stekels,

wanneer alles je ontvalt

en in je stilte.

eindelijk bevrijd van de moedwil der woorden

en van de macht van het willen

en van de nooddruft van het verlangen,

beseft dat wij verlossing behoeven

wij allen

in deze advent van bestaan;

dat wij uitzien naar een andere wijze van zijn,

en een ander bestel

en neer aan ander haven voor het onttakelde schip.

* * *

Aan de grens, pas aan de grens

breekt het hart

uit zijn oeroude schubben en pantsers

– zeven ijzeren ringen, zeggen de oude verhalen –

en breekt het open naar een andere wereld

waar onze woorden -ontledigd-

nieuw worden gevuld met verwachting

en onze harten -gebroken-

met nieuwe aandacht en trouw.

* * *

aan de grens leidt niemand;

daar worden allen begeleid.

* * *

Is er een licht dat allen

verlicht en dat wij van elkander ontvangen

maar dat ons niet behoort?

Is er een licht achter de stekels,

oorspronkelijk licht waarop alle woorden

pas kunnen worden geijkt?

Oorspronkelijk licht voor zon en sterren,

voor het zachte licht van de maan in de nacht?

En is er een Wijsheid met wie Hij speelt,

God met Sophia, Vrouw en Wijsheid,

geboren nog voor alles begon?

Zij speelde in het gezicht van de Schepper,

omspeelde al wat hij schiep

en stelde, licht dansend van inval tot inval,

Hem nog nieuwe scheppingen voor.

Speelt zij met ons aan de grens

aan de stekels voorbij

in een nieuw en oorspronkelijk licht?

Speelt zij met mij die de grenzen

dacht te kunnen bepalen;

omspeelt zij de grens, licht dansend,

van inval tot inval;

nog steeds?

Leer ik nog dansen, dansen nog

in een nieuw licht?

* * *

Worden wij daartoe gevoerd

tot aan de uiterste grenzen waar niets nog helpt:

dat wij toch nog gaan zien

– al onze maten verstoord,

al onze gedachten ontmachtigd,

al onze plannen vervluchtigd-

wie wij zijn?

Wacht ons daar eindelijk het inzicht?

* * *

In de wereld heerst altijd de angst,

bondgenoot van al onze woorden,

geheime gezel op de weg,

begeleider van alle begeleiding,

laatste woord aan de grens,

woord dat ons steekt.

De angsten aanzien in het einde

en weten: aan allen gemeenzaam zijn zij.

Aan de grens onderkennen hun ware gelaat;

rug tegen de muur, zonder woorden.

In de wereld heerst altijd de angst.

* * *

Van over de grens klinkt het aan:

‘Vrees niet, ik heb overwonnen’.

Maar wat is een woord door zoveel tijden

overgeleverd, wat het verhaal van die ene

Grensganger, Vreemdeling, afdalend

diep onder de aarde, gestegen

alle grenzen voorbij

tot in een andere wereld,

zeven hemelen hoog; hoger nog

tot in Aanvang en oorsprong;

Alpha-Omega?

* * *

wagen de grens en vertrouwen?

* * *

‘Wat is geloven anders dan Wagen?’

wagen aan de stekels voorbij.

H. Andriessen